dinsdag 31 december 2019

Tweemaal een rotonde en Dautzenberg

Het jaar is bijna rond en ik pieker. Piekeren, heb ik ooit van mijn therapeute gehoord, is kringetjes draaien in je hoofd. Die kringetjes, denk ik na gisteren, zouden ook wel een uitbreiding kunnen zijn van al die rotondes waar je pas goed oog voor krijgt als je een auto bestuurt.

Nu doe ik dat niet vaak, wat het extra spannend maakt. Je kunt nauwelijks terugvallen op routines, en elke rotonde is er een. Een van de routines waar ik wel op kan terugvallen is het oog van de fietser. Als fietser kan ik steeds beter inschatten of een auto voor mij afremt als ik met voorrang over een rotonde ga.

Gisteren in Heerlen kwam ik erachter dat ik ook niet op die routine kan terugvallen als ik ineens autobestuurder ben. Ik zag een paar keer een fietser over het hoofd. De eerste keer reed ik nog net voor hem langs. Hij woest natuurlijk, precies wat ik ook zou zijn. De tweede keer redden mijn medepassagiers en mijn reflexen me en trapte ik op de rem, zonder dat mijn achtervolger op me schoof. Driemaal geluk, driemaal scheepsrecht, driemaal maakt de zaak rond.

Hoe groot was mijn opluchting toen ik na afloop weer in de trein kon stappen en me mocht verdiepen in mijn kerstcadeautje, de nieuwe Anton Dautzenberg. Nu weet ik dat mijn vriend Leo mijn blogs doorstuurt naar de schrijver, dus ga ik extra op mijn woorden passen. Ik ga dus niet veel over de roman Geestman zeggen, alleen dat hij daar ook iets met cirkels doet, en andere figuren. Het sleutelgetal van deze roman, zegt een personage in deze roman, is zes.

Daarnaast moet me van het hart dat ook Anton (hier blijkt maar weer - tussendoor gezegd - dat je ik met twee letters schrijft) even een paar dingen opmerkt over een boek dat hij in de trein zit te lezen. In zijn geval is dat Grand hotel Europa van Pfeijffer. Een paar maanden geleden had ik baat bij dit boek over het toerisme dat ik 's nachts in auditieve vorm tot me nam. Het leidde me een beetje af van gepieker, maar ook weer niet zo dat ik er wakker bij bleef. Je zou dus bijna van een gelukkige cirkel kunnen spreken.

En zo komen we uit bij mijn zesde alinea. Het getal drie is verdubbeld, we hebben te maken met een verdubbeling die het onwaarschijnlijk maakt dat we de zaak nog in de hand kunnen houden. Uiteraard denk ik nu vooral aan twee fietswielen. De cirkel is bedrieglijk omdat hij orde suggereert, maar ons in werkelijkheid overlevert aan de wereld in zijn infernale gedaante. Dat maakt zo'n heftige indruk dat we geloven dat dit de ware gedaante van de wereld is. Misschien ook draaien toeristen daarom wel altijd hun rondjes.

Afbeeldingsresultaat voor rotonde

dinsdag 24 december 2019

Deerskin - De hertwording van George

Kerstmis is en blijft een disneyfeest. Je hebt behoefte om een zacht snoetje te zien waar iets gewelddadigs mee gebeurt en waarna het op een of andere manier toch nog weer goed komt. De geoefende kijker ziet daar natuurlijk Christus in. Graag vertel ik u dat verhaal terwijl u aan de kerststol zit. Ik met mijn vriend bel aan, u doet open en laat me wel of niet binnen. Wij vertellen u het goede nieuws, en als u de deur voor ons dichtgooit, lopen wij door en schudden het stof van onze voeten.

Je denkt bij een hertje ook onmiddellijk aan de tragedie. Een paar jaar geleden zat ik nog voor The killing of a sacred deer, waar een chirurg geleidelijk in de problemen kwam en begon te moorden. Tegenwoordig kun je geen tragedie meer uitbeelden zonder dat het komisch wordt. Een chirurg die om zich heen begint te schieten! Maar was dat vroeger niet ook al zo? Die Agamemnon had een hert in de heilige bossen van Artemis afgeschoten en moest zijn dochter offeren. Eigenlijk is het wel komisch hoe hij dit voor zijn vrouw moet verzwijgen. Dramatische ironie ook, want de kijker voelt al aankomen dat hijzelf later ook de klos is, in de ruzie met Achilles en als hij thuiskomt, wanneer hij als een rund bij zijn ruif te grazen wordt genomen door zijn overspelige vrouw.

Langzaam had duidelijk kunnen worden dat jijzelf dat hert bent. Stel je voor, je bekleedt jezelf stuk voor stuk met hertenhuid, je fantasie slaat op hol, je begint een totaal nieuwe episode in je leven, en wel de laatste. Je wordt neergeschoten uiteraard, maar op een of andere manier heb je zo een soort hemel gecreëerd waar je als hert meteen wordt toegelaten.

Ik zou graag zien dat, als je hier een film van maakt, dat die film deel uitmaakt, met logische precisie volgt uit het gegeven van je hertwording. Je zou bijvoorbeeld kunnen fantaseren dat je een jas van hertenleer over een stoel hangt, jij ligt op je hotelbed, en die jas begint tegen je te praten. Let wel, die jas is nog steeds Bambi of Christus. Hij/zij zegt dat er maar een echte jas is, en dat alle andere mensen hun jas moeten inleveren, opdat we gelukkig worden met deze ene jas. Dan zijn we al een heel eind, al begrijpen we nog steeds niet waarom deze fantasie de vorm van een film aanneemt.

