dinsdag 26 mei 2015

Water

Naar dit boek van filosoof René ten Bos had ik lang uitgekeken. Ik wilde het van de bieb in Arnhem lenen en moest netjes wachten totdat de eerste hype voorbij was en het boek beschikbaar kwam. Toen ik het bijna uit had heb ik het toch maar gekocht. Goed beseffend hoeveel water het moet hebben gekost om dit papieren boek te produceren.

Eigenlijk gaat dit boek niet over filosofie en niet over een onderwerp. Het is allereerst een pleidooi voor wetenschappen, waarbij het meervoud erg belangrijk is. Want Ten Bos raakt aan onder andere aardrijkskunde, scheikunde, natuurkunde, biologie, wiskunde, economie, literatuurstudies, management, rechten, theologie, en niet te vergeten geschiedenis.

Hebben die wetenschappen dan zoveel met water te maken? Dat is juist het rare. Water, toch op ons aardoppervlak een opvallend element, is in die wetenschappen een tamelijk lastig geval. En eigenlijk is het dat al sinds Plato. Plato had niet zoveel op met water. Hij wilde graag dat de ziel opsteeg naar de eeuwige, onveranderlijke ideeën. Terwijl je voor water juist eerder naar beneden moest. Niet voor niets begint De staat van Plato met het woord 'ik ging naar beneden', dat wil zeggen, van de stad Athene naar de haven Piraeus, waar het vol zit met mensen van laag allooi, zeelieden, hoeren, dieven, losers.

Eigenlijk zijn we daar nooit helemaal uitgekomen, uit die negatieve waardering voor water. Natuurlijk kun je denken aan de hobby van onze koning toen hij nog prins was, het watermanagement, maar Ten Bos, die behalve filosoof ook managementkundige is, gelooft dat je de meeste problemen niet met management kunt oplossen. Als hij de managementbenadering wantrouwt, doet hij dat dus nadat hij zich er grondig in heeft verdiept. Dus laat die koning maar weer sporten, dan buigen wij ons over het water.

Daarmee zijn we wel een belangrijke reden op het spoor gekomen waarom we water niet pluis vinden. Het glipt letterlijk en figuurlijk door je vingers. Nu kunnen de filosofen daar soms mee zwijmelen, water dat geen H2O is maar 'water', heerlijk mysterieus. Maar Ten Bos maakt duidelijk dat de godfather van de scheikunde Lavoisier in de achttiende eeuw een wereld openlegde die nu eigenlijk alweer achterhaald is. Hoezeer we water ook een element noemen, en blijven onderwijzen dat water uit moleculen bestaat, en die weer uit ondeelbare ondoordringbare stukjes materie, atomen, met BINAS in de hand, die idee van ondeelbare bouwstenen is niet meer dan fictie. Bovendien heeft de vloeistof water zulke vreemde eigenschappen, bijvoorbeeld dat het uitzet wanneer het bevriest, of dat de deeltjes voortdurend contact zoeken met elkaar, dat het niet alleen voor filosofen maar ook en vooral voor echte wetenschappers een mysterie is. Waarom moeten we dan toch van H2O blijven spreken? Je zit dan bovendien nog met een taalprobleem opgescheept: water en ijs zijn H2O, maar water is geen ijs.

Nu gaat u misschien denken dat dit boek, Water, erg origineel is. Nou, dat is nu ook weer niet zo. Maar de schrijver valt niet te verwijten dat hij dat verheelt. In zijn voetnoten geeft hij netjes aan waar hij zijn ideeën vandaan heeft en welk parcours hij precies volgt. Hij is met andere woorden een soort island hopper, een slimme man die hopt van de ene idee over water naar de andere, niet vanuit een geniale idee maar nieuwsgierig naar de volgende stap die hij gaat zetten. Heeft dat iets met wetenschap te maken? Ja, omdat wetenschap zou moeten gaan over verwondering en openheid. Toch aarzel ik, want wetenschap moet ook gaan over de bewaking van de strakke grenzen van kennis.

Maar in dat geval zit je met name bij het onderwerp water met een probleem. Want hoe je ook over water spreekt, vanuit welke invalshoek en vanuit welke historische periode ook, water laat zich maar moeilijk afgrenzen. Twee voorbeelden. Kijk je vanuit de natuurkunde, dan willen we graag weten of water 1) een vaststaand ding is, 2) een ding in beweging, of 3) een bewegend ding in meervoud. Ga je er experimenten mee doen, dan is optie 1 wel erg welkom, Maar de verschijnselen plooien zich helaas niet altijd naar onze verlangens. Een sprongetje: kijk je vanuit het internationaal recht, dan is bijvoorbeeld de Atlantische Oceaan ooit verdeeld, door paus Alexander VI in 1493 in een pauselijke bul, tussen Spanje en Portugal. Maar het recht schreed voort, en onze eigen Hugo de Groot (boekenkist!) verdedigde in 1609 de idee dat de zee geen eigendom kan zijn, een idee die geleidelijk door de wereldgemeenschap werd overgenomen.

Nu gaat u denken dat René ten Bos een vage filosoof is die niet van scherpe definities houdt. Een postmodernist of nog erger. Kan zo iemand overtuigend de wetenschap aanprijzen?

Misschien ziet u dat wel scherp, ja. Zelf heb ik de overtuiging, na deze man geruime tijd te hebben gevolgd, dat Ten Bos niet zozeer de wetenschappen volgt in hun scherpe waterscheidingen, maar vooral laat zien dat al die scheidingen berusten op bepaalde vooronderstellingen die via de idee van het water zelf kunnen gaan schuiven. 'Kunnen', ja, want water dwingt niet, het verleidt ons, vervult ons met afkeer of laat ons onverschillig.

Een paar voorbeelden, wederom uit diverse vakoverstijgende hoek. Het eerste is de romantische visie op de zee, die vooral opgeld deed in de negentiende eeuw, en geleidelijk verdween met de kapitalistische expansie van onze economie. De zee werd steeds meer een goede bron van inkomsten voor vissers en in onze tijd zelfs voor duurzaamheidsprofeten die in de netten van grijpgrage bedrijven verstrikt raken. Maar een eeuw geleden was er een groep stoere mannen die terugverlangde naar de romantische tijd waarin de elementen er waren om strijd mee te leveren. Ernest Shackleton reisde in 1913 met een paar geselecteerde echte mannen af naar de Zuidpool om daar af te zien en als held terug te keren. Deze man had vooral oog voor water in negatieve of neutrale zin, het was voor hem een element dat moest worden overwonnen met lef en in duursport. Tegenwoordig wordt Shackleton in powerpoint opgevoerd bij leiderschapstrainingen, ook op onze school. Je zou kunnen zeggen: de triomfator van het water is zelf overmeesterd door de managerseconomie, waartegen hij nog romantisch protest probeerde aan te tekenen.

Tweede voorbeeld. Water houdt van vloeibaarheid, zegt René ten Bos, alsof hij in poëtische termen spreekt vanwege onvermogen, want 'houden van' lijkt niet echt een term die past bij zo'n neutraal element als water. Maar de observaties leren ons dat water weliswaar enorm gestructureerd is, maar dat er tegelijkertijd een neiging van watermoleculen bestaat om contact met andere watermoleculen te zoeken. 'Anders gezegd, de structuur van een watermolecuul zorgt ervoor dat er uitgebreid kan worden genetwerkt. Als er één molecuul rizomatisch is, dan is het wel het watermolecuul.' (143)

Hè, rizomatisch, wat is dat, en wat heeft het met verleiding te maken? Het is een van de termen die Ten Bos wegplukt bij de oude Grieken. En wel bij Empedocles. Empedocles staat te boek als de man die hield dat de wereld opgebouwd is uit vier elementen, water, vuur, lucht en aarde. Ten Bos kent echter zijn klassieken en signaleert dat Empedocles niet het woord 'element' (στοιχειον) gebruikt, maar 'wortel' (ριζομα). Specialistische kennis voor classici, zult u zeggen. Okee, dat is ook zo, want ik ben nu eenmaal leraar klassieke talen. Maar ik had in mijn blogs ook op grond van zeer diverse onderzoeken geconcludeerd dat het woord 'stoicheion' (element) zeer bepalend is voor de Europese cultuur. De ironie wil nu dat de keizer van de elementenleer, Empedocles, zelf niet van elementen spreekt maar van 'wortels'. Allerlei draadjes en strengen die een wirwar in de grond vormen en ook nog eens onderling verbindingen aangaan. Allerminst ondeelbaar en ondoordringbaar dus.

Ten Bos heeft veel gevoel voor humor en voor dramatiek. Maar wel Twents gekleurd, want hij behoudt bij al zijn konijnen uit zijn hoge hoed een Finkersiaanse droogheid, hoezeer hij ook gekant is tegen droogheid vanwege het onderwerp. Het mooiste bewaart hij voor het laatst. Bent u bang voor spoilers, surf dan snel naar uw favoriete site. Want ik wil heel graag iets weggeven omdat ik bang ben, nee doodsbenauwd, dat u anders zijn boek niet leest.

Eerst lijkt het of Ten Bos u wil wegjagen door ineens weer te beginnen over die oudheid. We waren net beland bij het heden, bij de idee dat onze oceanen een gigantisch aquarium zijn dat we lekker leegvissen of dat we graag verzorgen om te voorkomen dat de boel uitsterft. En dan schakelt Ten Bos terug naar Lucretius. Titus Lucretius Carus, 99-55 v. Chr. Die ja. Eerst krijgen we een stukje antireclame. Want Lucretius mag dan wel gelden als de plugger van de Griekse atoomtheorie in Rome, met die atoomtheorie had Ten Bos al efficiënt afgerekend. Atomen (ondeelbare stukjes materie) zijn in werkelijkheid deelbaar, en dus geen atomen.  

