dinsdag 31 december 2019

Tweemaal een rotonde en Dautzenberg

Het jaar is bijna rond en ik pieker. Piekeren, heb ik ooit van mijn therapeute gehoord, is kringetjes draaien in je hoofd. Die kringetjes, denk ik na gisteren, zouden ook wel een uitbreiding kunnen zijn van al die rotondes waar je pas goed oog voor krijgt als je een auto bestuurt.

Nu doe ik dat niet vaak, wat het extra spannend maakt. Je kunt nauwelijks terugvallen op routines, en elke rotonde is er een. Een van de routines waar ik wel op kan terugvallen is het oog van de fietser. Als fietser kan ik steeds beter inschatten of een auto voor mij afremt als ik met voorrang over een rotonde ga.

Gisteren in Heerlen kwam ik erachter dat ik ook niet op die routine kan terugvallen als ik ineens autobestuurder ben. Ik zag een paar keer een fietser over het hoofd. De eerste keer reed ik nog net voor hem langs. Hij woest natuurlijk, precies wat ik ook zou zijn. De tweede keer redden mijn medepassagiers en mijn reflexen me en trapte ik op de rem, zonder dat mijn achtervolger op me schoof. Driemaal geluk, driemaal scheepsrecht, driemaal maakt de zaak rond.

Hoe groot was mijn opluchting toen ik na afloop weer in de trein kon stappen en me mocht verdiepen in mijn kerstcadeautje, de nieuwe Anton Dautzenberg. Nu weet ik dat mijn vriend Leo mijn blogs doorstuurt naar de schrijver, dus ga ik extra op mijn woorden passen. Ik ga dus niet veel over de roman Geestman zeggen, alleen dat hij daar ook iets met cirkels doet, en andere figuren. Het sleutelgetal van deze roman, zegt een personage in deze roman, is zes.

Daarnaast moet me van het hart dat ook Anton (hier blijkt maar weer - tussendoor gezegd - dat je ik met twee letters schrijft) even een paar dingen opmerkt over een boek dat hij in de trein zit te lezen. In zijn geval is dat Grand hotel Europa van Pfeijffer. Een paar maanden geleden had ik baat bij dit boek over het toerisme dat ik 's nachts in auditieve vorm tot me nam. Het leidde me een beetje af van gepieker, maar ook weer niet zo dat ik er wakker bij bleef. Je zou dus bijna van een gelukkige cirkel kunnen spreken.

En zo komen we uit bij mijn zesde alinea. Het getal drie is verdubbeld, we hebben te maken met een verdubbeling die het onwaarschijnlijk maakt dat we de zaak nog in de hand kunnen houden. Uiteraard denk ik nu vooral aan twee fietswielen. De cirkel is bedrieglijk omdat hij orde suggereert, maar ons in werkelijkheid overlevert aan de wereld in zijn infernale gedaante. Dat maakt zo'n heftige indruk dat we geloven dat dit de ware gedaante van de wereld is. Misschien ook draaien toeristen daarom wel altijd hun rondjes.

Afbeeldingsresultaat voor rotonde

dinsdag 24 december 2019

Deerskin - De hertwording van George

Kerstmis is en blijft een disneyfeest. Je hebt behoefte om een zacht snoetje te zien waar iets gewelddadigs mee gebeurt en waarna het op een of andere manier toch nog weer goed komt. De geoefende kijker ziet daar natuurlijk Christus in. Graag vertel ik u dat verhaal terwijl u aan de kerststol zit. Ik met mijn vriend bel aan, u doet open en laat me wel of niet binnen. Wij vertellen u het goede nieuws, en als u de deur voor ons dichtgooit, lopen wij door en schudden het stof van onze voeten.