Met mijn associatietalent denk ik wel meteen aan het Spaanse woord voor film, película. Het is afgeleid van het Latijnse pellicula, 'huidje'. Het is een zeer dun laagje gaan betekenen, een gevoelig laagje, dus waarop je beelden kunt vastleggen. Die jas van hertenleer, dat is dus het symbool van het filmdoek waarnaar we zitten te kijken naar Bambi of Christus. Bambi of Christus zijn personificaties van dat filmdoek. Het doek spreekt en toont zijn zachte gezicht om ons ervan te overtuigen dat we op een of andere manier redding zullen vinden wanneer we naar dit doek kijken, naar alleen maar dit doek en nergens anders naar. Zijn we eenmaal zo ver, dan vergeten we alles en dan schuift alles ineen. De film wordt zelf die hemel of die onderwereld waaruit de persona (masker of Phersu) naar boven komt om voor ons zijn spel op te voeren.

Mijn goede nieuws, nu u besloten hebt mij binnen te laten in uw hart: de film Deerskin draait nog steeds, en met dit nieuws wens ik u een Zalige Kerst!

Afbeeldingsresultaat voor hert hubertus

woensdag 18 december 2019

Vloek en zegen - Ononderscheidbaar in de praktijk

Vandaag kregen we bij ons kerstsamenzijn met het personeel op school een persoonlijke envelop, met daarin een briefje met uitspraken van leerlingen over ons. De uitspraken waren uitsluitend positief. Het was fijn om te zien dat deze uitspraken onmiddellijk een positieve uitwerking op onze stemming hadden. Het is geweldig om te lezen dat leerlingen je een goede, fijne, geduldige leraar vinden, en ook om te zien dat ze dat over al je collega's hebben gezegd!

Ook is het ontroerend dat de personeelsvereniging vlak voor de vakantie nog zoveel zorg en aandacht besteedt aan onze stemming. Dat bevordert op zijn beurt weer onze inzet, we gaan er na de vakantie vast weer hard tegenaan.

Nu wil het geval dat ik met mijn leerlingen van de vijfde de Apologie van Plato lees, waarin Sokrates in feite de aanklagers aanvalt met zijn paradoxe strategie. Hij prijst de politici, dichters en handwerkslieden omdat ze zoveel weten. Maar als hij met hen praat, komt hij erachter dat ze eigenlijk heel weinig weten, en dat terwijl ze denken dat ze veel weten. Hij haalt die gesprekspartners dus onderuit en daarmee indirect ook zijn aanklagers. Waarschijnlijk weten die ook niets, en daarnaast ook niet dat ze niets weten. De bekende Sokratische ironie. Je moet dus oppassen met al die complimenten, wil ik maar zeggen.

Voor je het weet ga je ze serieus nemen, en geloven dat je echt geweldig bent. De volgende stap is dan al gauw dat je dat geloof gebruikt om jezelf op te peppen. Je wordt langzamerhand afhankelijk van dat geloof. Je verschanst je in een idee dat zich elk moment tegen je kan keren.

Een paar dagen geleden las ik het beroemde gedicht van de Romeinse dichter Catullus, waarin hij de hemelse machten oproept om te treuren om de dood van een musje. Er is een ongelukkige liefde tot een meisje in het spel. Maar los daarvan, Catullus vervloekt de onderwereld die zijn geliefde musje verslindt. En naadloos gaat die vloek over op dat musje zelf. Hij vervloekt het 'ongeluksvogeltje' omdat dit er met zijn dood voor heeft gezorgd dat het aanbeden meisje zo hard moet huilen. Rouw brengt dus de prijzing en vervloeking dicht bij elkaar, zodat ze ononderscheidbaar worden.

In de jaren tachtig en negentig las ik de Russische filosoof Bachtin, die in de carnavalssymboliek ook zo'n zone van ononderscheidbaarheid onderkende, de 'carnavaleske ambivalentie'. De burgemeester van de stad wordt vernederd en tijdelijk vervangen door prins carnaval, en na een paar dagen weer andersom. Maar de vernedering en verhoging lopen in elkaar over, ze duiden beide op een overgangsmoment waarin ze elkaar min of meer opheffen en plaatsmaken voor de prijzing van een hogere orde, de prijzing van die overgang en ambivalentie zelf.

Nu loop ik het risico dat ik in een te hoog tempo teveel dingen met elkaar in verband breng. Maar toch denk ik dat er een lijn loopt van de carnavaleske ambivalentie naar het boerenprotest van vandaag, en naar het verlangen van leraren om te worden geprezen, via salaris en uitspraken. Dat verlangen naar complimenten gaat zo ver dat we al blij kunnen worden van uitspraken van leerlingen, ook als ze zijn uitgelokt en gefilterd door de feestcommissie. We graven ons in in de taal, terwijl we tegelijk smachtend op de uitkijk staan naar geluiden die onze taal van buitenaf versterken.