En of dat nog niet genoeg is komt Lucretius ook nog met een werkelijk lachwekkende, voor wetenschappers zelfs irritante theorie over 'gebots en gestoot' tussen die atomen. Okee, chaos dus. Maar het is precies die werkelijke of schijnbare chaos die het verschil uitmaakt tussen niet-zijn en zijn. Het niet-zijn, dat is een constante regen van deeltjes recht omlaag. Geen kans dat die deeltjes verbindingen aangaan. Er kan pas iets gebeuren, iets ontstaan in de zin van een iets, wanneer die vallende deeltjes afwijken van hun rechte baan, een afwijking die toch minimaal uiterst miniem hoeft te zijn. Maar hoe miniem ook, die afwijking ('clinamen') maakt precies het verschil uit tussen niet-zijn en zijn, tussen ijzeren noodzaak en vrije wil:
Maar het feit dat de geest niet / bestuurd wordt door een interne dwang die het doen en laten /  bepaalt en die de geest reduceert tot een lijdzaam voorwerp, / dat komt door de uiterst kleine afwijking die de atomen / maken op een tijd en plaats die niet bepaald is.
We lijken nu ver weg van het water, het water dat niet uit atomen bestaat, maar uit deeltjes van atomen, intensiteiten, dingen die iets te maken hebben met de snaartheorie en andere zaken die ik niet begrijp en die als ik het goed begrijp niemand nog begrijpt. Maar is dat niet precies de symbolische kracht van water, laten we niet meer zeggen het 'element' water, dat we er geen vat op krijgen, omdat het zo verschilt van de modelobjecten van de mechanische natuurkunde, de elementen van de scheikunde en zelfs van de vormen en cijfers ('στοιχεια' ) van de wiskunde?

Maar goed, waarom zouden we terug moeten naar een Empedocles, zij het in zijn 'rizomatische' variant, en naar Lucretius, zij het gelezen tegen zijn eigen atoomtheorie in? De clou, het laatste bod van Ten Bos lijkt te zijn dat niet alleen de dingen voortdurend ontstaan vanuit minieme afwijkingen, maar dat wij zelf ook allerminst stabiel zijn:
Alles bevindt zich [in] een eindeloze draaikolk, niet alleen de dingen in de wereld, maar ook wijzelf en alle andere levende wezens. We zijn niet wezenlijk anders dan de zee zelf. (296)
We kunnen, met andere woorden, de dingen in hun beweeglijkheid en vloeiendheid alleen volgen wanneer we zelf ook vloeiend zijn. Met een vloeiend denken, een waterig denken, een waterige filosofie.

Het is dan ook maar half waar dat de benadering van Ten Bos 'geofilosofie' of 'vakoverstijgend' genoemd kan worden. In werkelijkheid moeten we niet zozeer denken aan een alomvattende benadering, een benadering waarin de 'geo-'kant dominant is, lees: de aardrijkskunde, of waarin mannetje René ten Bos alles van bovenaf managet. Nee, de kern van zijn onderneming is gelegen in de ethiek. Maar waar we normaal gesproken de ethiek zien als een vaardigheid om te beslissen over gevallen waarbij de wetenschap een adviserende rol speelt, draait Ten Bos het om. De ethiek is in onze wereld te ver meegetrokken in de richting van idealisme, management, politiek, subsidie krijgen voor ecologische projecten van bedrijven die de oceaan voor ons leegvissen en doden. Het wordt weer eens tijd dat we de neuzen dezelfde kant op krijgen, dat wil zeggen, naar de wetenschap.

Niet naar de wetenschap die haar object fixeert. De wetenschap moet ook zulke moeilijke uitdagingen als 'water' aandurven, een object dat je wel kunt aanraken maar niet kunt vasthouden. Water is de netwerkmaterie bij uitstek. Maar uiteindelijk is het ongrijpbaar: 'Water, dat is raken, maar niet grijpen. Of begrijpen. Hooguit horen, zien, proeven, ruiken en voelen.'

Afbeeldingsresultaat voor regen


donderdag 14 mei 2015

Opereren met en zonder mes - de filosoof als leerling-chirurg

Dr Jan Rijken reageerde op mijn blog. Een sympathiek mens, want hij bekritiseerde me niet, maar dacht bij chirurgie toch niet in eerste instantie aan snijden, maar aan het prepareren met weefsels. Rijken presenteerde dat zelfs als een bevestiging van mijn blog: "Inderdaad is chirurgie prepareren met weefsels en filosofie met woorden en zinnen." En Rijken kan dat weten, want hij was zelf chirurg.

Misschien is dat snijden wel eerder typisch voor de filosofie en voor de wetenschap. Bekend is het scheermes van de 14e-eeuwse filosoof Ockham: "Entia sunt non praeter necessitatem multiplicanda." Men moet de zijnden niet zonder noodzaak vermenigvuldigen. En hoewel Ockham zelf niet van een scheermes sprak, moet de ronde plek op zijn kruin toch duidelijk veroorzaakt zijn geweest door een scheermes, want Ockham was franciscaan. Je moet dus geen onnodige hypotheses en entiteiten invoeren, zijnden die je voor de beantwoording van je onderzoeksvraag niet nodig hebt.

Boven mijn blog over Rijken bleef nog iets hangen, de ervaring van de dood. De aanleiding daartoe was de verwijzing bij Rijken naar de gedachte dat er zonder gemeten hersenactiviteit wel ervaring mogelijk is. Nu liet Rijken me weten dat hij nog niet goed kan aarden in de 'wereld' van Pim van Lommel, de bekende cardioloog die onderzoek deed naar bijna-doodervaringen, ervaringen van mensen bij wie enige tijd geen hersenactiviteit meer werd gemeten maar die achteraf toch vertelden over ervaringen die ze toen hadden gehad.

Biedt Rijken - bedoeld of onbedoeld - met zijn formulering 'prepareren met weefsels' een beter aanknopingspunt om na te denken over de ervaring van de dood dan ik, toen ik naar de tmesis en naar Plato greep? Ik vertrouw Rijken inmiddels blindelings, maar ben toch ook benieuwd waar ik uitkom als ik het spoor van zijn formulering volg.

Er zijn twee benaderingen die wellicht veelbelovender zijn dan de tmesis van Plato om na te denken over de ervaring van de dood: het onderzoek van Van Lommel en de filosofie van Heidegger. Laat ik een poging doen om niet eenzelfde benadering in tweeën te snijden, maar om beide benaderingen te beschouwen als eenzelfde weefsel, een weefsel dat we gebruiken bij de preparatie.

De eerste is het genoemde onderzoek van Van Lommel. Zojuist zag ik een minicollege over dat onderzoek door wetenschapsfilosoof Herman de Regt. U kunt dat college zelf volgen via deze hyperlink. Opvallend is dat Van Lommel zijn onderzoek heeft gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift The Lancet, wat 'scalpel' betekent. We zitten dus meteen weer terug in de metaforiek van het snijden, maar we kunnen beter zeggen dat we te maken hebben met teksten, dat wil zeggen weefsels. De Regt is geen chirurg maar filosoof en gaat het tekstweefsel van Van Lommel met een scheermes te lijf. Hij laat ons dat scheermes in zijn college ook werkelijk zien.

Wat De Regt wil laten zien is dat Van Lommel ten onrechte aanneemt dat er een entiteit kan bestaan buiten je lichaam, laten we zeggen je geest, of een geest, die blijft denken en waarnemen wanneer je hersenen geen meetbare activiteit meer vertonen. Die aanname hoeft niet eens uitvoerig te worden weerlegd. Het punt van De Regt is dat die aanname niet noodzakelijk, onnodig, is om de bijna-doodervaringen te verklaren. Je kunt die ervaringen evengoed verklaren met kennis die veel betrouwbaarder is. Zo weten we dat neuronen vlak voordat ze uitdoven nog één keer intense activiteit kunnen vertonen. Dat verklaart waarom de patiënten zelf geloven in de verhalen die ze vertellen, maar biedt er een andere, betrouwbaardere verklaring voor.

Nu zou je bijna ontgaan dat De Regt met zijn scheermes niet alleen iets heeft weggesneden, maar ook iets heeft overgehouden. Hij spreekt namelijk over de bijna-doodervaring. Op geen enkel moment trekt De Regt deze term in twijfel. Nu lijkt hem onwaarschijnlijk dat je die ervaring hebt op het moment dat er geen hersenactiviteit wordt gemeten. Maar direct daaraan voorafgaand kan dat zeer wel. En bijzonder opmerkelijk is dat je die ervaring ook achteraf kunt hebben. Zoals alle door Van Lommel onderzochte patiënten. Zij zijn alle weer bijgekomen en konden praten over de ervaringen die ze hadden. Uiteraard heb je die bijna-doodervaring dan niet na je dood, maar wel na de periode zonder hersenactiviteit.

De Regt neemt dus aan dat er bijna-doodervaringen zijn. Dat doet hij met het scheermes van Ockham, maar niet door waar te nemen en erover te denken. Het is dus onzeker of bijna-doodervaring gewoon een traditionele benaming is die misschien wel helemaal niet uitdrukt wat hij suggereert, namelijk een ervaring van een bijna dood zijn, of dat deze term, bijna-doodervaring, een belofte in zich bergt, een hypothese die het waard is om opnieuw met scherpe scheermessen te worden onderzocht. In die zin hebben we te maken met een weefsel, en heeft De Regt een preparatie voltrokken met weefsels. De bijna-doodervaring is een weefsel, een onlosmakelijk geheel van een benaming, een belofte, een suggestie, een aanname en misschien nog meer. Voortaan met de handtekening van een scherp wetenschapsfilosoof erbij geleverd, dr Herman de Regt.

De tweede benadering, Heidegger, werd me meermaals aangedragen door Jan Rijken zelf. Hij leek in zijn boek zelf de scalpel te hanteren toen hij de dood een zijn noemde maar geen zijnde. Daarmee leek hij tegelijk naar Heidegger te verwijzen en hem te bekritiseren. Want bij Heidegger is het zijn steeds een zijn van de zijnden. Spreek je over een zijn dat losstaat van de zijnden, dan zou je eerder aan Plato moeten denken. Maar Plato ligt Rijken niet zo, omdat die toch vooral denkt met verhalen. Ik dacht dat ik dat kon ondervangen door verhalen en filosofie zo nauw mogelijk op elkaar te betrekken, via de tekst over Chora in Timaios. Maar dat blijkt nu een dwaalspoor. Het verhaal over Chora is toch vooral een verhaal, niet alleen voor Rijken maar ook voor vele anderen. Chora heeft weinig mensen kunnen boeien, misschien wel omdat het zo'n moeilijk verhaal is. Wel een weefsel, maar vooralsnog geen preparatie.

Kunnen we Heideggers gedachten over de ervaring van de dood lezen als een preparatie met weefsels?

