vrijdag 19 december 2014

Nudgenudge

Facebookvrienden was al een relatief begrip. Maar er was altijd een Facebook dat vriend bleef zolang jij vriend bleef van Facebook.

Nu belooft Facebook je tegen betaling vrienden die langs natuurlijke weg worden aangeleverd. Ze worden niet gedwongen maar komen uit zichzelf, al is er een kleine "nudge" nodig.

Je kunt nu moeiteloos doorschakelen naar de "Wink" der goden van Heidegger of de "wink" van Heële.

De vriendschap ligt van nu af aan in de logica achter dit quasi-mechaniek gevangen. De kern is wellicht de ene vriend die tegen een derde zegt dat de tweede zijn vriend is.

donderdag 4 december 2014

Filosofie over Abraham en ...



   
Op Itslearning heb ik een artikel gezet van filosoof Ivo Slangen: De existentiële horror van Kierkegaard. Hij gaat in op een van de verhalen die wij voor Grieks vertalen, Abraham en Izaak. Het is best een ingewikkelde tekst. Vandaar deze samenvatting, met een aanvullinkje door mezelf.

Zo’n 170 jaar geleden schreef een Deense filosoof een tekst die enorme indruk maakte op zijn lezers, Frygt og Bæven (‘Vrees en beven’).  Veel mensen hadden het idee dat de Bijbel je vooral vertelt dat je een goed mens moet zijn en lief voor elkaar. En dan komt daar ineens een filosoof die een heel ander verhaal lijkt te vertellen. Sören Kierkegaard zegt eigenlijk dat religie iets heel anders is dan de plicht om je goed te gedragen.

Het verhaal is bekend. God beveelt Abraham zijn enige zoon Izaak te offeren om zijn toewijding aan God te bewijzen. Als Abraham echter op het punt staat Izaak te doden, verschijnt een engel die hem tegenhoudt. In plaats van Izaak mag Abraham een ram offeren. Eind goed al goed, zou je kunnen zeggen.

Maar zo ervaar je volgens Kierkegaard niet wat er op het spel staat. Stap voor stap neemt hij ons mee met Abraham en schetst hij tot in het kleinste detail de onmogelijke taak waar Abraham voor staat. De verschrikking van Gods extreme eis is niet alleen dat Abraham zijn zoon moet doden, maar ook dat diezelfde zoon hem eerder door God gegeven was. Abraham zou de vader worden van een groot nageslacht, zo had God hem beloofd, en daartoe had Hij zijn vrouw Sara op veel te hoge leeftijd, biologisch onmogelijk, een kind bezorgd. En nu zou Hij diezelfde zoon weer afnemen! Kan het wreder?

Gods eis is dus volstrekt doelloos. Als Izaak wordt geofferd, valt de hele belofte van God aan Abraham in het water. Er wordt geen hoger doel mee gediend. Vandaar dat we op dit verhaal alleen maar kunnen reageren met vrees en beven, zegt Kierkegaard.  Alleen zo kunnen we de grootsheid van Abraham begrijpen. Hij was bereid zijn zoon te doden, terwijl hij op dat moment het happy end nog niet kende.

We kunnen over deze verhaaltjes de schouders ophalen. Maar soms komt het Abraham-gevoel wel erg dichtbij. Denk maar aan Mohamed B., de moordenaar van Theo van Gogh. Ook Mohamed B. liet zich niet leiden door een hoger doel, alleen maar door het geloof. Dat is wat hij zelf tegen de rechtbank zei. Goed, maar Mohamed B. heeft toch niet zijn zoon willen doden?? Hier zijn woorden: ‘En ik heb zelfs aangegeven dat als het mijn vader was geweest of broertje, had ik precies hetzelfde gedaan. Dus u kunt mij echt niet verdenken van enige sentimentaliteit.’

Nu het verhaal zo dichtbij komt, zijn er twee tactieken om het van onszelf weg te duwen. Een filosoof (Paul Cliteur) zegt: zie je wel! Het verhaal van Abraham is zelf religieus terrorisme. Dat krijg je ervan als je gelooft. Je kunt dus maar beter atheïst zijn.
Maar kun je wel zo makkelijk buitenstaander blijven? Als je dat denkt, ga je er te makkelijk vanuit dat het verhaal van Abraham niets met jezelf te maken heeft. Maar ook wij Nederlanders zijn volop betrokken in allerlei oorlogen en die dienen niet altijd een hoger doel. Wil je dat bestrijden, dan moet je eraan meedoen. Met andere woorden, buitenstaander blijven is onmogelijk.