Zou er in onze taal een dynamiek schuilgaan die ervoor zorgt dat zegen en vloek elkaar opzoeken, het punt waarop ze elkaar raken en zodoende plaatsmaken voor iets anders? De boeren willen erkenning, gaan met hun tractors de weg op en oogsten bijval. Maar dat is onvoldoende. Ze gaan over tot heftigere acties, publieksonvriendelijk zelfs, en zoeken het punt op van de vervloeking. Ze vervloeken het volk, en wentelen zich in de vervloeking door datzelfde volk.

Het gaat dus niet om de kracht van de taal, maar eerder van het verdwijnpunt van de taal, het punt waarop vloek en zegen samen verdwijnen en zodoende kracht verlenen aan de taal. Je zou het een fatale strategie kunnen noemen, een term die we kennen van Baudrillard. Alleen leek het er bij Baudrillard op dat het verlangen zelf zijn ondergang regisseerde, terwijl we nu zien dat het de taal is, de taal die het verlangen aanwakkert door het mee te sleuren en zich dan in het hart ervan te nestelen. Het verlangen wordt taal, maar ook verlangen naar taal. Ik zie complimenten, die me nieuwsgierig maken naar de relativerende en kritische uitspraken die zijn weggefilterd. Het lijkt erop dat taal en verlangen elkaar opzwepen totdat ze hun verdwijnpunt vinden.

Afbeeldingsresultaat voor docent van het jaar

zondag 24 november 2019

Natuurbeheer maakt geen kans - Agambens opmerking over ecologie

Een beetje catchy is deze titel wel. Je wil met zo'n titel de aandacht trekken, nietwaar. En er is nog een stuk van mij academicus, vandaar dus die saaie tweede titel. Wat doet het er eigenlijk toe dat een trendy filosoof (die alweer iets minder trendy wordt) een opmerking heeft gemaakt over het milieu? Om mezelf ietsje beter te begrijpen en me niet alleen maar voor schut te zetten wil ik graag even dat 'stuk van mij' eruit lichten.

De mens valt in stukken uiteen. Je bent een verzameling organen en die vormen samen weer een lichaam, en daar hoort ook nog eens zoiets als een geest bij. Mensen die soms filosofie lezen denken dan al gauw aan Plato. Die had niet zoveel op met het lichaam, soma sèma, het lichaam is een grafzerk. toch keken die oude Grieken graag naar mooie lichamen. De eros nam bij deze verlangende blik zijn startpunt en kon je voeren naar het minder vergankelijke. Daarmee kon je dan weer opnieuw, met nog meer verlangen, naar die lichamen kijken, maar nu als deel van een geheel.

Agamben is een zeldzaam soort platonist. Hij gelooft niet dat er ergens een wereld bestaat waar een soort onvergankelijke kopieën van de zaken van deze wereld rondzweven. Kopieën hebben sowieso niet de voorkeur van Plato, zelfs als ze volmaakter zijn dan de originelen. De befaamde 'ideeën' (zie ook de titel van deze blogserie) zijn niets anders dan de 'dingen zelf', de dingen voorzover ze niet alleen maar een naam, definitie of figuur zijn, maar zoals ze zijn. Pas deze opvatting eens toe op het verlangend kijken naar lichamen en je hebt meteen door hoe revolutionair hij is. Houden van de dingen zoals ze zijn, dat is het devies.

Nu kun je wel de hele dag zitten kijken naar die lichamen. Maar je moet ook bijvoorbeeld eten en slapen. Er is zoiets als huishouding, oikonomia, om de zaak draaiende te houden. Nu is het niet voldoende als je met je edele geest je lichaam bestuurt, je ogen bijvoorbeeld, om samen met die ander de liefde te beleven. Je hebt ook soms het lichaam van die ander nodig om je eten op tafel te krijgen. Wij vergeten dat weleens, omdat het eten altijd al klaarligt voor ons, verpakt en wel in de supermarkt. Voor de oude Grieken lag het eten ook klaar, maar daarvoor hadden ze slaven nodig. Aristoteles verwoordde deze gedachte met zijn infame verdeling van de mensheid in meesters en slaven.

Nu zegt Agamben dat wij die opvatting van Aristoteles meestal verkeerd begrijpen. De Grieken wilden slaven niet uitsluiten van de mensheid. Slaven waren ook mensen, ze waren evengoed deel van de mensheid als de meesters. Ook denken we dat die slaven primair eigendom waren, en vervolgens al dan niet nuttig werden gemaakt. Nee, Aristoteles neemt een formulering van Plato over om uit te leggen wat een slaaf is, hij noemt deze 'gebruik van het lichaam', chrèsis tou somatos. De slaaf gebruikt zijn lichaam, en zijn lichaam wordt in één beweging door gebruikt door zijn meester. Het gebruiken en gebruikt worden is eigenlijk ononderscheidbaar bij de slaaf.

De Griekse slavernij blijft voor ons schandaleus. Dat gold deels voor die Grieken zelf ook. Ze vonden het vervelend dat je je leven niet volledig kon wijden aan hoge idealen. Lees nog eens de beroemde toespraak van Pericles als de eerste lijkenzakken uit de oorlog binnenkomen. Laten we er trots op zijn dat wij Atheners vrij zijn, zegt hij, terwijl de Spartanen alleen maar bevelen opvolgen. Maar hoe schandaleus de slavernij ook was, misschien is het nog vreemder dat wij onze manier van leven zo weinig schandaleus vinden. De economie bepaalt ons leven steeds meer, ze bepaalt wat we doen en zelfs wat we belangrijk vinden. Ons leven laat zich bepalen als 'gebruik van het lichaam' en in die zin zijn we allemaal slaven. Het moderne leven is veralgemenisering van de slavernij.