Je denkt bij een hertje ook onmiddellijk aan de tragedie. Een paar jaar geleden zat ik nog voor The killing of a sacred deer, waar een chirurg geleidelijk in de problemen kwam en begon te moorden. Tegenwoordig kun je geen tragedie meer uitbeelden zonder dat het komisch wordt. Een chirurg die om zich heen begint te schieten! Maar was dat vroeger niet ook al zo? Die Agamemnon had een hert in de heilige bossen van Artemis afgeschoten en moest zijn dochter offeren. Eigenlijk is het wel komisch hoe hij dit voor zijn vrouw moet verzwijgen. Dramatische ironie ook, want de kijker voelt al aankomen dat hijzelf later ook de klos is, in de ruzie met Achilles en als hij thuiskomt, wanneer hij als een rund bij zijn ruif te grazen wordt genomen door zijn overspelige vrouw.

Langzaam had duidelijk kunnen worden dat jijzelf dat hert bent. Stel je voor, je bekleedt jezelf stuk voor stuk met hertenhuid, je fantasie slaat op hol, je begint een totaal nieuwe episode in je leven, en wel de laatste. Je wordt neergeschoten uiteraard, maar op een of andere manier heb je zo een soort hemel gecreëerd waar je als hert meteen wordt toegelaten.

Ik zou graag zien dat, als je hier een film van maakt, dat die film deel uitmaakt, met logische precisie volgt uit het gegeven van je hertwording. Je zou bijvoorbeeld kunnen fantaseren dat je een jas van hertenleer over een stoel hangt, jij ligt op je hotelbed, en die jas begint tegen je te praten. Let wel, die jas is nog steeds Bambi of Christus. Hij/zij zegt dat er maar een echte jas is, en dat alle andere mensen hun jas moeten inleveren, opdat we gelukkig worden met deze ene jas. Dan zijn we al een heel eind, al begrijpen we nog steeds niet waarom deze fantasie de vorm van een film aanneemt.

Met mijn associatietalent denk ik wel meteen aan het Spaanse woord voor film, película. Het is afgeleid van het Latijnse pellicula, 'huidje'. Het is een zeer dun laagje gaan betekenen, een gevoelig laagje, dus waarop je beelden kunt vastleggen. Die jas van hertenleer, dat is dus het symbool van het filmdoek waarnaar we zitten te kijken naar Bambi of Christus. Bambi of Christus zijn personificaties van dat filmdoek. Het doek spreekt en toont zijn zachte gezicht om ons ervan te overtuigen dat we op een of andere manier redding zullen vinden wanneer we naar dit doek kijken, naar alleen maar dit doek en nergens anders naar. Zijn we eenmaal zo ver, dan vergeten we alles en dan schuift alles ineen. De film wordt zelf die hemel of die onderwereld waaruit de persona (masker of Phersu) naar boven komt om voor ons zijn spel op te voeren.

Mijn goede nieuws, nu u besloten hebt mij binnen te laten in uw hart: de film Deerskin draait nog steeds, en met dit nieuws wens ik u een Zalige Kerst!

Afbeeldingsresultaat voor hert hubertus

woensdag 18 december 2019

Vloek en zegen - Ononderscheidbaar in de praktijk

Vandaag kregen we bij ons kerstsamenzijn met het personeel op school een persoonlijke envelop, met daarin een briefje met uitspraken van leerlingen over ons. De uitspraken waren uitsluitend positief. Het was fijn om te zien dat deze uitspraken onmiddellijk een positieve uitwerking op onze stemming hadden. Het is geweldig om te lezen dat leerlingen je een goede, fijne, geduldige leraar vinden, en ook om te zien dat ze dat over al je collega's hebben gezegd!

Ook is het ontroerend dat de personeelsvereniging vlak voor de vakantie nog zoveel zorg en aandacht besteedt aan onze stemming. Dat bevordert op zijn beurt weer onze inzet, we gaan er na de vakantie vast weer hard tegenaan.

Nu wil het geval dat ik met mijn leerlingen van de vijfde de Apologie van Plato lees, waarin Sokrates in feite de aanklagers aanvalt met zijn paradoxe strategie. Hij prijst de politici, dichters en handwerkslieden omdat ze zoveel weten. Maar als hij met hen praat, komt hij erachter dat ze eigenlijk heel weinig weten, en dat terwijl ze denken dat ze veel weten. Hij haalt die gesprekspartners dus onderuit en daarmee indirect ook zijn aanklagers. Waarschijnlijk weten die ook niets, en daarnaast ook niet dat ze niets weten. De bekende Sokratische ironie. Je moet dus oppassen met al die complimenten, wil ik maar zeggen.

Voor je het weet ga je ze serieus nemen, en geloven dat je echt geweldig bent. De volgende stap is dan al gauw dat je dat geloof gebruikt om jezelf op te peppen. Je wordt langzamerhand afhankelijk van dat geloof. Je verschanst je in een idee dat zich elk moment tegen je kan keren.

Een paar dagen geleden las ik het beroemde gedicht van de Romeinse dichter Catullus, waarin hij de hemelse machten oproept om te treuren om de dood van een musje. Er is een ongelukkige liefde tot een meisje in het spel. Maar los daarvan, Catullus vervloekt de onderwereld die zijn geliefde musje verslindt. En naadloos gaat die vloek over op dat musje zelf. Hij vervloekt het 'ongeluksvogeltje' omdat dit er met zijn dood voor heeft gezorgd dat het aanbeden meisje zo hard moet huilen. Rouw brengt dus de prijzing en vervloeking dicht bij elkaar, zodat ze ononderscheidbaar worden.

In de jaren tachtig en negentig las ik de Russische filosoof Bachtin, die in de carnavalssymboliek ook zo'n zone van ononderscheidbaarheid onderkende, de 'carnavaleske ambivalentie'. De burgemeester van de stad wordt vernederd en tijdelijk vervangen door prins carnaval, en na een paar dagen weer andersom. Maar de vernedering en verhoging lopen in elkaar over, ze duiden beide op een overgangsmoment waarin ze elkaar min of meer opheffen en plaatsmaken voor de prijzing van een hogere orde, de prijzing van die overgang en ambivalentie zelf.

Nu loop ik het risico dat ik in een te hoog tempo teveel dingen met elkaar in verband breng. Maar toch denk ik dat er een lijn loopt van de carnavaleske ambivalentie naar het boerenprotest van vandaag, en naar het verlangen van leraren om te worden geprezen, via salaris en uitspraken. Dat verlangen naar complimenten gaat zo ver dat we al blij kunnen worden van uitspraken van leerlingen, ook als ze zijn uitgelokt en gefilterd door de feestcommissie. We graven ons in in de taal, terwijl we tegelijk smachtend op de uitkijk staan naar geluiden die onze taal van buitenaf versterken.

Zou er in onze taal een dynamiek schuilgaan die ervoor zorgt dat zegen en vloek elkaar opzoeken, het punt waarop ze elkaar raken en zodoende plaatsmaken voor iets anders? De boeren willen erkenning, gaan met hun tractors de weg op en oogsten bijval. Maar dat is onvoldoende. Ze gaan over tot heftigere acties, publieksonvriendelijk zelfs, en zoeken het punt op van de vervloeking. Ze vervloeken het volk, en wentelen zich in de vervloeking door datzelfde volk.

Het gaat dus niet om de kracht van de taal, maar eerder van het verdwijnpunt van de taal, het punt waarop vloek en zegen samen verdwijnen en zodoende kracht verlenen aan de taal. Je zou het een fatale strategie kunnen noemen, een term die we kennen van Baudrillard. Alleen leek het er bij Baudrillard op dat het verlangen zelf zijn ondergang regisseerde, terwijl we nu zien dat het de taal is, de taal die het verlangen aanwakkert door het mee te sleuren en zich dan in het hart ervan te nestelen. Het verlangen wordt taal, maar ook verlangen naar taal. Ik zie complimenten, die me nieuwsgierig maken naar de relativerende en kritische uitspraken die zijn weggefilterd. Het lijkt erop dat taal en verlangen elkaar opzwepen totdat ze hun verdwijnpunt vinden.

Afbeeldingsresultaat voor docent van het jaar