Een andere filosoof (Slangen) zegt: het verhaal van Abraham kun je ook anders uitleggen. Je moet ook nadenken over het happy end. Bij elke poging om te doden kan zo’n happy end voorkomen. Het kan gebeuren dat het slachtoffer je aankijkt. Daardoor worden we teruggeworpen op onszelf. Ook Theo van Gogh smeekte nog voor zijn leven. Het had anders kunnen lopen.
Ook deze tactiek is volgens mij geen echte uitweg. Je gaat er dan vanuit dat we allemaal een soort Abraham zijn. We worden allemaal opgezadeld met onmogelijke opdrachten, en de enige uitweg is dat we vertrouwen op een happy end. We kunnen allemaal ineens medelijden krijgen met de slachtoffers van deze wereld en daaraan proberen iets te doen. Maar wie zegt dat wij in het verhaal de positie van Abraham hebben? Zijn we niet ook Izaak?

Izaak begrijpt er niets van wat zijn vader met hem doet, waarom hij mee moet, de berg op. Papa zegt dat hij een dier wil offeren, maar waarom neemt hij dan geen brandhout mee? Voor Izaak heeft het verhaal nog minder betekenis dan voor Abraham. Hij wordt niet eens op de proef gesteld, hij heeft geen stem gehoord en niets kunnen beslissen. Voor Izaak is er echt geen uitweg.

Het kan dus goed zijn dat het verhaal van Abraham over ons gaat, maar dat we het tegelijkertijd niet goed kunnen begrijpen. Wie zijn wij? Waarom blijven we dit verhaal lezen? Niet meer omdat we gelovig zijn, ook niet omdat we gelovigen eens goed de les willen lezen. Nee, we lezen het omdat meneer Simons het op de agenda heeft gezet. En die heeft het verhaal ook maar weer van anderen, van Kierkegaard en uit het boek Palladion. Nooit kom je op een punt waarop je écht voor of tegen het verhaal kunt kiezen. Net als Izaak.


zondag 16 november 2014

De techniek van het gevoel - Cicero

Vaak vraag ik me af hoe de retorica in de Oudheid functioneerde. Was het niet anders dan nu? Je hebt nu bijvoorbeeld reclame. Daarvan wordt zo nu en dan onderzocht wat het effect op de luisteraar is. Dat kun je tot op zekere hoogte empirisch doen: vragenlijsten, koopgedrag, veranderde beoordelingen.
In de Oudheid verneem je vooral veel over de techniek of liever: technè van de retorica. Minder, veel minder over het effect. Zo kwam ik haast tot de conclusie dat het de sprekers niet ging om het effect. Het ging over de schoonheid van de kunst, de kunst van het spreken. L'art pour l'art.

Ik moet toegeven, ik heb me nog niet erg verdiept in secundaire studies. Er zal best wel veel over geschreven zijn, over dit probleem. Wel valt me op dat er tegenwoordig in de politieke filosofie vaak over emoties wordt gepraat. Emoties lijken bij Nussbaum, Moïsi en zelfs bij Lyotard een sleutel tot het begrijpen van de grote politieke problemen van deze tijd. En zo beland je haast vanzelf in de verraderlijke nabijheid van de neuropsychologie (wij zijn ons brein) of van het (eventueel afgezwakte) cognitivisme van Platoonse snit.

Waar blijft de rol van de taal, die door genoemde perspectieven systematisch wordt veronachtzaamd? Ik lijk een andere denkrichting op het spoor te komen wanneer ik Cicero lees. In zijn verdediging van Caelio bespreekt hij de speeches van de aanklagers en getuigen-à-charge, en zegt hij hoe ze hem hebben 'bewogen' (ontroerd). Hier lijkt het of Cicero ook ineens de effecten van de retorica ziet in de emoties die ze teweegbrengen. En als die emoties het doel van de retorica worden, zijn ze ineens logisch primair. Zo lijkt het.