Lezen we Sein und Zeit, dan lijkt Heidegger met betrekking tot de dood voor het scheermes te kiezen. De titel van par.49 luidt 'Die Abrenzung der existenzialen Analyse des Todes gegenüber möglichen andere Interpretationen des Phänomens'. Het gaat dus om afgrenzing. Nu staat voor Heidegger als een paal boven water dat de dood een verschijnsel van het leven is, een zijnsvorm waarbij een 'in-de-wereld-zijn' hoort. Maar dan nog, je kunt over dat leven op verschillende manieren nadenken, ook op een medisch-biologische manier. Dat is in orde, wanneer je dat maar doet vanuit de ontologie. Pas wanneer je het zijn der zijnden hebt bepaald kun je vandaaruit de 'biologisch-ontische Erforschung des Todes' nader bepalen.

Heidegger blijft dus gebonden aan de fenomenen, het fenomeen dood. Daarin zit iets van een beslissing. Zo schakelt hij de benadering uit waarbij de dood niet als 'in-de-wereld-zijn' van een leven wordt benaderd. Het scheermes dus. Maar de ontologie van Heidegger is weer geen scheermes in de zin dat die andere, uitgesloten benaderingen definitief worden weggegooid. Zelfs voor speculatie is misschien ruimte wanneer we maar eerst weten vanuit welk ontologisch gezichtspunt we die moeten gebruiken. In die zin beslist Heidegger ook om niet te beslissen, geen oordeel te vellen over een leven na de dood:
"Mit Sinn und Recht kann überhaupt erst dann methodisch sicher auch nur gefragt werden, was nach dem Tode sei, wenn dieser in seinem vollen ontologischen Wesen begriffen ist. Ob eine solche Frage überhaupt eine mögliche theoretische Frage darstellt, bleibe hier unentschieden. Die diesseitige ontologische Interpretation des Todes liegt vor jeder ontisch-jenseitigen Spekulation." (SuZ, par.49)
De ontologische analyse is dus niet zomaar een 'analyse' (Grieks voor losmaken). Het is dat ook, omdat Heidegger een beslissing velt over de voorrang van de ontologie. Maar vervolgens kunnen misschien wel alle ontische vragen aan bod komen, inclusief die na het leven na de dood. Heideggers beslissing is, zoals Derrida in Apories vaststelt, een beslissing om iets onbeslist te laten: "...bleibe hier unentschieden" (citaat hierboven).

We zouden de lezing van Derrida verder kunnen vervolgen, maar de hoofdlijn is dat Heidegger geen scherpe grens trekt tussen dood en leven. Hij is daar wellicht wel op uit, maar op beslissende momenten beslist hij ook andere dingen en beslist hij om niet te beslissen. Zo ontstaat er een weefsel van beslissingen en niet-beslissingen om de dood, om de dood zoals hij voor het Dasein verschijnt en erdoor wordt ervaren. De ervaring van de dood is niet de ervaring van een scheermes of scalpel, maar een preparatie met weefsels, zouden we Heidegger kunnen parafraseren met de woorden van zijn fan Jan Rijken.

Het is misschien wat al te gemakzuchtig om Derrida te gebruiken om Heidegger te lezen. Maar ik had al toegegeven dat ik vooringenomen was, dat ik graag iets wilde doen met die formulering 'preparatie met weefsels', en dat lijkt me een prima omschrijving van deconstructie. Je werkt met weefsels, met teksten dus, en dat werk neemt de vorm aan van preparatie, een voorbereidende constructie die betrokken wordt op levend weefsel, tekst, genezing, en zelfs op de dood zoals hij in het leven verschijnt.

Mijn experiment is geslaagd. Beide benaderingen, die van Van Lommel en die van Heidegger, vormen inderdaad een weefsel. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De ervaring van de dood is op de eerste plaats een fenomeen, iets wat zich aan ons voordoet. Om te begrijpen wat er gebeurt mag je niets op voorhand uitsluiten. Je moet waarnemen, duiden, maar vooral moet je een voorbereidende technische opstelling neerzetten die je in staat stelt iets te zien wat je met je blote oog niet kunt zien en iets te doen wat je met je blote handen niet kunt doen. Preparatie dus.

Zo is de filosoof, en eigenlijk is dat al sinds Hippocrates het geval, een leerling van de chirurg. De filosoof heeft maar een vaag begrip van dat vak. Hij denkt dat het vooral neerkomt op snijden, terwijl de 'incisie' maar een zo beperkt mogelijke daad is, alleen bedoeld 'om binnen te komen'. Omgekeerd is dat veel minder het geval. Chirurgen 'kennen niet eens het woord filosofie', zegt Rijken in zijn e-mail enigszins verbitterd. Maar met zijn levenswijsheid accepteert hij dat niet alleen, hij weet als filosoof ook dat ze enorm bij elkaar horen, chirurgie en filosofie. Sterker nog: chirurgie hoort bij alles. Dat geldt zeker niet voor de filosofie, die altijd pas aan het begin staat van haar onderzoek. De filosoof zwaait graag met messen, maar dat doen kleuters ook.

Mij rest geen andere conclusie, mijn voorlopige conclusie als leerling-chirurg dan dat de chirurg met zijn handen en instrumenten denkt. Rijken is als een van de enigen in staat dit te formuleren, met zijn negentigjarige brein. Ik ben nog graag een tijdje zijn leerling.




Microtoom


woensdag 13 mei 2015

De elementaire kracht van onderwijs

De afgelopen weken heb ik flink geblogd. Ik heb wild om me heen gemept, heb bepaalde paadjes ingeslagen, heb me verdoold en kwam daardoor langs leuke uitzichtjes. Af en toe flakkert er ergens een lichtje.

Het lichtje dat ineens ging flakkeren was het woord stichijnost', dat ik nog uit mijn proefschriftperiode ken. Stichijnij betekent elementair, gewelddadig, stormachtig.

Ik kan er lijnen mee ontwaren tussen de diverse onderwerpen van mijn blogs en weer nieuwe uitzichten blootleggen. Wie weet zelfs wel openingen.

το στοιχειον (to stoicheion) als taalelement
In mijn blog over het proefschrift van collega Arina Banga en Theaitetos, de dialoog van Plato, ging het over tussenklanken en over het probleem van elementen van een geheel. Een letter (stoicheion), zegt Sokrates, is een ondeelbaar element (ook stoicheion) van de taal. Eigenlijk ligt in stoicheion het hele probleem van Plato samengebald. Je kunt met letters wel woorden vormen maar niet tot betekenis komen, omdat die betekenis pas ontstaat vanuit het geheel. In het proefschrift van Arina is de vorm en (zoals in boekenplank) tussenklank. Je zou deze taalvorm prima kunnen verwoorden met de term stoicheion. Geheel overeenkomstig Plato kun je ook de taalvorm beter begrijpen door hem te relateren aan betekenis. Zelfs wanneer die betekenis misschien niet beoogd is.

τα στοιχεια bij Paulus
Via Badiou en in gesprek met collega Marnix Bergwerff belandde ik bij Paulus, die sinds enkele decennia een revival doormaakt in filosofische kringen, ook bij atheïsten. Stoicheia betekent bij Paulus de machten waaraan we onderworpen zijn, de 'machten van de wereld'. In de Galatenbrief spreekt Paulus over de bevrijding door Christus door deze te vergelijken met een zoon die erfgenaam van zijn vader wordt, maar zolang hij onder toezicht van zijn vader staat verschilt hij in niets van een slaaf: 'Op dezelfde manier waren ook wij, toen we nog onmondig waren, onderworpen aan de machten van de wereld.' (Gal.4, 3) Hoe moeten we 'machten' hier begrijpen? Er schuilt een enorme diversiteit van betekenissen achter: sterren, natuurelementen, getallen. Het staat in contrast met de plannen van God met de wereld. Behalve in de passage van de Hebreeënbrief die vroeger ten onrechte aan Paulus werd toegeschreven: 'Werkelijk, u had toch inmiddels allemaal leraar moeten zijn! In plaats daarvan hebt u er zelf een nodig om u opnieuw de grondslagen (στοιχεια) van het woord van God bij te brengen; het is met u zo ver gekomen dat u weer aangewezen bent op melk in plaats van op vast voedsel.' (Hebr. 5,12)
Al met al heeft stoicheia bij de echte Paulus een negatieve betekenis. De machten van de wereld staan de redding door God in de weg. Opstanding uit de dood is bevrijding uit de machten van de wereld.

стихийность (stichijnost')
Met deze Russische term sluit ik aan bij de symboliek van poolexpedities van collega Minke Knol. En bij mijn eigen proefschrift uit 1996, waar ik stuitte op de betekenis van carnavalssymboliek in het stalinisme via de literatuurhistoricus Michail Bachtin. Een van mijn onderzoekshelden op dit gebied was de Amerikaanse Katherina Clark. Zij schreef samen met Michael Holquist een belangrijke intellectuele biografie van Bachtin, maar schreef ook over mythes en populaire cultuur in de Sovjetunie van de jaren '30. Een centrale mythe was die van piloten die naar de noordelijke poolvlaktes vlogen en weer terug. Zij spraken een enorm publiek aan, maar belangrijker was dat ze een symbolisch model boden voor de sovjetburger. De impliciete boodschap was dat een ware, positieve held zich bewijst in confrontatie met de elementen ('stichija'). Maar het woord stichija, de Russische erfgenaam van het Griekse stoicheion, lijkt zijn negatieve betekenis deels te hebben verloren. Stichija betekent natuurkracht, element, oerkracht, ramp, en wilde, ongebreidelde groei. 'Byt' v svojej stichii' betekent 'in zijn element zijn'. De openbare performances van piloten en poolreizigers sloten naadloos aan bij de norm om helden uitsluitend positief af te beelden. Was er in de jaren '20, ook bij Gorki, nog fascinatie voor de negatieve held, met het door Gorki zelf ingeluide socialistisch realisme was dit over.

Drie contexten, drie historische momenten, drie collega's. Verenigd, bien étonnés, étonnées, de se trouver ensemble, rond het woord stoicheion.

Chiastische logica
De logica achter deze drie momenten zou je chiastisch kunnen noemen. Aan de ene kant is er een beweging van een negatieve naar een positieve waardering. Bij Plato is stoicheion het element of de letter die niet het geheel vormt, bij Paulus zijn de stoicheia de machten waarvan we worden bevrijd. Bij de stalinistische Russen wordt stichijnost' een positief bejegende elementaire kracht, de kracht van de elementen en van het elementaire.
Aan de andere kant verdwijnt de betekenis 'letter' uit de notie. Bij Plato betekent stoicheion nog letter, bij Paulus al bijna niet meer, bij de Russen is deze betekenis volledig afwezig.
Naarmate de betekenis 'letter' uit het begrip stoicheion verdwijnt neemt de positieve waardering toe.

De letter is het negatieve
Je zou ook kunnen zeggen: de letter wordt steeds meer het negatieve bij uitstek. Bij Plato moet de letter worden opgenomen in het geheel, de lettergreep, het woord, het zijn. Bij Paulus is de letter het teken van de wet. De wet is niet vanuit zichzelf negatief, maar verklaart wel waarom de mens tot zonde vervalt en in de greep komt van de dood. In het stalinisme is het 'formalisme' in de jaren '30 en later de naam voor een intellectuele benadering waarin de marxistisch-leninistische dialectiek wordt afgewezen, of waarin de schijn wordt gewekt dat dat zo is. Formalisme betekent dat je de werkelijkheid begrijpt vanuit de tekens, vanuit hun samenhang en hun verschillen. Het werd een reden om je aan te klagen, te deporteren en te doden.

Waar zitten we nu, welke betekenis heeft de geschiedenis van stoicheion voor ons? Bijvoorbeeld in het onderwijs?

Misschien moeten we het in eerste instantie heel simpel houden. Onderwijs heeft altijd te maken gehad met het leren van cijfers en letters, van stoicheia. Dat zal het ook altijd te maken blijven hebben. Je leert lezen, schrijven en rekenen door stoicheia te leren. Daar begin je mee. Je begint met het elementaire. Daar zijn de meesten van ons het wel over eens. Maar over wat daarna komt lopen de opvattingen al gauw uiteen. Met andere woorden: de letters en cijfers maken plaats voor opvattingen, opinievorming, ervaring, rendement. In dat geweld raken de letters ondergesneeuwd.

Later moeten we de gevolgen weer corrigeren met extra onderwijs in spelling en rekenen, in de elementaire vaardigheden. Maar op dat moment is het kwaad al geschied. De letter en het cijfer zijn het kwaad. We delegeren ze aan de computer, met spellingsprogramma's en rekenprogramma's. Zo wordt het elementaire als het ware onder het onderwijs vandaan weggeslagen.

Goed, we zijn bevrijd, we zijn spontaan, we zijn in ons element. We gaan zelfs de strijd met de elementen aan.

Maar de letter blijft terugkeren in het hart van het Platoonse zijn, de Paulijnse bevrijding en de stalinistische spontaniteit. Bij Plato is het de vorm of idee die zichzelf gelijk blijft, ook al kan hij niet worden gedacht en gezien. Vandaar dat we nog steeds van 'platonisme' en 'ideeënleer' spreken, terwijl we deze nergens bij Plato aantreffen. Bij Paulus is de letter een formule geworden waarin een naam centraal staat, Jezus. 'Jezus is de heer', 'door God opgewekt uit de dood'. Deze formules hebben zelfs de naam gegeven aan nog steeds de grootste godsdienst op aarde, het Christendom. In het stalinisme zijn de letters en cijfers volstrekt verheerlijkt in vijfjarenplannen en de teksten van Marx en Lenin.

Het volstrekt negatieve keert terug in een intense vorm, als het volstrekt positieve. Als zodanig blijft de 'berichtenstok' van Plato ons beduvelen, de stok die elk moment kan draaien en de gecodeerde berichten onleesbaar maakt. Alle onderwijsrevoluties zullen dit niet oplossen. Integendeel, het zijn zelf draaiingen, peritropai die de onleesbaarheid vergroten.

Moeilijk? Ingewikkeld? Hermetisch? Welnee, we kunnen altijd opnieuw beginnen. Om met de Hebreeënbrief te spreken: u hebt zelf een leraar nodig om u de grondslagen van de taal bij te brengen. Een beetje lezen, een beetje schrijven en een beetje rekenen, dat doet wonderen.

http://www.leesplankje.com/plaatjes/Foto%27s/Klein/leesplank2.JPG


vrijdag 8 mei 2015

De berichtenstok van Arina Banga

In de trein zit ik wel eens te praten met collega Arina Banga, die als een komeet arriveerde en helaas voor de school en voor mij ook weer spoedig vertrekt. Al snel vertelde ze dat ze gepromoveerd was, wat op een school bijzonder uitzonderlijk is. Toch wordt dat op scholen ondergewaardeerd, maar dit terzijde. Wel verklaart dit misschien - behalve mijn onverzadigbare ijdelheid - waarom ik zelf zoveel belang hecht aan mijn titel. Ik heb het gevoel iets in huis te hebben wat ik niet kan gebruiken en pak alle kansen om dat alsnog te doen, bijvoorbeeld in deze blogs. Ach ja, compensatiegedrag.

Dus hang ik ook de filosoof uit in treingesprekken, ik lijk wel een missionaris verdorie. En hoewel ik probeer me gedeisd te houden, uit respect voor de ander en het gevoel voor proportie, ben ik een lekker. En zo vroeg ik dan Arina naar haar onderzoek. Na haar boeiende uitleg beloofde ze me een exemplaar te geven, wel of niet ervan bewust dat ik erop uit ben zulke teksten te lezen en dus erover te bloggen. En zo lijk ik dus (Arina is een stuk jonger) op Sokrates die altijd indruk wilde maken op mooie getalenteerde jongens en ze oneindig aan de praat hield. Met dit verschil dat Sokrates de hele geschiedenis sindsdien aan de praat heeft gehouden, wat mij waarschijnlijk niet gaat lukken.

Daar kan ik mee leven. Maar nu had ik me in de nesten gewerkt. Want ik durfde Arina niet te vertellen dat ik haar proefschrift al had gedownload, dankzij Google. Maar goed, dat had nog het voordeel dat ik niet hoefde te wachten op het papieren exemplaar. Ernstiger was dat ik dan wel een titel heb, maar me altijd maar wat heb rondgebluft wat betreft mijn inzicht in taalwetenschap. En zo zat ik dan in de nesten, me rondploeterend door experimenten, standaarddeviaties, de level-ordering hypothesis en de words-and-rules theory. Maar nu kon ik niet meer terug. Behalve de dreiging van gezichtsverlies staat ook op het spel dat de filosofie volgens Plato door de poort van de wiskunde moet.

Ook de wiskunde had ik tot nu toe weten te omzeilen. Op school mocht ik het vak vroeger laten vallen omdat ik zoveel bezig was met muziek en toch maar HBO zou gaan doen. En zo haalde ik mijn examen gymnasium met een pretpakket, alleen maar talen plus geschiedenis. En bij mijn latere talenstudie klassieke talen was de taalwetenschap toch een erg klein onderdeel, vooral gericht op taalgeschiedenis. (Favoriete tentamenvraag: verklaar waarom de volgende Griekse vorm schijnbaar onlogisch is.) Terwijl dus overal in de wetenschap de exacte wetenschappen steeds meer het model vormen voor de methodieken en beoordelingen, zijn er nog steeds sectoren waar je daaraan kunt ontsnappen. En precies daar zat ik steeds.

Hoe kan ik dan toch zinnig spreken over het proefschrift van Arina Banga? Het kan alvast geen Prijzing! worden, want dat impliceert een oordeel, en ook positieve oordelen kunnen ongeloofwaardig worden wanneer de schrijver van de prijzing ondeskundigheid uitstraalt. Vandaar dus dat ik terechtkwam bij de blogserie Ideeën. Want de hele voorgeschiedenis die ik zojuist vertelde kun je lezen als een herneming van Plato's Theaitetos, de dialoog waarin Sokrates stuit op een briljante jonge denker. Sokrates wil aan hem inzicht over taal onttrekken, als vroedvrouw (Sokrates volgde daarin zijn moeder, die ook vroedvrouw was). Ze belanden in een aporie, waarbij ik het gevoel heb dat Sokrates dat helemaal niet erg vindt. De clou is ongetwijfeld dat Sokrates die aporie als alibi kan gebruiken om zijn contactpersoon, de meetkundige Theodoros, weer te ontmoeten. Misschien wel om de jonge, arrogante Theaitetos jaloers te maken: 'Maar laten we elkaar hier morgenvroeg weer treffen, Theodoros.'

Nu kun je Theaitetos nauwelijks als een sleutelroman voor het proefschrift van Arina lezen. Ik ben geen Sokrates, Arina is allesbehalve arrogant en we voeren geen dialoog of fakedialoog. Wel gaat het in Theaitetos over taal. Bovendien krijg je de indruk dat Sokrates Theaitetos vooral gebruikt om zelf tot inzicht te komen, al houdt hij vol dat hij Theaitetos wil doen inzien dat hij niets weet. In zekere zin is Theaitetos dus de vroedvrouw. Zo ligt het ook hier. De kennis van Arina gaat me boven de pet. Maar ik heb wel het gevoel dat ik een stapje extra kan zetten op een parcours waarmee ik lang geleden begonnen ben, met 'het groteske van de taal', met name het formalisme in de taalwetenschap en Bachtins aanpassing daarvan.

Ik heb namelijk de indruk dat je zo ook het proefschrift van Arina kunt lezen. Op het eerste gezicht lijkt dat niet zo. De titel alleen al: 'Function Follows Form', qua stijlfiguren bijna even complex als veni vidi vici. De titel suggereert dat de vorm bepalend is. Maar bij functie gaat het niet om de betekenis. Functie verwijst in deze context naar meervoud en tussenklank. Neem bijvoorbeeld de woorden boeken (meervoud) en boekenplank (woord met een tussenklank). De vorm en drukt in boeken meervoud uit en in boekenplank de tussenklank. Formuleer je het zo, dan lijkt de vorm de functie te volgen. Om te weten of de vorm en meervoud of tussenklank uitdrukt, moet je kijken naar de functie van deze vorm in de zin.

De titel van Arina lijkt dus te passen in het formalisme doordat de functie afhankelijk wordt verklaard van de vorm. Met andere woorden: we kunnen nu de tussenklank en gaan interpreteren als meervoud. Zeg je 'boekenplank', dan zul je eerder denken aan boeken dan aan een boek. Dat dit zo is, bewijst Arina uitvoerig in allerlei experimenten, waarnaar ik alleen maar op afstand met ontzag naar kan kijken. Maar die ook weer niet helemaal buiten de socratische traditie staan. De vroedvrouwentechniek ('maieutiek') wordt er ook wel getypeerd als 'elenchos', wat je kunt vertalen met test, controle, onderzoek.

Het zou overigens interessant zijn om te bezien of de omkering van de maieutiek zoals in Theaitetos (mijn hypothese) ook kan worden geprojecteerd op het onderzoek van Arina. Zo wordt er wel gesproken van 'manipulatie' (p.35), in dit geval het gebruik van woorden zonder formeel meervoudskenmerk maar wel met meervoudsbetekenis: boeket. In de term manipulatie gaat een paradox schuil. Het is een element van de methode dat ingezet wordt om juist niet-gemanipuleerde kennis op te leveren. In die zin wordt niet de ander gemanipuleerd, maar 'manipuleert' de onderzoeker via de ander zichzelf. Hij test zijn eigen hypothese en laat structureel de mogelijkheid open dat er een verrassende uitkomst verschijnt.

Arina lijkt dus te passen in het formalisme. Maar dan vergeten we dat in haar proefschrift behalve functie en vorm ook de betekenis in het spel is. In het formalisme van bijvoorbeeld Saussure is de betekenis van woorden afhankelijk van de waarde die ze als teken hebben binnen het gehele systeem van differenties, het taalsysteem. Het gaat daar om een principiële, theoretische, haast filosofische stellingname. De filosofen hebben geen moeite gehad deze wetenschap te interpreteren als onbedoelde metafysica. Bij Arina lijkt dat niet het geval. Je treft in haar proefschrift geen formuleringen aan als 'de vorm bepaalt de betekenis'. Ze spreekt van 'een meervoudsbetekenis', waarbij je het 'een' ongetwijfeld als onbepaald lidwoord moet opvatten en niet als telwoord. Ook gebruikt ze bij voorkeur naast het woord 'volgen' woorden als 'beïnvloeden', wat een heel andere metaforiek introduceert dan 'bepalen' (determine) en 'waarde'.

Door haar precieze, consequente en zelfbewuste taalgebruik schept Arina openingen voorbij haar geformuleerde doelstellingen. Het is dus niet onmogelijk om haar onderzoek te interpreteren volgens de filosofen die het formalisme bijstelden (Peirce), bekritiseerden (Medvedev alias Bachtin) of opnamen binnen een omvattendere ontologie (bijvoorbeeld Deleuze en Guattari).

Nemen we even de schizoanalyse van Deleuze en Guattari. Evenals Peirce zijn D&G erg geïnteresseerd in de pragmatische kant van de semiotiek. Daarnaast beroepen zij zich onder anderen op Bachtin (alias Volosjinov). D&G beweren dat de pragmatiek van niet-linguistische factoren bij de taal moet worden betrokken, niet omdat die factoren de taalvormen van buitenaf zouden bepalen, maar omdat de taalwetenschap zelf verbonden is met een interne pragmatiek die te maken heeft met zijn eigen factoren (MP 115). Je zou hierbij kunnen denken aan linguistische factoren zoals het 'waardeaccent' (Bachtin) of intonatie.

Maar Arina geeft zelf mooie voorbeelden van en dat vanwege het ritme (rhythm, prosody) in een woord belandt: kamelenboot en studentenleven. Uiteraard zullen we hierbij tegelijk ook eerder gaan denken aan meer kamelen en het leven van meer dan één student. Ik denk meteen aan het cultuurcafé op de campus in Nijmegen. De vorm is dus gerelateerd aan meer dan een factor. De meervoudsfunctie is slechts een van de factoren die wordt beïnvloed door de en. Er is dus een aanvullende pragmatiek nodig om te begrijpen hoe de vorm de betekenis en de functie beïnvloedt, in welke onderlinge verhouding, en welke factor domineert.

Is eenmaal die deur opengezet, dan kun je uiteraard naar hartenlust verder de pragmatiek of de filosofie in duiken, vragen stellen bij het onderscheid tussen enkelvoud en meervoud, het gebruik van de vorm door het subject, de verhouding tussen bewust en onbewust gebruik. Maar dat is hier niet het punt. Het terechte punt van Arina is dat functie en betekenis worden beïnvloed door de vorm. Daarmee gooit zij terecht de deur dicht voor theorieën die de taalvorm afhankelijk maken van de externe pragmatiek. Maar dus ook voor het formalisme, dat de vorm zelf slechts relateert aan andere vormen, de letters of klank en aan de meervoudsvorm en de verbindingsvorm.

Niet voor niets spreekt Arina over meervoud als een betekenis, waarmee zij impliceert dat de woordvorm 'meervoud' meer dan een vorm is. De tussenklank impliceert de meervoudsvorm, de meervoudsvorm impliceert de betekenis meervoud, meervoud impliceert de betekenis die dit meervoud bij een bepaald gebruik ervan heeft. Boeket is meervoud. Bij boeket denkt iedereen aan meervoud. Tot je ineens bij een uitvaart komt waar talloze boeketten liggen. Na afloop blijft een boeket liggen. Niemand die nog aan meervoud denkt. Je pakt het boeket op en ruikt eraan. Je ruikt dan ineens de boeketgeur, terwijl je eerder misschien nog de boekettengeur had geroken. Nu begrijpen we beter waarom Arina van 'perceptie' spreekt. Meervoud is niet alleen een vorm, het is ook perceptie, wat zij opvat als een psychologisch proces. En hiermee komen we weer in de buurt van Plato, die de waarneming wantrouwt en liefst terug wil naar de vormen, de 'ideeën'.

Terug dus naar Theaitetos. Sokrates probeert daar Theaitetos te verleiden tot de visie dat letters samen een lettergreep vormen. Maar je kunt die lettergreep niet begrijpen vanuit zijn samenstellende delen, de letters. So-, de eerste lettergreep van zijn naam, begrijp je niet als je de S kent en de O. De synthese van de delen vormt nog geen geheel. Men begrijpt waar Sokrates naartoe wil. Als je de delen alleen kunt begrijpen vanuit het geheel, moeten we wel ware kennis van dat geheel hebben, van de onveranderlijke idee dus, om de betekenis van de afzonderlijke delen te begrijpen.

Je zou Arina's proefschrift kunnen lezen als een bevestiging van Sokrates' visie. Ja, het is nodig om het woord te kennen, in zijn meervoudigheid, om te begrijpen wat een tussenklank is. Zonder de meervoudsbetekenis blijft de tussenklank een verkeerd begrepen element.

Maar evengoed kun je Arina's proefschrift gebruiken om Sokrates' taalvisie in Theaitetos te deconstrueren. Het en kun je niet verklaren vanuit zijn functie in het geheel, als tussenklank. Het is tevens een uitdrukking of factor van meervoud en beïnvloedt de perceptie van iets als meervoud. Hier keert het element zich als het ware tegen het geheel. Het is bedoeld om een relatie aan te duiden tussen twee losse woorden. Maar het maakt zich los van die functie en duidt tegelijk dingen aan in hun meervoudigheid. Met andere woorden: de verbindingsfunctie van het en wordt onbetrouwbaar. Het legt wel relaties, maar onbedoeld meer relaties, misschien wel tussen zaken die 'in meervoud' bestaan, waartussen geen andere relatie bestaat dan dat ze elkaars vage kopie zijn, en het onhelder is of je van meervoud kunt spreken.

Maar of het een vage kopie is, dat is ook maar een mening. Het punt van Sokrates is dat je meningen kunt blijven toevoegen, maar tot ware kennis kom je op die manier niet. Maar ook: wanneer je al over juiste kennis beschikt, dan heeft het geen zin er nog een opinie bij te voegen, zelfs als die opinie op zichzelf wel juist is. Vertaald in de termen van het en-onderzoek: wanneer je de vorm, functie en betekenis van en al hebt bepaald, dan heeft het weinig zin om er nog zoiets onbetrouwbaars bij te halen als de perceptie van meervoud.

Sokrates komt nu tot zijn formulering van de aporie, de ervaring dat hij met Theaitetos rondjes blijft draaien:
"Wat zegt het spreekwoord ook weer over draaien en keren in verband met berichtenstok (σκυτάλη) en stamper-en-vijzel (περος) en wat weet ik al meer?" (209δ)
De berichtenstok is een stok die je nodig hebt om berichten te lezen. Spartanen gebruikten voor hun geheime diplomatieke berichten smalle reepjes die bij het schrijven om de stok gewikkeld waren. De tekst was later alleen leesbaar wanneer de adressant over een stok met gelijke dikte beschikte. Het spreekwoord over de stamper-en-vijzel luidt dat beide tegelijk moeten worden rondgedraaid. Met andere woorden: Sokrates en Theaitetos beschikken niet over een betrouwbare code om te onderscheiden tussen opinie en kennis. En ze moeten wel rondjes draaien, maar liefst tegelijk in dezelfde richting.

Interessant is dat Xaveer de Win de Griekse woorden vertaalt met en-woorden, waarbij het en tweemaal een verschillende functie heeft, tussenklank en conjunctie. Terwijl in het Grieks steeds met een woord wordt volstaan. Het en is tegelijk betrouwbaar (ik neem aan dat De Wins vertaling correct is) en onbetrouwbaar. Sokrates spreekt immers niet over de berichten maar over de stok, en περος betekent de stamper in een vijzel. Om te begrijpen dat het andere element moet worden bijgevoegd, en wat de betekenis in dit verband betekent, moet de lezer ingevoerd zijn in het Grieks en de context. Wel beschikt het Grieks over een middel om beide woorden te verbinden met het rondjesdraaien (περιτροπή), namelijk de naamval, de genitivus in dit verband. Precies dit verband tussen ronddraaien en stok wordt in de vertaling van De Win minder nadrukkelijk weergegeven met de uitdrukking 'in verband met'. Bovendien wordt het rondjesdraaien in het Grieks in enkelvoud gezegd en in de vertaling in meervoud, in twee woorden. Het Grieks drukt de intense mate van ronddraaien uit met het voorvoegsel περι- dat zonder tussenklank wordt toegevoegd aan τροπή.

Een correcte vertaling, daar gaat het niet om, en de verschillen passen in de assumpties rond het taalrelativisme van Arina. Maar zoals we van haar hebben geleerd, kan dit niet zonder gevolgen voor de betekenis blijven. We kunnen het Griekse enkelvoud beter begrijpen door in het Nederlands een meervoud te hanteren. Maar in het Nederlands ontstaat er meteen ook verwarring over de bedoeling van Sokrates. Wil Sokrates zeggen dat draaien en keren zinvol kan zijn, maar alleen wanneer we beschikken over de juiste stok? En wil dat niet noodzakelijk zeggen: een stok in meervoud, omdat de geheime berichten wellicht zonder de stok worden verstuurd, en de ander dus moet beschikken over een stok met precies dezelfde dikte? De Griek zal bij stok denken aan meervoud, wij denken bij de berichten aan meervoud. En wat betreft de stamper: suggereert Sokrates in het Grieks niet dat de stamper rondjes draait zonder dat de vijzel meedraait, terwijl de vertaling juist suggereert dat ze een geheel vormen?

Het Nederlands laat zodoende ruimte om het enkelvoud zelf als meervoud te percipiëren, terwijl in het Grieks onhelder blijft of Sokrates zich enkelvoud of meervoud ten doel stelt, of hij bij ware kennis toelaat dat het in meervoud kan bestaan. Hij laat zich in Theaitetos niet hierover uit en kapt zelf het gesprek af. Hij stelt slechts vast dat de maieutiek niets heeft opgeleverd, behalve de mogelijkheid het onderzoek later voort te zetten en dat hij Theaitetos tot het inzicht heeft gebracht dat hij niets weet: "Ge zult immers verstandig genoeg zijn om niet in de waan te verkeren dat ge weet wat ge in werkelijkheid niet weet." (210δ)

Betekent dit dat Sokrates zelf de deconstructie heeft voltrokken die ik met het en van Arina begonnen was te ondernemen? Laten we even van dichterbij kijken. Wanneer Sokrates spreekt over 'niets' in het 'niets weten', dan bedoelt hij daarmee geen getal. Het getal nul was nog niet uitgevonden. Zodoende heeft hij ook geen gemeenschappelijke stok met Theaitetos, tussen de filosofie en de wiskunde. Maar Plato was toch degene die wiskunde absoluut noodzakelijk vond voor de filosofie? Met andere woorden: wie zegt niets te weten moet vervolgens weer bij het begin beginnen, want in werkelijkheid weet hij niet eens dat hij niets weet. Ook is mogelijk dat hij met 'niets' alle letters en alle getallen bedoelt. Al die elementen bij elkaar garanderen immers niet dat er ware kennis is. Het niets beweegt tussen 'nul' en 'alles'.

Ten tweede staat vast dat het rondjesdraaien wel degelijk iets kan opleveren. Maar daarvoor is nodig, zegt Sokrates, dat Theaitetos zwanger is. Pas als Theaitetos zwanger (van ware kennis) is kan de verloskundige Sokrates aan het werk. Met andere woorden: de wiskundige Theaitetos kan pas worden geholpen wanneer hij beschikt over het geheel, de ware vorm of idee, waardoor hij de letters en cijfers kan begrijpen. Dat is natuurlijk ook een kringetje: je gaat het pas zien als je het doorhebt, je hebt het pas door als je het ziet. De kringetjes van Cruijff. Anders riskeert Theaitetos wel zijn eigen naam te kunnen spellen maar niet te begrijpen wat hij zegt (208α), het blijft een opeenvolging van letters.

Onze deconstructie heeft echter meer dan deze twee inzichten opgeleverd. Een Nederlandse taalvorm, de tussenklank en is gerelateerd aan de perceptie van meervoud, in de perceptie van iets als meervoud. Ook waar dat in het Grieks niet kan. Het is dus in principe juist ook bij ware kennis aan meervoud te denken. En is tussenklank én meervoud. Zelfs wanneer we Plato volgen in zijn aanname dat ware kennis niet kan samengaan met, niet kan worden uitgedrukt in, een juiste mening, dan nog bestaat er een instrument om die kennis zelf als meervoud te denken. We spreken niet voor niets van de 'ideeënleer' van Plato, waarmee we absoluut niet bedoelen dat de idee wezenlijk meervoudig is. Maar we kunnen niet anders dan die ene idee als meervoud te percipiëren.

Hier in Theaitetos ontbreekt die ideeënleer misschien wel, misschien ook niet. Het hangt er maar vanaf of we Plato lezen rond de berichtenstok die past bij zijn codes. We moeten niet alleen de juiste berichtenstok ontdekken, maar ook zijn berichten lezen en herlezen, rondjes draaiend. Wat we percipiëren zijn de berichten, maar ze zijn alleen leesbaar dankzij de stok, die achter de berichten schuilgaat. Door de berichten in meervoud te lezen, keer op keer, komen we er met ons denken achter dat die stok wel moet bestaan en dat ook de ware idee dus noodzakelijk in meervoud bestaat, net als de berichtenstok.

Zo kan ik op afstand een proefschrift 'lezen', al beschik ik nog niet over de papieren versie en begrijp ik de codes van de huidige taalwetenschap niet. Zeg niet te snel dat het onbetekenend is:
The Dutch linking element en seems small, but the planet Jupiter also seems small if you look at it from the Earth. Nevertheless, it is worthwhile studying it. (Arina, FFF, p.23)
Het is inmiddels zondag 10 mei, mijn verjaardag en moederdag. Ooit was er een vroedvrouw die mijn moeder hielp mij te baren zoals Sokrates' moeder anderen hielp, zelf Sokrates baarde en zoals Sokrates anderen hielp kennis te baren. Maar bij Theaitetos stond hij machteloos, hoewel Sokrates hoopvol bleef dat hij Theaitetos van zijn schijnkennis kon afhelpen. Hoe zou het met mij gesteld zijn, ben ik van mijn schijnkennis afgeholpen, mijn ijdelheid waarin ik meen al bloggend tot inzicht te komen?

In het citaat hierboven blijft mijn oog hangen bij de planeet Jupiter. Waarom een planeet, waarom juist Jupiter? Omdat het de grootste planeet is, waarmee Arina meteen het meervoud van planeten problematiseert, doordat ze Jupiter uit de reeks planeten haalt en enkelvoudig maakt? Wie weet, ik ben me ervan bewust dat ik maar wat hineininterpretier. Nog een poging. Het beeld herinnert me aan het argument van de filosofen van het scepticisme in de Oudheid tegen de waarneming. Het lijkt of iets dat ver weg is heel klein is, maar in werkelijkheid weten we dat dat niet zo is. Je waarneming is dus onbetrouwbaar, er kan geen ware kennis uit voortkomen.

Hineininterpretierend denk ik denk ook aan Planet Eyelash, de band waarin Arina speelt. Welk geheim herbergt deze metafoor, wat hebben we over het hoofd gezien? Theaitetos leert ons dat we steeds rondjes draaien, als 'blindemannen', of, denk ik ineens, als planeten die rond de zon draaien... De eyelash, wimper, is oogsieraad, of ogensieraad, maar moet ons ook beschermen. Tegen de wind, de 'wind', ἀνεμιαῖά (winderige zaken, dus het meervoud is vertaald met enkelvoud, 'wind'), die in Theaitetos staan voor schijnkennis, de opinies die Theaitetos voortbrengt in plaats van een kind dat het waard is groot te brengen.

De eyelash beschermt ons ook tegen de zon. Waarom noemt Arina niet de zon, waarvan ze zo houdt, groter dan Jupiter, en bij Plato beeld van de ware kennis, bijvoorbeeld in de beroemde grotvergelijking in De staat? Of, preciezer gezegd, het is niet de zon waarnaar we moeten kijken, maar naar de dingen die belicht worden door de zon, door de zonneschijn...
..... Wacht, er gebeurt iets. Het lijkt of de en van Arina zich omkeert, in zonneschijn, het wordt ne, zoals de berichtenstok. De berichtenstok en keert zich om en beduvelt ons. Want eerlijk gezegd heb ik nooit begrepen waarom het zonneschijn is en niet zonnenschijn (meteen verschijnt al typend de rode kringellijn onder dit laatste woord). Er wordt gezegd dat de zon enkelvoud is, en dat we daarom geen -n toevoegen. Waardoor het lijkt alsof er in de kosmos slechts één zon bestaat.

De meervoudigheid van de idee is opnieuw in het geding. Wellicht wist Plato nog niet dat de sterren zonnen waren, maar wij weten dat wel. En toch passen we de taal niet aan.

Maar wat geeft het, ging het niet om een tussenklank? Het verschil hoor je niet. Maar wie ben ik, Limburger van geboorte, om dat voor een Friezin te beslissen? Hoe zou Arina 'berichtenstok' uitspreken? Ik zo ongeveer als burichtustok. Maar ook hier hangt het er weer van af over welke taal en welke versie je het hebt. Arina's dissertatie is primair Engelstalig, en daar wordt gesproken van 'linking element'. De klank is verdwenen. Maar het 'element' is nu ingevoerd, precies het woord overigens dat in Theaitetos wordt gebruikt voor de letter (το στοιχειον), en door De Win de ene keer wordt vertaald als element, de andere keer als letter. Element, letter, in elk geval iets dat noch kan worden opgedeeld in andere eenheden, noch zelf een eenheid is. Het linking element kan niet worden opgedeeld, inderdaad, want het is een vorm. Μορφή.

Dus toch. Volgens de Engelse termen, waar niet de klank maar het element telt, is zonneschijn zonder meer een opmerkelijk woord. Het lijkt of de waarneming van meervoud wordt vertaald in een enkelvoud, waardoor we geacht worden te denken dat er maar één zon is. De vorm wordt nu een functie van de gewenste waarneming, van wat anderen beslissen over de waarneming. De vorm wordt met andere woorden een politieke zaak. Het moet lijken of de waarneming ons ware kennis oplevert terwijl iedereen in dit geval weet of 'weet' dat dit niet zo is. Zoals bij koningsdag en oogwimper. Zoals in ideologieën en zoals in het Groene boekje. Met en, ne en s staat de democratie op het spel, het recht van een minderheid om zich tegen de 'perceptie' van de statistische meerderheid te keren.

Zo is er steeds iets dat draait, peritropè, en ons verhindert de gecodeerde berichten te decoderen, de berichten van de berichtenstok. Het is de stok zelf, de vorm, en of ne, die ons verhindert te zien en te begrijpen. We begrijpen het niet omdat we steeds iets anders zien. En we zien het niet omdat we al denkend beter weten. Zonneschijn. En we hebben niets anders dan de eyelash om ons ertegen te beschermen, Planet Eyelash, de muziek en de roes.

Wel is er een vervolgafspraak. Arina heeft me laten weten dat ze zin heeft ooit in de filosofie te duiken waarvoor ze nu geen tijd heeft. En ik heb mijn blogverslaving. Maar natuurlijk, er komt altijd iets tussen, een verjaardag in mijn geval. Of een aanklacht, in het geval van Sokrates en in weer een ander geval, op weer een andere manier, in het geval van Arina. Maar precies dat wat er tussen komt biedt weer gelegenheden tot nieuwe afspraken. Zo blijven we keer op keer Theaitetos en Plato hernemen en onze rondjes draaien. Maar leuk is het wel, wat mij betreft, al moet je dat niet altijd zeggen. Want als de stok draait kan het ineens ook weer verschrikkelijk zijn. Maar het is tijd voor afscheid, afscheid van Theaitetos. Laten we nog een keer kijken naar Sokrates en naar het linking element, in enkelvoud ditmaal, waarmee Plato misschien bewust of onbewust getuigt van zijn weerzin tegen de democratie, de democratie die zijn leermeester Sokrates ter dood heeft gebracht:
Maar nu moet ik weg, naar de Koningsportiek, voor een afspraak in verband met de aanklacht die Meletus tegen mij heeft neergelegd. Maar voor u, Theodorus: tot morgen vroeg! Dan zien we elkaar hier weer.


http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/5/55/Dafuosi3.jpg/220px-Dafuosi3.jpg

dinsdag 5 mei 2015

De tmesis van Jan Rijken

'Waarom is er iets veeleer dan niets?' is wellicht de belangrijkste filosofische vraag. Je hoefde niet tot Heidegger te wachten voordat die vraag klonk. Als een slang kronkelt de vraag vanaf de presocratici tot in onze dagen. Je kunt ook zeggen: als een refrein. Want steeds wanneer de vraag afdoende wordt beantwoord wordt hij daarna toch weer opgeworpen.

Refrein, terugkeer. Zo belandde het boek Denken en zijn met een negentig jarig brein van Dr Jan Rijken op mijn deurmat met een begeleidend briefje van zijn schoonzoon, een bevriende leraar wiskunde. De schoonzoon schreef dat hij het "uit zijn naam (lees: op zijn bevel)"  aan mij moest geven. Refrein, want al eerder had ik met Rijken gecorrespondeerd. En bij een terugkeer hoort ook de reactie en de dank die ik hem verschuldigd ben.

Uiteraard heb ik het boek met plezier gelezen. Elke gedachte van Rijken herinnert aan motieven uit de filosofiegeschiedenis en zet aan tot verder denken. Dat verder denken doet hij zelf door uitwerking, herneming, maar ook door opzettelijk lukraak zijn gedachten naast elkaar te zetten, zoals hij ook woorden het liefst opdeelt en naast elkaar zet (zie onder meer de titel van zijn boek, 'negentig jarig'). Ik denk aan de stijlfiguur tmesis, wat in Oud-Grieks 'snijding' betekent. Een samengesteld woord wordt uit elkaar gehaald om er een ander woord tussen te zetten. Al staat er bij Rijken geen woord tussen. Maar toch, zou dit bedoeld of niet te maken kunnen hebben met het beroep van Rijken voordat hij filosofie ging studeren, te weten chirurg? Een chirurg moet durven snijden, en toen Rijken filosoof werd is hij blijven snijden, maar dan in woorden. Snijden natuurlijk om te helen, om de gescheiden delen weer te laten samenkomen, maar dan anders. De naast elkaar gezette woorden of teksten raken elkaar, worden elkaars buren (Nijhof), krijgen nieuwe betekenis. Denken en zijn. Betekenisvolle contingentie.

Het meest over de betekenis van zijn beroep chirurg lees je in wat Rijken niet autobiografie noemt, maar een 'filosofisch essay'. Daarin wijst hij moeiteloos de contingentie aan als belangrijkste factor van beslissende gebeurtenissen. Zo ook van zijn beroep. En verwar contingentie niet met vrije wil. Met de hem kenmerkende lucide ludiciteit verwoort Rijken zijn 'keuze' als volgt:
Chirurg werd ik uit vrije wil. Na een door toeval verkregen uitstekende opleiding. Even toevallig vond ik mijn promotie onderwerp door een gemiste diagnose bij een acute buik patiënt, tijdens mijn opleiding. Het gemis aan kennis werd overgecompenseerd met een proefschrift. (p.18)
Contingentie is dus het juiste antwoord. O ironie, het niet weten, het 'gemis aan kennis', blijkt het juiste filosofische antwoord te zijn op de vraag waarom er veeleer iets is dan niets. In al zijn teksten houdt Rijken deze structuur vol. Zo raakt hij 'half verstikt in twijfels' (32) als hij nadenkt over de ervaring van de dood. Tja, die kun je niet hebben voordat je werkelijk doodgaat, en ook niet erna. Maar dan zijn er opeens onderzoeken dat er zonder werkzaam brein toch ervaring mogelijk is.

En dan volgt een interessant intermezzo, wonderlijk genoeg weggestopt tussen vierkante haken:

[De dood is wel fenomenologisch te benaderen als idee, eidos. Zurück zu den Sachen selbst. Ontologisch benaderd, is de dood geen zijnde, maar wel een vorm van Zijn, "Niet zijn"]
Het lijkt of Rijken een husserliaanse Schritt zurück doet, maar in feite geeft hij hier een antwoord op zijn hoofdvraag ('Waarom is er zijn veeleer dan niets?') dat vanuit de fenomenologie nooit zou kunnen opkomen, omdat conclusies omtrent het zijn daar systematisch worden uitgesteld. Maar hier zegt Rijken dat de dood wel degelijk een vorm van zijn is, maar geen zijnde. Daarmee passeert hij in één beweging ook Wittgenstein, volgens wie je niets mag zeggen waarover je niet kunt spreken, en Heidegger, volgens wie de vraag naar het zijn van de zijnden voorop staat.

Misschien moeten we toch maar eens Pim van Lommel gaan lezen. Tenminste, als Rijken met de ervaring zonder werkzaam brein inderdaad op hem doelde. Van Lommel was tot 2003 cardioloog en werd vooral bekend vanwege zijn onderzoek naar bijna-doodervaringen. Hij zou de traît d'union kunnen vormen tussen chirurgie en filosofie, via een ervaring van de dood die als niet-zijn deel uitmaakt van het zijn. Maar daarvoor ben ik zelf te slecht ingevoerd in de materie, ondanks een verleden met vrienden die communiceerden met geesten en met hun geest uit hun lichaam konden treden.

Los van deze herinneringen: de neutrale lezer begrijpt inmiddels dat het lezen van Rijken vraagt om enige durf en onbescheidenheid, een les die ik graag van hem wil leren. Een onbescheidenheid die zich streng blijft ophouden tussen twijfels en vierkante haken.

Mogelijk komen we zo ook de filosofie van Rijken op het spoor, de grens waarheen hij reikt met zijn bespiegelingen. Hij misleidt ons enigszins met zijn verstrooide alinea's, zijn verwijzingen naar Heidegger, Wittgenstein en Carmiggelt. De lezer voelt aan dat Rijken misschien wel dicht bij die ervaring zit, de ervaring van de dood. Niet voor niets zet hij dat 'negentig jarige' in de titel en spreekt hij van 'mogelijk opkomende dementie'.

Zouden we verdere aanwijzingen kunnen vinden in het spoor van Rijkens leermeester Verhoeven? Rijken heeft zijn grondvraag aangereikt gekregen van Leibniz via Verhoeven. Maar Verhoeven is ook de classicus en kenner van de antieke filosofie. Ik ken hem als vertaler van Seneca, die onder meer schreef over de kwaliteit van het leven als oudere. Zo zou je ook de titel van Rijken kunnen interpreteren, als stoïsche levenskunst, als 'leren sterven' (Seneca). Maar nee, Seneca is toch bovenal de filosoof van de aanvaarding van het lot. Hij heeft absoluut zekere kennis van de dingen in hun kosmische samenhang en accepteert zijn onwrikbare rol daarin. Dat is toch iets anders dan Rijkens contingentie, zelfs als hij instemmend Leibniz citeert met 'la nécessité de la contingence' (p.19).

Ik moet denken aan Plato, en wel om verschillende redenen. Allereerst door een paar toevalligheden, contingenties. Zo bereikte me het boek van Rijken zoals gezegd via een wiskundige, en volgens Plato is wiskunde het noodzakelijke voorportaal voor de filosofie. Daarnaast overleed deze week onverwacht een broer van een vriendin. Ik kende hem niet, maar ik ben hem toch dankbaar, want enige tijd geleden al schonk hij me via zijn zus het werk van Plato in vertaling van Xaveer de Win. Het is geen ervaring van de dood, maar wie weet, afgaande op wat ik over hem hoorde, en wat me nu weer ontschoten is, heeft Jasper die ervaring wel goed gekend.

Een derde reden is het volledig ontbreken van de naam Plato - toch mijn hoofdauteur in deze blogserie 'Ideeën' - in het boek van Rijken. Maar wat is ontbreken, wanneer het niet-zijn onderdeel is van het zijn?

Lezen we enkele regels uit Timaios (overigens Plato's meest wiskundige dialoog), de openingspassage:

SOCR. Eén, twee, drie... Maar, mijn beste Timaeus: waar blijft onze vierde man? Gisteren waren er toch vier te gast, die vandaag gastheer zouden zijn.
TIM. Hij moet plots ongesteld geworden zijn, Socrates. Want uit vrije wil zou hij deze samenkomst niet missen!
SOCR. Dan is het uw taak, en ook die van deze heren hier, tevens de rol van de afwezige in zijn naam te vervullen, nietwaar?
TIM. Beslist! En we zullen ons best doen om niet in gebreke te blijven. Het zou toch ook niet billijk zijn, als wij, die gisteren bij u met alle passende eerbewijzen van gastvriendschap werden onthaald, ons nu niet beijverden, met ons drieën die nog overblijven, u op onze beurt te vergasten.