Het probleem van onze tijd is dat we er maar moeilijk in slagen ons leven vorm te geven. Ondanks alle retoriek van autonomie en bevrijding blijven we verstrikt raken in sociale verhoudingen. Enfin, dit hoef ik allemaal niet uit te leggen, kijk alleen maar naar de politiek waar we nog niet eens de voorwaarden voor het leven kunnen redden, natuur, zorg, onderwijs...

In deze context maakt Agamben zijn opmerking over ecologie, in The use of bodies. Dat is opmerkelijk, want verder heeft hij het nooit over dat onderwerp. Het gaat bij hem altijd over sociale verhoudingen, politiek, kunst, en nog een aantal andere zaken, maar niet over ecologie. En wat hij erover zegt klinkt ook nog eens als totaal niet opmerkelijk:
I can constitute myself as ethical subject of my relationship with nature solely because this relationship is mediated by the relationship with other human beings. (p.33)
Nogal wiedes! Ja, je hebt nu eenmaal altijd met andere mensen te maken, ook als je iets goeds wil doen met de natuur. In de moderne filosofie heeft deze gedachte ertoe geleid dat je beter maar niet kunt aankomen met een beroep op de natuur. Je bent dan al meteen metafysicus of fascist, je zegt dat dingen nu eenmaal zo zijn, dingen die je zegt over vrouwen, andere rassen...

Die tijd ligt nu wel achter ons, de natuur is ook in de filosofie terug van weggeweest. Maar we zien natuur meestal als object van beheer. De vragen worden al gauw geformuleerd in termen van wat moeten we doen met de natuur? Hoe kunnen we de mensen ervan overtuigen dat we die natuur belangrijker gaan vinden? En, ermee verwant, als het gaat over de metafysica: hoe krijgen we de waarheid weer terug na het relativistische discours van de postmodernen? U ziet, deze eenzijdigheid van de natuur als object van beheer is de reden voor de titel van deze blog.

De opmerking van Agamben opent pas een nieuw perspectief wanneer we hem begrijpen vanuit de context van zijn filosofie. Ik zie in zijn intrigerende analyse van de Griekse slavernij twee lijnen die op elkaar inwerken. De eerste lijn is die van het bevel. De politieke gemeenschap bestaat uit families, en daarin gaat het om drie soorten relaties, die tussen man en vrouw, tussen ouders en kinderen, maar de belangrijkste voor de politiek is die tussen meester en slaaf. Daarop doordenkend zou je de moderne economie en politiek kunnen zien als een poging het bevel weg te denken. Maar wat is beheer anders dan een vorm van bevel, meesterschap? De tweede lijn is die van het gebruik van het lichaam, zoals gezegd Aristoteles' definitie van de slaaf. Wanneer de slaaf niet alleen maar de gehoorzamer is van bevelen, maar ook gebruiker van het lichaam, dan staat hij zoals Agamben zegt op de drempel van de politiek, hij is het symbool van die drempel.

Je kunt hieruit allerlei conclusies trekken. Maar bij alle denklijnen gaan we toch al gauw in de richting van een minder externe verhouding tussen lichaam en geest, economie en politiek. De natuur is niet iets wat we hebben. Het is ook geen 'waarde' die we kunnen afwegen tegen andere, of inruilen. Het is dus ook geen gebruikswaarde. Natuur is waardeloos. Natuur is waarmee we altijd al een relatie hebben, en wel via de relatie met andere mensen. Natuur is een deel van ons. Natuur is wat we gebruiken.

Vanuit deze gedachte kunnen we openingen bedenken die voor een ander denken over ecologie van belang kunnen zijn. In een vorige blog wees ik al naar 'de tuin', waarvoor Agamben kort geleden een boekje schreef, overigens zonder in te gaan op ecologie. De tuin is zowat de metafoor bij uitstek van natuurbeheer. Waar je in weekenden zoals deze ook wandelt, je loopt altijd door een landgoed. Maar we zien die natuur als een kwetsbaar object dat we beter zouden moeten verzorgen, hadden moeten verzorgen. Maar helaas, de mens verpest het en in essentie is het niet meer goed te maken. Wat zijn we toch een slechte mensen! De uitweg uit deze erfgenaam van de erfzonde is dat we teruggaan naar de oude theologie om de erfzonde te herzien, aldus Agamben. We moeten de tuin, het 'verloren paradijs', weer toegankelijk maken.

Is er een alternatieve metafoor voor het natuurbeheer om onze relatie met de natuur onder woorden te brengen? Zou natuurgebruik deze metafoor kunnen zijn? Bij gebruik denken we bijna automatisch aan consumptie en dus aan opgebruiken, vernietiging. Het is misschien onmogelijk om ons nog van dezelfde begrippen te bedienen als Plato en Aristoteles. Ook is het naar mijn idee niet meer mogelijk om zoals Nietzsche afstand te nemen van de slaaf en bevelen uit te delen, ook al zijn het nog zo'n goede bevelen ('Blijf de aarde trouw!'). Je hebt nu eenmaal heel goede slaven nodig om die bevelen te gehoorzamen.