Maar in dat geval zijn we wel vergeten dat Cicero's woorden geen beschrijving zijn, ze zijn zelf onderdeel van een verdedigingstoespraak. Met andere woorden, de betekenis van zijn beschrijving is zelf retorisch van aard. En wellicht kun je deze casus veralgemeniseren. Beschrijvingen van gevoelens als effect van retorische taal zijn niet noodzakelijk gericht op waarheid. Ze zijn evenzeer een ..., ja wat eigenlijk? Een poging de gevoelens van de tegenstander te beïnvloeden, een indirecte zoektocht naar waarheid (zoals bijvoorbeeld bij Sokrates), of het vertoon van een kunst, whatever it may be?

Het zou nu voor de hand liggen om Nietzsche in te duiken, met zijn gevoel voor retorica en zijn bewondering voor de sofisten. Maar we kennen Nietzsche toch ook als een psycholoog, een denker die geloofde in de kracht van emoties, van de wil, de liefde. We kunnen ook denken aan Paul de Man, die verder ging in het centraal stellen van de retorische figuren in zijn taalvisie. Maar het lijkt erop dat die visie op dood spoor is beland bij Derrida, die in zijn Mémoires pour Paul de Man overtuigend ('overtuigend') uitlegt waarom je - uitgaand van het begrip 'memoires', memoria, nooit uit de dubbelzinnigheid wegkomt van geheugen en herinnering.

Zo blijven we zitten met een opvatting van de retorica als 'technè', wellicht zelfs als techniek. Een techniek waarvan we niet kunnen begrijpen wat het is omdat we er middenin zitten. Als er iets spontaan is in onze wereld zijn het niet de emoties, maar de machines en media die de emoties op ons overbrengen, of suggereren dat ze dat doen. Die techniek vraagt erom dat we erover nadenken. Zijn we in staat om de maat ervan te bepalen (Verbeek)? Om de techniek te aanvaarden als ons fatum, als het minste kwaad (Derrida)?

Ik wil weer een beetje terug naar Cicero. Het zou kunnen zijn dat zijn leerschool van de retorica een filosofie bevat, aanzetten tot filosofie. We zijn nog niet erg gevorderd met die leerschool. Quintilianus moet worden gelezen. Leerschool of paideia betekent vooralsnog: accepteren dat we kinderen zijn die stijlfiguren leren herkennen, gebruiken, doseren, verbergen. Pas dan wordt zoiets als een gesprek mogelijk, een gesprek met Cicero, met de techniek van het gevoel.

zaterdag 15 november 2014

De schildpad blijft voor

Het schijnt dat de wedstrijd tussen Achilles en de schildpad niet bij Zeno te lezen valt. Zo wordt het verhaal zelf een voorbeeld van een schildpad die - althans bij Zeno - niet te achterhalen is.

Nu heb ik dat gevoel, laat ik het Achillesgevoel noemen, best vaak als ik de krant lees. Ik vind het bij de meeste artikelen beremoeilijk om er een mening over te hebben. Zou het mijn hermeneutische inslag zijn waardoor ik zoveel vertrouwen heb in de betekenis van alles wat wordt gezegd en geschreven? Mijn theologische verleden? Natuurlijk kan het ook zijn dat ik ooit theoloog ben geworden juist omdat ik zo makkelijk geloof in het geschrevene of gezegde.

Toch heeft het niet alleen met mij te maken. Er zijn van allerlei verschillen tussen mijzelf en het doorsnee krantenartikel. Dat artikel is bijvoorbeeld vaak langer dan mijn opinie. Er is meestal meer onderzoek voor gedaan. De journalisten of onderzoekers hebben allerlei tegenwerpingen allang verwerkt en zijn alweer zes stappen verder. Ze verdienen dus meestal geen snelle kritiek, maar krediet, bewondering, vertrouwen.

Een complicatie is wel dat ik niet alleen makkelijk geloof hecht aan het geschrevene, maar ook aan de kritiek daarop. Bijvoorbeeld in een column. Ik bewonder vaak de denkkracht van de columnist, die iets aan de kaak stelt wat ik eerder, zo kort geleden nog, had bewonderd. Zo lijk ik op een hond die trouw is aan elke voorbijganger die hem wat aandacht en eten geeft.

Is dat erg? Misschien niet, maar ik moest er toch maar een keer melding van maken. En wel in deze blogserie over ideeën. Want ideeën bevinden zich volgens Plato in het verlengde van de dingen om ons heen, in meningen en alle andere uitingen. Je moet dus het spoor volgen van die dingen om bij de ideeën uit te komen. En we weten ook dat die ideeën zelf geen meningen zijn, geen vergankelijke dingen. Ze zijn een schildpad die we wel kunnen naderen maar niet inhalen.

Deze gedachte maakt dat mijn gevoel van intellectuele zwakte een beetje plaats maakt voor intellectuele uitdaging. Lees, luister, duik erin. Dat kan niet altijd en overal, dus kies je sporen. En blijf bij de andere zaken je bewondering koesteren. Het is in essentie de verwondering over de schildpad, dat hij beweegt, terwijl dat volgens het denken onmogelijk is.




donderdag 23 oktober 2014

Stil de tijd

Joke Hermsen schrijft en spreekt veel. Bekend was haar uitgebreide essay over de tijd. Het werd alom geprezen. Ik zet mijn beschouwinkje over haar gedachten niet neer bij Prijzingen, omdat ik een zekere irritatie voel. Ik wil die irritatie niet wegsluizen door hem uitsluitend toe te schrijven aan jaloezie. Daarvoor liggen mijn grotere ambities ook te ver weg. Ook wil ik mijn irritatie niet 'stillen' door Hermsen eerst de tijd te geven en haar boek helemaal uit te lezen.

Ik verwacht iets van mijn irritatie. Een filosofisch effect. Een spoor dat me helpt te bedenken wat ik in Hermsens stijl mis, en via die weg ook wat er ontbreekt. In latere instantie zal ik die intuïtie kunnen weerleggen of bevestigen, ik houd mij open voor de principiële openheid en misschien wel gastvrijheid die uiteindelijk alsnog wordt uitgedrukt in een prijzing.

In eerste instantie komt Hermsens beschouwing op mij over als een manifest dat thuishoort in een oorlog, om een oorlog aan te kondigen of te voeren. 'Stil de tijd' versta ik als oproep, pleidooi, strijdkreet. In tweede instantie treedt er onhelderheid op. Tot wie is die kreet gericht, en hoor ik ook bij de adressanten? Bewijzen de positieve reacties op haar boek niet al dat haar adressanten zichzelf verstaan als medestanders, medestrijders? Het zou dan eerder gaan om een innerlijke strijd, een strijd tussen twee kanten van onszelf, waarbij we het even opnemen voor de gemarginaliseerde kant, de verdrongen tijd, in de hoop dat die terugkeert, zoals elk verdrongene terugkeert.

We zouden ons dan verenigen in een harmonie, een harmonie met onszelf. Vanuit die harmonie kunnen we dan effectiever het kwaad bestrijden, de tijdservaring waarin geen plaats is voor stilte en verveling. We worden dan ook creatiever. Creativiteit ontstaat vanuit het niets van de verveling. Dit zou je als het doel of het effect kunnen beschouwen van Hermsens oorlog. Paradise regained.

Achter de zelfverzekerde stijl van Hermsen vermoed ik - al dan niet terecht - een strijdplan dat tevens een tijdplan impliceert: verdringing, aankondiging van strijd, voeren van strijd, overwinning, harmonie, schepping. We zitten nu in fase 2, we zijn bezig over te gaan van fase 1 naar fase 2. Omdat de strijd zo dominant is in de taal en tijdservaring van Hermsen, zouden we ook kunnen zeggen dat de verdringing zelf getuigt van een strategie, de strategische terugtrekking. Hermsen zit in Frankrijk en plant daar haar terugkeer naar de drukke samenleving. Hierbij past ook de manier waarop zij haar strijd voert, met volle agenda en midden in die drukte. Paradox, teken van tegenspraak, belichaming van die tegenspraak.

