Het denken kun je niet opgeven. Tenminste, je kunt het niet opgeven zonder te denken. Dat zegt Descartes. En dan denk je al.
Het kan zijn dat ons deze krankzinnige logica wordt voorgespiegeld door een malin génie. De god die ons van die kwade genius moet bevrijden is door de meesten van ons opgegeven. Zodat het malin génie alsnog de filosofie kan bedreigen. (En de gelovigen kijken even een andere kant op.)
Is dat zo erg dan? De filosofie wordt slechts bedreigd voorzover ze zichzelf wil funderen, zich wil funderen als een zelf. Lukt dat niet, dan moet de filosofie het denken funderen in iets anders dan in de zelfreflectie van dat denken.
Het werkelijkheidsgeloof is - door toedoen van de kwade genius - ontmaskerd als betrouwbare hulp. De formele taal blijft wel een aantrekkelijk instrument, omdat ze transparantie en opaciteit aan elkaar koppelt in overtuigende figuren: denken is denken. Je denkt om het denken. Denken is danken of dichten. Penser c'est peser. Maximale verdediging tegen de kwade genius, omdat je hem met je taal en zijn herhalingseffecten bezweert.
We hebben hem nu eenmaal nodig, de kwade genius. En zijn assistenten, de advocaat van de duivel, de onverschillige consument, de onwillige leerling, de mediterende zitter. Zij allen dienen - zonder er erg in te hebben - de opgave van het denken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten