zondag 20 juni 2021

Alsof we niets leren - Een thriller van Michaelides

Moeten we de kinderen beschermen? De kinderen van wie we zo houden? Er kunnen situaties ontstaan waarin je moet kiezen tussen die liefde en de waarheid. Juist dan komt het wel mooi uit dat je de waarheid niet helemaal kent, en vooralsnog alleen in staat bent hier en daar wat verbindinkjes te leggen. Dan kun je je liefde in stand houden zonder de waarheid geweld aan te doen. Onvermogen zou aldus de sleutel vormen tot de ethiek.

Maar dan nog. Ook als we voor onvermogen kiezen, vertellen we onszelf het verhaal dat we in staat zijn om keuzes te maken, en om anderen te beschermen tegen de gevolgen van onze keuzes. Zo worden we Oedipous die belooft de moord op de koning van de stad op te lossen, en ontdekken we geleidelijk onze betrokkenheid in dit drama. Daarin schuilt de kracht van de tragedie. We komen in aanraking met een waarheid die over onszelf gaat mede doordat we ook voor onszelf een veilige afstand hebben ingebouwd. We zijn de toeschouwers die het drama overleven.

Hierin ligt een 'alsof niet' besloten, de formulering die we kennen van Paulus, en die de filosoof Agamben voor ons heeft neergelegd. Hoe kunnen we een leven leiden waarin waarheid en liefde in alle onbeperktheid samengaan? Moeten we daarvoor niet uit onze rol stappen, als slaaf bijvoorbeeld? Moeten we ons bevrijden van onze slavernij? Nee, zegt Paulus. Blijf slaaf, maar 'alsof niet', want de vormen van dit leven gaan voorbij. Een lichte distantie die ons dichter bij de zaak zelf brengt.

Deze optie is het waard om te blijven verkennen, en dat is een van de redenen waarom ik Agamben blijf lezen. In deze blogs gebruik ik verder alles wat langskomt. Boeken die ik cadeau krijg, of die mensen me lenen. Zo kreeg ik vorige week een boek te leen van een leerling waarin de Griekse tragedie wordt geënt op de thriller van Engelse snit, The silent patient van Alex Michaelides (2019). Ze schreef er een prachtig werkstuk over. Ze zette de thriller in het kader van het thema liefde. Daardoor alleen al valt er licht over de verbinding tussen waarheid en liefde waarnaar ik op zoek was.

Voordat ik voor mezelf en u dat verband probeer te overdenken, nog iets anders. Op p.241 vinden we een citaat van Alice Miller:

The aim of therapy is not to correct the past, but to enable the patient to confront his own history, and to grieve over it.

Dankzij Miller kon ik een verband leggen tussen bescherming en waarheid. Nog niet zo heel lang geleden, toen ik in een depressie terechtkwam, had een coach me aangeraden Miller te lezen. Ik kon toen naar mezelf kijken als het kind dat zich verantwoordelijk voelt voor het lijden in de wereld en in dat opzicht liefde mist. Kinderen moeten kunnen opgroeien in een beschermde omgeving, zo hebben we ook van Hannah Arendt geleerd, zodat ze later, als het erop aankomt, over de kracht beschikken om de wereld van ons over te nemen.

Ik moet dus ook in dit verband voorzichtigheid betrachten, omdat hier in zekere zin het omgekeerde gebeurde. De thriller kreeg ik van een leerling, en in zekere zin is er in elke leraar-leerlingrelatie een element van omkering. Sinds Socrates weet de leraar dat hij niets weet, en dat zijn kans om zijn rol als leraar te spelen erin bestaat dat hij de ideeën bij de leerling naar boven laat komen die er in deze leerling in essentie al zijn. Hoe kunnen we in deze situatie de kinderen de bescherming bieden tegen voortijdige verantwoordelijkheid, waarop dus Alice Miller terecht aandringt?

Volgen we de filosofie van Agamben, dan zoekt deze zijn weg via de idee van infanzia, letterlijk het 'niet-spreken'. De ervaring van de taal wordt voor ons bereikbaar via een bepaald soort niet-spreken. Niet alleen het onvermogen dat voorafgaat aan het spreken, van het kind, maar vooral het niet-spreken dat besloten ligt in elk spreken. We kunnen ervaren dat we iets zeggen doordat we de aandacht richten op deze gebeurtenis zelf, het feit dat we iets zeggen meer dan wat we zeggen en wat dit betekent. Deze infanzia hebben kinderen en volwassenen gemeenschappelijk. Het zou dus kunnen dat we iets hebben om op terug te vallen bij het onderwijs, iets dat de bescherming relateert aan het gevaar.