Misschien moeten we radicaler kiezen voor de slavernij. Als we slaven zijn, nu goed, dan zijn we slaven. Dit is in zekere zin de weg die Agamben kiest. Zijn filosofie in The use of bodies komt neer op een bijgesteld marxisme. Wanneer we de sociale uitbuiting opheffen herstellen we de relatie tussen meester en slaaf in onszelf. Maar die opheffing moet niet de vorm van een politieke revolutie aannemen, want dan worden de slaven weer gewoon de meesters van daarvoor en verandert er niets. In een ander boek pleit Agamben voor een hervorming van de muziek als belangrijkste opdracht voor de politiek. Muziek in brede zin, dus ook literatuur, en een ander soort taal, met meer verbeelding.

Er blijft nog veel te denken over, het is nog lang niet helder wat we kunnen doen. Maar laat ik eens een schot voor de boeg geven. Slaaf en meester zijn betekent dat we lichamen gebruiken, ons lichaam en dat van anderen. In die zin zijn we natuur, deel van de natuur. Slavernij is een typering van het leven dat we leven, waarin we vooral bekommerd zijn om levensonderhoud, leven zonder franje, zonder hogere doelen. Tegen elke poging om dat leven nog in dienst van hogere doelen te brengen heeft ons slavenleven politieke betekenis, alleen al omdat we door zo te leven die hogere doelen buiten werking stellen, zand in de machine strooien. Daarnaast zijn we meesters. Het lijkt erop dat Agambens oproep tot hervorming van de muziek net als bij Aristoteles gericht is op herwaardering van de vrije tijd tegenover het werk.

Beide politieke figuren, slaaf en meester, staan in het teken van verzet tegen de homo laborans, een inzet die we kennen vanuit de filosofie van Hannah Arendt. Agamben wijst erop dat er in de oudheid geen begrip van arbeid bestond. De vrije mens werkte niet, en ook de slaaf werkte niet, niet in de zin van produceren, hij 'gebruikte zijn lichaam'. Ondanks alle kritiek van Arendt op Marx, en van Agamben op Arendt, wijst hun politieke filosofie grotendeels in dezelfde richting. De mens is het wezen dat in staat is zijn activiteit anders op te vatten dan als arbeid, en anders in te richten.

Hierbij zou ik dus de lezer alvast willen oproepen tot werkonderbreking. Niet alleen als meester, maar ook als slaaf. In mijn geval betekent dit, dat ik mijn blogs schrijf. Morgen ga ik gewoon naar school, en breng mijn dag volgens rooster door. En u?


Afbeeldingsresultaat voor zingende vogel in kooi

zaterdag 16 november 2019

Even weg bij je moeder - De film Beats

Vriendschap is ... gewoon samen iets meemaken. En als je geluk hebt veel meer natuurlijk. Maar dat moet voldoende zijn. Zul je net zien dat je de ochtend na de avond toch weer aan de administratie raakt. Zoals nu dus. Met een goede vriend had ik toch eindelijk weer eens afgesproken. We gingen naar de film, een film die al dan niet toevallig over vriendschap ging. Ik bewonder het gebaar waarmee mijn vriend na afloop kan zeggen 'Sorry Anton', of 'Wat een kutfilm'. Je hebt het meegemaakt, van je afgeschud, en je kunt weer toeleven naar de volgende keer.

Het bewustzijn zit me in de weg. Dat is duidelijk aan de hand, ook weer met deze blog. Het is blijkbaar te moeilijk voor me om eens een keer niet te schrijven. Iets dergelijks moet ook de Schotse schrijver Kieran Hurley zijn overkomen toen hij een rave als aanleiding gebruikte voor zijn toneelstuk Beats. Ik heb dat stuk niet gezien, maar door regisseur Brian Welsh is het weer omgewerkt tot een film, de film die ik gisteravond zag.

En ook dat is weer niet genoeg. Welsh wordt natuurlijk weer berecenseerd en hij gaat met deze en gene journalist in gesprek. Nu weten we alles van zijn bedoelingen, van de toedracht en ware betekenis van zijn film, en indirect ook van het toneelstuk en van de raves in de jaren negentig. We krijgen langzaam door dat we in een paradoxale structuur terechtkomen. De film is een eerbetoon aan de dancecultuur van de jaren negentig, waarin je nog gewoon lekker uit je bol kon gaan, zonder je zorgen te maken om zoiets als bewustzijn of geweten.

Even tussendoor: een echte rave heb ik nooit meegemaakt. Wel stond ik in die jaren weleens in Tivoli aan de Oudegracht met keiharde popmuziek met beat, rook en soms zelfs freakende jongelui. Tien jaar later belandde ik als filosoof bij een lezing van de Belgische anglicist Ortwin de Graef die probeerde aan de ravecultuur een ethiek - of eerder een anti-ethiek - te ontworstelen. Via De Graef kwam ik in contact met boeken van weer een andere Schotse schrijver, Alan Warner, die over de raves schreef.

Nu ik mijn co-referaat van toen weer eens bekijk, zie ik dat ik toen al bezig was met het zoeken naar sympathie en vriendschap binnen een filosofische benadering die daarmee op gespannen voet staat. Ik denk met name aan Nietzsche en Die Geburt der Tragödie, waarin alles draait om de muziek en de levenswil die ermee gepaard gaat. Die is altijd sterker dan welk geweten of bewustzijn ook. Maar het moet toch betekenis hebben gehad dat ik met die raves kennismaakte via een referaat, boeken? Zou er dan niet iets rave-achtigs zitten in die boeken zelf? De geboorte van de boeken uit de geest van de raves of zoiets? Zo gezegd bevinden we ons nog steeds binnen Nietzsche. Ik concludeerde toen: met het beoefenen van ethiek doen we in feite iets rave-achtigs. We geven lawaai, het lawaai dat krachten in ons losmaakt die het leven alsnog, in tweede instantie, de moeite waard maken.