Okee, laten we de passage toepassen op onze gedachtelijn. We moeten denken in naam van de afwezigen, van Plato en Jasper. Denken in naam van het zijn en van het niet-zijn, een zijn dat als het ware een 'derde soort' tussen beide vormt, een tritos genos.
Misschien ook moeten we denken, zoals Plato, in naam van Socrates zelf. Herinneren we ons uit Faido (of Phaedo) dat Plato bij de dood van zijn geliefde leermeester zelf afwezig was: 'Plato was, meen ik, ziek'. Faido zou je dus kunnen lezen als een plaatsvervangende ervaring van het sterven en de dood van Socrates.
Faido past wat dat betreft ook in de derde soort die we zoeken, omdat het zowel filosofie als verhaal is, en dus noch filosofie, noch verhaal. Iets dat, zoals bij een tmesis, tussen filosofie en verhaal in staat, hun samenhang en verschil bewakend. Vanuit die plaats wordt ook de literatuur toegelaten tot de bespiegelingen over de ervaring van de dood. Gedichten mogen ook, zegt Rijken, en Carmiggelt natuurlijk.
Het moet een vraag zijn waarop een zinnig antwoord komt, maar waarna de vraag steeds opnieuw gesteld wordt, als refrein: 'Waarom is er zijn veeleer dan niet-zijn?'
Rijken: 'Voor mij was de vraag - op zich - van meer belang dan het antwoord. Een vraag met een verslavend "ermee bezig zijn".' (11) Die verslaving, dat kan ik alvast van harte navoelen. Misschien is dat ook een ervaring van de dood, er niet van af kunnen blijven, de herhalingsdwang die bij Freud voortkomt uit de doodsdrift. Een doodsdrift die bij Freud overigens nooit de status van zijnde heeft gekregen, maar ook niet de status van niet-zijnde. Het is fort-da, fort-da, als een refrein. Of, om een andere titel van een andere arts en filosoof te parafraseren: 'Het refrein is Hein'.
Enfin, voldoende aanleiding om Plato te volgen in zijn spoor van de derde soort.

Ik nodig Jan Rijken uit Timaeus paragraaf 18 zelf in zijn geheel te lezen. Plato geeft er een naam aan zijn derde soort, zijn tritos genos. Hij noemt deze 'chora', wat De Win vertaalt met 'ontvangstoord'. Het heeft meer betrekking op het worden dan op het zijn, het is dus de gezochte tussenklasse. Maar het is noch het wordende zelf, noch datgene waarin dit wordt, maar 'datgene waaruit, naar diens gelijkenis, het wordende ontstaat.' Binnen dit onvangstoord zijn zelfs de wiskundige vormen niet identiek aan zichzelf: 'Vormen - een driehoek, en al zulke meer - die erin ontstaan, mogen we nooit 'dit' noemen alsof ze waren, want terwijl we ze aldus poneren, zijn ze al aan het veranderen.'

Nee, makkelijk is het zeker niet, dat geeft ook Plato toe. Het staat zelf buiten alle vormen (ideeën) maar neemt wel alle vormen in zich op, zonder er zelf enige gelijkenis mee te vertonen.
Van nature dient zij immers om de afdrukken van alles in zich op te nemen [als was]; zij wordt in beweging gebracht en op allerlei wijzen vervormd door wat in haar binnentreedt, en ziet er dientengevolge nu eens zo, dan weer anders uit. Wat in haar binnen- of uit haar buitentreedt, zijn nabootsingen van de eeuwige wezens, afdruksels daarvan, gevormd op een manier die moeilijk uit te drukken en wonderbaarlijk is, en waar we later nog wel eens op terugkomen.
Helaas is Plato er voorzover we weten niet meer op terug kunnen komen. Soms is het belangrijk op tijd te zeggen wat je te zeggen hebt, ook al is het nog zo moeilijk, en kunnen zelfs Wittgenstein en Heidegger je op dit punt niet verder helpen.

Het is niet zeker of ik Jan Rijken ooit live zal spreken. De tijd is kort en je weet zelfs niet eens voor wie. Iemand die met negentig jaar zo openstaat voor de wereld kan niet oud zijn, ik zou hem een beginner willen noemen, een beginner in de ervaring van de dood. En dus van het leven, want het leven begrijpen betekent automatisch dat we het opvatten volgens de ervaring van de dood, doordat het begrip het leven doodt of juist in contrast ermee. Maar ook dan, in contrast, weerspreekt de ervaring van de dood de dood zelf en getuigt hij van het leven.

Het boek van Rijken biedt troost voor zijn afwezigheid. Het is puur toeval dat het essay Troost het laatste is in het boek van Rijken, want hij heeft zijn essays lukraak door elkaar gezet, als een verwijzing naar de taalspelen van Wittgenstein. Ongetwijfeld spreekt Rijken in dat laatste essay, dat dus niet mag worden opgevat als laatste essay, vanuit zijn rijke levenservaring, onder meer als medicus.
Je kunt de troost ook uitleggen naar Plato, die zijn chora 'verzorgster' noemt, in het achterhoofd houdend dat chora vele vormen kan aannemen en ontvangen. Ik wil de lezer (ik hoop dat er dichters en verpleegsters bij zitten) de 'laatste' regels van Rijken niet onthouden:
Niet zelden bestaan geen woorden om te troosten. Als de dag duister wordt kan een gedicht wel verwijzen naar de juiste, op dat moment nog ondenkbare, woorden. Troost verlangt regels, maar verstaat geen regels. Ten slotte deze gedachte: troost is een hulpgericht aanwezig zijn.
Postscriptum

Toen ik achteraf de passage over  Phaedo invoegde, als in een tmesis, trok ik het boek uit de kast, de vertaling die ik van Jasper heb gekregen. Mijn oog werd getroffen door een boekenlegger, een metrokaartje. Het moet een metrokaartje van Jasper zijn geweest. Het stak, toevallig of niet, bij Symposion, precies op de plaats van het bekende verhaal van de komedieschrijver Aristofanes, zijn zelfverzonnen mythe over de liefde. Het verhaal is een tmesis, een snijding. Zeus snijdt uit jaloezie de mens doormidden, die tot dat moment nog rondbuitelden met vier armen, vier benen en twee gezichten. De mensen waren toen ook nog verdeeld in drie geslachten ('genos' is het Griekse woord voor geslacht, herinneren we ons de derde soort hierboven, de tritos genos): man-man, vrouw-vrouw en man-vrouw. Sindsdien is elke mens op zoek naar zijn wederhelft. Het metrokaartje van Jasper ligt bij het verwachte happy end van het verhaal. Eros, de god van de liefde, zal de genezing voltrekken wanneer wij maar respect hebben voor de goden (en daar hoort Eros uiteraard ook bij). Overbodig te zeggen dat Jan Rijkens ervaring van de filosofie kan worden verstaan als een voortzetting en genezing van zijn chirurgenloopbaan op een ander niveau, dat van de filosofie, door hem verwoord als 'les extrêmes se touchent'. Aristofanes, Plato, whoever:
Willen we de godheid bezingen die dat [de genezing door liefde] bewerkt, dan zullen we met recht en rede Eros bezingen: in dit leven bewijst hij ons de grootste diensten door ons te voeren naar wat écht-van-ons is, en voor het latere leven houdt hij de schoonste verwachtingen gereed: dat hij ons namelijk, als wij de goden maar de verschuldigde eerbied vertonen in onze oorspronkelijke natuur zal herstellen en ons na deze genezing zalig en gelukkig zal maken.






zondag 3 mei 2015

De originaliteit van een dochter

De maker van zulke vage uitbeeldingen, zo'n kunstenaar, die heeft volgens ons dus alleen subjectieve meningen, geen kennis?
Kunst valt vaak onder verdenking. Haast altijd is de verhouding tot de zogenaamde werkelijkheid in het spel. Soms is het kunstwerk niet realistisch genoeg, soms juist te realistisch. Juridisch kun je er alleen mee uit de voeten wanneer er een minimum aan verschillen tussen het origineel en de afbeelding is. Want we leven in een wereld waarin kapitaal gebonden is aan eigendom, en rechtvaardigheid niet te filosofisch mag worden.

Bekend is Plato's afkeer van mimesis, de nabootsing van de werkelijkheid. Maar je kunt zijn kritiek ook opvatten als afkeer van vage, onvolmaakte kopieën. Zou je een volmaakte kopie maken, kun je blijven denken, dan hoef je niet uit de staat te worden verbannen. Het gaat dus niet om een beeldverbod, wel om een hoge inzet waarbij je risico's loopt. Plato schiep immers zelf een literair beeld van Sokrates, en Sokrates was weer de zoon van een beeldhouwer.

In de filosofie is de discussie over mimesis in de kunst op een gecompliceerde manier teruggekomen. Bekend is Walter Benjamins essay over de technische reproduceerbaarheid. Voortaan zal de kunst zonder 'aura' moeten worden gecreëerd. Warhol zat daar niet erg mee. Het lijkt of zijn Monroe-series volledig zonder aura en zonder melancholie tot stand kwamen.

Volgens Plato is het beter als ouders hun kinderen niet kennen. Mijn dochter heeft ooit van die series van Warhol haar eigen variant gemaakt, waarbij haar zus de plaats van Marilyn innam. Inmiddels heeft mijn dochter zich in de kunst praktisch en theoretisch ontwikkeld, en evenals Plato haar inzet aangescherpt. In een essay neemt ze haar vertrekpunt bij de idee van de dood van de auteur van Barthes en belicht daarmee recente ontwikkelingen in de kunst, rond Cindy Sherman en Sherrie Levine. In een interview zegt laatstgenoemde:
There was no sense that images belonged to anybody; all images were in the public domain.
Hier ligt een interessante parallel met Plato's ideaal dat ouders hun kinderen niet mogen kennen, want die kinderen zijn van iedereen, en iedereens verantwoordelijkheid. Het is dus interessant dat ik het essay van mijn dochter lees, want zo kom ik erachter dat zij mijn eigendom niet is, haar eigen weg zoekt in het publieke domein.


Afbeeldingsresultaat voor socrates warhol