Groter dan het gevaar van voortijdige verantwoordelijkheid (Miller) is misschien het gevaar dat we de ervaring van de taal vergeten en al pratend in rondjes blijven draaien. De taal wordt dan betekenisloos. Nu heeft mijn leerling zelf al ontdekt dat je over zware thema's als liefde en waarheid iets kunt leren zonder de bescherming op te geven. Natuurlijk, je kunt van schrijvers veel leren. Maar er is ook genot in het spel, vermaak. Je kunt iets lezen voor je plezier. In haar geval was het zelfs zo dat (als ik me niet vergis) ze de thriller al aan het lezen was voordat ze mijn opdracht kreeg. Het genot kennen we ook van Aristoteles, van zijn Poetica, waar het ten grondslag ligt aan zijn bekendere emotietheorie, waar angst en medelijden in het geding zijn.

Goed, de bescherming is geregeld, maar we wilden iets te weten komen, via de thriller van Michaelides, over waarheid en liefde. Op het oog lijkt de thriller te gaan over het tot spreken brengen. De waarheid wordt effect van de actie van een therapeut, die zich daarnaast ook gedraagt als inspecteur. Dat er meer aan de hand is, moge alleen al blijken uit de naam van zijn patiënt, Alicia. Ik denk dan natuurlijk meteen aan de genoemde Alice Miller, maar ook aan ἀληθεια, dat in het Nieuwgrieks wordt uitgesproken als 'alíthia', en zoals onder filosofen bekend, waarheid betekent. Alicia, de zwijgende patiënt, spreekt de waarheid niet omdat de therapeut haar ertoe brengt, maar omdat haar ouders haar ooit deze naam hebben gegeven.

De therapeut, Theo Faber (Faber is Latijn voor 'handwerksman', dus een handwerksman in dit geval die zich theos waant, God zelf), kan niet anders dan zijn patiënt volgen, en uiteindelijk blijkt Alicia hem nog steeds een stap voor te zijn. Je zou Theo kunnen zien als een Oedipous die de waarheid te weten wil komen, maar die waarheid blijkt vooral zijn eigen rol in het drama te betreffen. Wie Oedipous zegt, zegt Freud, en - via de sfinx - raadsel. We kunnen het raadsel alleen begrijpen, zo interpreteert Agamben deze connectie, door het zelf te worden. De waarheid zal dus waarschijnlijk geen andere vorm aannemen dan die van de sfinx, die de stad van de pest redt door redding en ondergang met elkaar te verbinden.

De bescherming dreigt nu weg te vallen. Hoe slaagt Michaelides erin om in zijn roman waarheid en liefde met elkaar te verbinden zonder het verschil tussen redding en gevaar te offeren? Ik denk dat we zijn oplossing deels moeten zoeken in de activiteiten van Alicia. Zeker, ze zwijgt, niet alleen onder invloed van een vervloeking door haar vader, maar zeker ook uit zelfbescherming. Ze schrijft daarnaast een dagboek, dat je zou kunnen beschouwen als een soort baby waarvoor zij als moeder verantwoordelijkheid draagt. En last but not least, ze is kunstschilder. Op haar doeken schildert ze de waarheid waarmee ze zichzelf prijsgeeft aan de toeschouwer, wat je als daad van liefde kunt opvatten, maar zonder daarmee haar bescherming op te geven.

Laten we intussen niet vergeten dat we niet naar een schilderij zitten te kijken, maar een thriller lezen. De kunst wordt hier in grove trekken neergezet, wat we zien is niet zozeer een schilderij maar een raadsel dat de ontknoping bevat en aankondigt. Elders heb ik de thriller proberen te begrijpen volgens het model van de zwangerschap, de ontknoping moet de ontknoping van de aangekondigde waarheid zijn, en die waarheid is niet zelden (ook hier) de waarheid over het geweld dat afkomstig is van de vader.

Zouden we nu het spoor Freud blijven volgen, dan vermoed ik dat de verbinding tussen liefde en waarheid alleen mogelijk is in het realiteitsbesef, de acceptatie van de wet van de vader. Zelfs of vooral als we tegen die wet revolteren. Maar Michaelides neemt een andere mythe als inspiratiebron, niet Oedipous en de sfinx. Hij kiest Alcestis. Nu heb ik zelf wel iets met Alcestis, minstens sinds een goede vriendin aan borstkanker overleed en ik haar graag zag als een liefdevolle vrouw die stierf terwijl ik en zoveel anderen bleven doorleven. (Ik kon deze associatie met Alcestis zelfs nog met haar delen, waarop Hannelore me zei dat ik maar een goede leraar moest blijven....) Op zo'n moment voel je dat je zelf ook in zekere zin bent gestorven. Het overleven van de toeschouwer waarmee ik deze blog begon krijgt nu een grimmigere kant. Je overleeft, maar als dode. (Als we dit vergelijken met Rilke uit mijn vorige blog zou je zonder teveel overdrijving kunnen zeggen dat Rilke aanhanger is van de dubbele geboorte, terwijl de mythe van Alcestis eerder symbool is van het dubbele sterven. Je sterft al lange tijd voordat je sterft.)