Nog een stap verder en we belanden bij de vriendschap. Ik geef toe dat dit voor mij een heel moeilijke stap is. Met mijn blogs probeer ik 'lawaai te geven', ik probeer de dingen die ik meemaak om te zetten in een soort muzikaal schrijven dat bij mezelf iets losmaakt en mogelijk ook bij de lezer. Maar die lezer is meestal op zoek naar standpunten, conclusies, of desnoods een belangrijke vraagstelling. Zodoende stuur ik altijd aan op een geregisseerd misverstand waarmee ik mezelf vastzet in de eenzaamheid. En geen gewone eenzaamheid, maar die van de 'expositie', de blootstelling aan de blik van de ander, en daarmee in de schaamte.

Deze beweging, van de dionysische dans naar de schaamte, kan de geoefende lezer ook volgen bij Nietzsche zelf, en bij filosofen als Schopenhauer, Kierkegaard, Levinas, Bachtin en Agamben, om er een paar te noemen. Literair angehauchte lezers kunnen terecht bij Tolstoj of Kafka. Maar dat zijn geen mannen met wie je makkelijk vriendschap sluit, het zijn eerder stenen monumenten of Olympische goden. We hebben dus ook andere taal nodig, andere media, om te weten hoe we kunnen overleven in deze complexe wereld om niet ten onder te gaan aan de schaamte.

Wat de film Beats doet is voor mij het meest toegankelijk in de pietà-scène tegen het eind, wanneer de moeder van de 'druilerige' Johnno de wonden bekijkt die deze door de 'beats' van de politieknuppels had opgelopen. Rekatholisering dus. De moeder is de schakel tussen lichaam en geest, eenzaamheid en liefde, opvoeding en loslaten, tussen de vrienden uiteindelijk.

Maar dat deze scène voor mij het meest toegankelijk is wil nog niet zeggen dat de raves overbodig zijn, dat ze slechts een symbool zijn van moederlijke symbiose, een baarmoeder waar we weer even lekker in kunnen terugkruipen. Er moet toch meer zijn dan dat.

Zwenken we weer even terug naar het begin, naar die administratiedwang van mij. Die heb ik, zoals u vast wel had kunnen raden, niet van mijn moeder maar van mijn vader. Hij werkte als administrateur bij de Oranje Nassau I. Iets van die administratie zit ook in Nietzsche. Denk aan Walter Benjamins beroemde uitspraak dat hij de ewige wiederkehr van Nietzsche niet anders kon opvatten dan als strafwerk bij het nablijven. Zo wordt je via de administratie alsnog een 'geweten geschopt', zou Louis Paul Boon zeggen. Wat dan weer terugleidt naar de eenzaamheid en de schaamte. De schuld zelfs.

Nee, waarom ik toch aandacht opeis voor het bewustzijn en de administratie is dat we langs deze weg meer ruimte, een grotere ruimte kunnen verkennen waar dingen kunnen gebeuren. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de organisatoren van de raves. Ze zoeken steeds weer nieuwe ruimtes waar ze even uit hun bol kunnen gaan voordat de politie binnenvalt. Kat en muis, waarbij ze allebei na de beats voortdurend weer opstaan. Filosofisch gezien zitten we inmiddels bij de befaamde vluchtwegen van Deleuze, die ik ooit op Bachtin projecteerde. Na elke rave volgt het grauwe leven, het vakkenvullen in de supermarkt en het dromen over de volgende rave.

Maar de betekenis van die vluchtwegen is groter dan die verlaten plekken en intense momenten. Ze brengen je weg bij de moeder en het moederlijke. Er kunnen dingen gebeuren die je niet voor mogelijk hield. Zo belandt Johnno met zijn vrienden op de snelweg ineens achter het stuur, terwijl hij daarvoor alleen maar met zijn vader op een parkeerplaats had geoefend.

En dan belanden we denk ik toch in de buurt van het hart van de vriendschap. Vriendschap is dat iets mogelijk blijkt waar we het voor onmogelijk hadden gehouden. Ineens zit je daar met een vriend bij een film. Gebeurt het echt? In zekere zin niet. We gaan net als Spanner en Johnno weer uiteen nadat we gezegd hebben dat we gauw weer moeten afspreken.




Afbeeldingsresultaat voor pietà

zaterdag 19 oktober 2019

De lege troon van de democratie

We zijn allemaal koning. Dat is de conclusie van een weekje burgerschap, het thema van de activiteitenweek met mijn leerlingen van vwo 4. Wij burgers willen dolgraag de democratie bevorderen, want die zit in het slop. Dat zagen we afgelopen week op de snelweg toen we de trekkers tegenkwamen, en gisteren toen we het omgeploegde Malieveld voorbijreden. Democratie is een verzameling van onmacht en een beetje invloed van de grootste schreeuwers. In Den Haag dringt zich ook los daarvan steeds weer de vraag op: laat zich die zorg om de democratie wel verenigen met het koningschap?