Hermsen schuwt de tegenspraak allerminst, ook niet die met zichzelf. Ze stapt vaak en snel over van de ene gedachtewereld naar de andere, van de ene tijdsopvatting naar de andere. In de ene is de tijd vooral een psychologische ervaring, in de andere is hij dat per se niet. In de ene is de tijd een aanduiding voor een bepaalde tijdservaring, bijvoorbeeld de verveling, in de andere is hij de aanduiding van een verschil tussen tijdservaringen. Het positieve filosofische effect zou kunnen zijn dat we een veelheid aan ideeënbronnen ontdekken en in snel tempo flexibeler worden in onze opvattingen. Het - daarmee beslist niet onverenigbare - effect kan evengoed zijn dat we onze afscherming verliezen en capituleren voor de ene tijdservaring die Hermsen ons voorlegt, de gestilde tijd.

Er is nog een ander effect denkbaar. Is de filosofie niet verplicht tot het gesprek met zichzelf? Met de strijd met zichzelf? Is de beoogde harmonie niet juist dat we ons niet overleveren aan een mening maar op zoek gaan naar waarheid? Hoe kunnen we zo nadenken over de tijd dat we de waarheid niet bij voorbaat identificeren met een beeld of figuur maar door te filosoferen?

Nu weet ik wat in Hermsens stijl de stekels doet rijzen die mijn afscherming teweegbrengen. Het is de verwijzing naar de filosofie. Hermsen verwijst in een strategisch betoog naar de filosofie als iets waar we naartoe moeten, wat we nodig hebben. Het is dus een voorbereiding, een inleiding, didactiek, educatie. En net als bij alle voorbereidingen is er de onzekerheid of we niet al in de filosofie zijn. De inleiding moet, om echt inleiding in de filosofie te zijn, zowel filosofisch als niet-filosofisch zijn. Ze verdubbelt zich tot mening en waarheid, mening als waarheid en waarheid als mening.

We moeten bereid zijn deze dubbelheid toe te laten om te begrijpen wat Hermsen met tijd bedoelt. Ze lijkt het al te weten, maar wil ons - misschien, hopelijk, 'in werkelijkheid' - gidsen naar een tegenspraak die verdergaat dan die van de strategie. Het is de tegenspraak van de filosofie. In die tegenspraak kunnen we filosoferen over de tijd. In en buiten de drukte, in en buiten de verveling, in en buiten de verstrooiing.

Je zou ook kunnen zeggen, goed Platoons: in een tijd voorbij de ervaring heerst het denken, in vormen die niet aan tijd onderhavig zijn, in 'ideeën'.

Nu wordt het - langzaam, heel langzaam - tijd om Hermsens boek verder te lezen, voorbij de inleiding...



maandag 28 juli 2014

Eigenlijk

Het woord eigenlijk is een connector, het verbindt wat wordt gezegd met een betekenis die zich verzwaart met waarheid en werkelijkheid. Nu kun je dit in de filosofie gebruiken en deconstrueren, allemaal leuk en aardig, maar het gewicht ontbreekt.

Het gewicht is volop merkbaar wanneer het woord eigenlijk wordt ingezet in een gesprek. Dan werkt het als een onmiddellijke ontmaskering. 'Hé, je zegt net dat je dit nieuwsfeit niet zou publiceren, maar eerst wil uitzoeken. Maar zou je het wel op internet zetten? - Dat zou dan een punt van discussie zijn. - Maar dat komt EIGENLIJK op hetzelfde neer, toch?'  Ja, mes gestoken, geen vervolg meer nodig.

Je zou hieruit kunnen concluderen dat de verwijzing naar waarheid en werkelijkheid vooral in de retorica aan waarde wint. Misschien zou je Plato daarom alleen al de grootste retoricus kunnen noemen, al is het de vraag of je hiermee indruk maakt, gezien zijn imago aan de andere kant van de retorica.

Een andere oplossing is, het woord eigenlijk maar helemaal door te strepen waar het zich aandient. Dat raadde een filosofische vriend me ooit aan. Misschien heeft deze vriend goed beseft wat de kracht van dat woord is. Probeer het uit te bannen, we kunnen deze kracht niet aan.

Eigenlijk voegt het woord eigenlijk niets toe. Het zou eigenlijk beter zijn om het dan maar achterwege te laten. Ja, eigenlijk wel.