Als een land daarmee ervaring heeft, dan is het Nederland wel. Het sleutelmoment is natuurlijk de nieuwe Grondwet van de commissie Thorbecke. Nog steeds zie je het resultaat van die arbeid in het gigantische portret van Willem II in de Ridderzaal. Onze jonge gids Job (van Pro Demos) legde uit dat de koning het portret liet maken om de kamerleden te laten blijken dat hij zich niet meer onnodig met de politiek zou bemoeien. Nooit eerder was ik me er zo bewust van dat nadrukkelijke presentie absentie kan aanduiden.

Maar is het wel zo? Toen Willem II werd opgevolgd door Willem III bleef zijn portret hangen. Willem III speelde wel weer een nadrukkelijke rol in de politiek. Uiteindelijk trad Thorbecke af toen de protestanten een manifest aan de koning aanboden (de Aprilbeweging) waarin ze hem teveel sympathie betuigden. Het is dus lastig om de neutraliteit te bewaren, steeds dreigt sympathie roet in het eten te gooien.

Sympathie verloopt via symbolen. Ons symbool was de zetel. Een uurtje later zaten we op de publieke tribune van de Tweede Kamer naar een lege zaal te kijken. Mijn collega maatschappijleer vertelde me dat ze daar eerder op zetels van kamerleden had mogen zitten, en dat een leerling van ons toen zelfs op de zetel van de voorzitter mocht zitten. De lege zetels leken nu, na de woelingen van afgelopen week rond de boeren, een even veelzeggend symbool als het portret van Willem II.

In de jaren negentig las ik met een groepje filosofen de teksten van Claude Lefort, die uitlegt dat in een democratie de plaats van de macht alleen symbolisch leeg is. Er zit steeds iemand in die zetel. Het verschil is alleen dat die machthebber na een aantal jaren weer plaatsmaakt voor een andere. Als ik er nu weer over nadenk zie ik hoe moeilijk ik Lefort kan volgen. Maakte niet ook Willem II plaats voor een opvolger? En wat is een symbool eigenlijk? Wat zegt iemand wanneer hij met een lichaam van vijf meter aan de muur hangt en voortdurend lijkt te roepen: wees gerust, ik ben er niet!?

Aan het eind van een bijzonder leerzame dag bracht Job het op om mijn vermoeide en inmiddels drukke leerlingen nog een extra quiz te laten spelen over de totstandkoming van een wet. Een van de vragen was of een koning ook kon weigeren een wet die goedgekeurd is door het parlement te ondertekenen. Het juiste antwoord bleek: ja, maar dat is dan wel het einde van het koningschap. Job herinnerde aan de Belgische koning die in 1990 weigerde de abortuswet te ondertekenen. Dat was mogelijk, doordat hij zich voor 36 uur uit zijn functie liet ontheffen. Geen einde dus, onderbreking. Een einde dat voortdurend iets in gang zet.

Dit zou het moment kunnen zijn om door te schakelen naar een paar invalshoeken van Agamben. Het meest veelzeggend is het symbool van de lege troon dat in oude christelijke tradities circuleerde om aan te duiden dat God niet actief ingrijpt in de wereld. Dat lijkt in strijd met de theologie van de 'oikonomia', volgens welke God tot in detail zorgdraagt voor de wereld. Maar deze oikonomia, die onder meer via de 'economie' aan de oorsprong ligt van onze visies op samenleving en politiek, berust zelf uiteindelijk op een 'geheim' dat we met elkaar delen, en dat in werkelijkheid geen geheim is. De macht toont zich altijd, zij het in symbolen. We blijven dus verklonken aan de macht, inclusief die van de koning.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we de macht van de koning en de democratie zomaar prijsgeven. Ook symbolisch houden we die in stand, al was het maar om onze enthousiaste jeugd niet vroegtijdig te ontmoedigen. En zo voelen we al bij het naderen van de Tweede Kamer dat hier een grens ligt. We treden binnen, worden genodigd om onze broekzakken te legen en onze riemen af te leggen, terwijl we eerder al afstand hadden moeten doen van ons kostbaarste lichaamsdeel, de mobiel. De Tweede Kamer is kortom een tempel waarin we even op de troon mogen zitten nadat we ons hebben ontledigd, nadat we niets en niemand zijn geworden. In die zin blijft de leegheid van de troon gewaarborgd.

Afbeeldingsresultaat voor koning boudewijn


zondag 13 oktober 2019

Hoe te handelen bij zwakte - Almodóvar

Het wordt allemaal minder. Daar helpt ook de economische groei niets aan. Je kunt je hele huis volhangen met dure schilderijen. Je kunt trots zijn op wat je allemaal bereikt hebt. Maar zolang je leeft wil je toch ergens naartoe leven, ergens voor leven. Dat vindt regisseur Pedro Almodóvar. Zijn lichaam valt langzaam uit elkaar, zijn geest ook.

Zo bezien lijkt het niet al te verstandig om nog aan heroïne te beginnen, als je zestig bent. Houd het lekker bij drank en een snuifje, zou je hem toeroepen. Ik heb dan ook niet zijn rugpijn en mijn depressies vallen tegenwoordig ook wel mee. Of zou zijn heroïne-experiment een keerpunt zijn, brengt het hem genezing, zij het in een andere richting als waarin het leek te wijzen?

Kijk je zo naar Dolor y gloria, dan geloof je ten diepste dat het leven een ziekte is met, zoals Reve zei, een ongunstige prognose. Eigenlijk bedrieg je jezelf alleen maar als je aan genezing werkt. De heroïne is een farmakon met de dubbele betekenis van medicijn en vergif. Een paar keer zie je de hoofdpersoon (alter ego van de regisseur) een glas met gestampte pillen drinken, en dan denk ik aan Socrates, die zijn gifbeker als farmakon bestempelde. Het lichaam, legt hij op de valreep aan zijn vrienden uit, was altijd al een kerker, en de naderende dood brengt je tot dit inzicht. We hoeven de schijn niet meer op te houden.

Maar is het leven werkelijk een ziekte, en moeten we de film van Almodóvar als therapie opvatten? Ik denk het niet. Als ik het interview van Bor Beekman met de regisseur lees, staat niet de tragiek voorop, maar de melancholie. Wat is het verschil? Bij tragiek moet ik denken aan het samengaan van lijden en roes. Je verandert even in het gefragmenteerde lichaam van Dionysos en herrijst met hem uit de dood. Die betovering werkt zolang de vorm er is, het toneelstuk of het feest. Daarna volgt de ontnuchtering. Dat was ook de gang van Plato, die op jonge leeftijd tragedies schreef en na de ontmoeting met Socrates overging op zijn beroemde proza. Een en al ontnuchtering.

En toch... dat proza kan je brengen bij de herinnering aan je verlangen, je 'eerste verlangen', zoals de regisseur in de film zijn nieuwe film noemt. Hij denkt terug aan de eerste keer dat hij opgewonden raakte, in zijn geval bij het zien van een mooie blote jongen die de verf van zich stond af te spoelen. Almodóvar bekent dat hij trots is op deze scène, ook al is hij bang dat de jonge acteur hem over tien jaar boos komt opzoeken als hij ontdekt dat hij als gay is uitgebeeld. (Natuurlijk zien we ook hier de overeenkomst met Socrates...)

Nu dan die melancholie. Het is niet alleen iets voor ouderen. Almodóvar wordt als oudere man melancholisch, maar realiseert zich dat die melancholie al in zijn hele leven zat. Het is dus geen roes die ons even het leven doet vergeten, maar ons juist brengt bij het leven, waarvan we zo lang ten onrechte dachten dat het niet melancholisch was. Via de melancholie maken we dus contact met ons leven en onszelf. De herinnering is - behalve het opduiken van beelden uit het verleden - ook de zelfaffectie van het leven als melancholisch.

Een mooie scène is ook wanneer een minnaar uit het verleden weer opduikt bij de regisseur. Ze praten met elkaar over hun leven. Wanneer de minnaar naar buiten loopt, kussen ze elkaar. Gaan ze de nacht samen doorbrengen? Nee, het is voldoende, zegt de regisseur, dat de ander heeft laten merken dat hij nog opgewonden raakte van hem. Dan stuurt hij hem weg. Platonischer kun je het niet hebben. Het eerste verlangen is weer opgedoken, en net als toen neemt dat verlangen de vorm aan van een afscheid, een kus, een schilderij. Het geeft voldoende kracht om een nieuwe film te maken.

Hoe te handelen bij zwakte, dan draait het niet om therapie, maar om ethiek. We willen ons niet tegen het leven beschermen maar het leven leiden. De film helpt ons om van dat leven te houden zoals het is, inclusief ons steeds meer tegenvallende lichaam, de spijt en schaamte.

Afbeeldingsresultaat voor madre dolor y gloria

zondag 22 september 2019

Het probleem van de passant - Rojo

Argentinië 1975, er is een federale interventie gaande. De verdwijningen starten. Maarten en ik zien de film anno 2019 van Benjamin Naishtat in Amsterdam. Maak je zo'n film, dan vind je het moeilijk om passant te zijn. Je gaat weer terug om iets te laten zien. Maar Naishtat wil niet alleen de verdwijningen en verdwenenen in beeld brengen. Door zijn manier van filmen wil hij ook de verdwijning laten zien vanuit de passant, dat wil zeggen: ongefocust, marginaal, ergens tussen dood en leven, in suspense.

Daarom ben ik het ook niet eens met de overigens mooie recensie van Kevin Toma die spreekt van een 'messcherpe thriller'. Bij messcherp denk ik aan de bewondering die de detective Sinclair uitspreekt voor Descartes, die altijd vindt dat iets ofwel zo is, ofwel anders, maar nooit iets ertussenin.

Je kunt natuurlijk ook het wazige wazig in beeld brengen, en dat juist messcherp noemen. Het hangt er denk ik ook van af hoe je naar jezelf kijkt. Zie je hoofdpersoon Claudio vooral als een hypokriet die uiteindelijk een pruik opzet om ook zijn kale hoofd daaronder te laten verdwijnen en daarmee denkbeeldig zichzelf, dan is dat messcherp, we hebben hem ontmaskerd.

Maar vergeet niet dat de detective in deze film ook een passant is. Hij heeft in de woestijn Claudio messcherp ontmaskerd, maar gaat daarna gewoon weer terug naar Buenos Aires voor een volgend televisieoptreden. Hoe messcherp ook, de detective gaat voor het spektakel.

En misschien geldt dat ook voor de film. Deze film, elke film. De verdwijning in beeld brengen betekent op een bepaalde manier dat je die verdwijning vergeet.

Afbeeldingsresultaat voor sinclair rojo