Het is de vraag of we dit soort waarheden aankunnen. Een thriller heeft het voordeel dat je daar onder de bescherming van de thrill nog een stapje verder kunt gaan. Ik mag hier niet spoilen, maar neem gerust aan dat liefde ook mogelijk blijft wanneer alles uit de hand loopt en de actie van Alcestis gepaard gaat met iets minder verhevenheid. De waarheid van de oude Grieken lijkt ook best op die van de christenen. Ook een volledig ontmaskerde en onttakelde held is in staat tot liefde.

Wat mij verder nog interesseert is de thematiek van het eigendom. Agamben kaart dit onder meer aan naar aanleiding van de rouw en melancholie, waarmee we het citaat van Alice Miller weer in een ander licht kunnen zien. Miller wil dat we het verleden niet corrigeren maar ons verleden onder ogen zien zodat we kunnen rouwen. De kritiek (wat nog iets anders is dan correctie mogen we hopen) van Agamben is dat we bij de freudiaanse rouw vervallen tot de illusie dat we de overleden ander ooit hebben bezeten. De rouw zou ons bevestigen in de illusie van deze eigendom. Daarom biedt de melancholie of depressie ons een betere toegang tot het leven, want daar weet je - ook volgens Freud - niet precies wat het object ervan is. Waar rouw gepaard gaat met arbeid, gaat melancholie samen met 'buitenwerkingstelling'.

Hier, bij deze thriller, zou je bij eigendom kunnen denken aan de kwestie van de erfenis. Michaelides is zelf zoon van een Grieks-Cypriotische vader en een Engelse moeder. In de thriller schetst hij ook een man van Griekse afkomst, Diomedes, hoofd van de kliniek. Deze ziet zichzelf als iemand met een bovengemiddelde vertrouwdheid met de Oudgriekse cultuur en met Alcestis. Deze Diomedes probeert op allerlei manieren grip te krijgen op de zwijgende patiënt, maar faalt keer op keer. Zo zou je deze roman misschien kunnen lezen als een proces van onteigening. De Griek kent de mythes als zijn broekzak, maar kan ze niet inschakelen om verder te komen als waarheid en liefde in het spel zijn.

Laten we dus een beetje terughoudend zijn als we dat eigendom weer willen zien als kern van leerprocessen, zoals wanneer we leerlingen zien als 'eigenaar' van hun leerproces. Belangrijker vind ik het gebaar van mijn leerling, die me wilde laten delen in haar leeservaring, en op mijn manier hoop ik met deze blog ook zoiets te doen.

Alcestis - World History Encyclopedia

donderdag 3 juni 2021

De leegte die Rilke achterlaat

Ik presenteer me nadrukkelijk als leerling. Nu ik dit heb opgeschreven, heeft het de geur van een disclaimer. Een leerling kan zich altijd verschuilen. Hij kan wijzen naar zijn leraren, hij kan de dooddoener gebruiken dat we het allemaal niet weten, hij kan zelfs zoals Socrates de ander ironisch onder druk zetten: 'Vertel me eens, hoe komt het dat jij zoveel weet?'

Het wordt dus tijd voor wat eerlijkheid. Op mijn verjaardag kreeg ik van mijn collega Ike te Strake een boek over het leraarschap cadeau, Rilke en de wijsheid - De kunstenaar als leraar, van Jan Oegema. De schrijver heeft zich net als ik rondgewenteld in de moderniteitskritiek die we nog steeds ongelukkig aanduiden met 'postmodernisme', en vat die op als nog een stap verder in de onwetendheid. Vooral in intellectuele kringen bleef het taboe om over leraren in positieve zin te spreken. Iedereen is leerling, en desnoods: iedereen is zijn eigen leraar.

Zeker, postmodernen zijn ook modern, en dus kritisch. Kies je Rilke als leraar, dan moet je dus wel duidelijk maken wat je aan die dichter niet bevalt. Gaat hij een beetje premodern de leraar uithangen, zoals in de Duineser Elegien, dan haakt Oegema af. Niet echt natuurlijk, want postmodern, dus Nietzscheaans, dus affirmatief. Maar het effect is dat we Oegema graag willen volgen als hij andere gezichten van Rilke tevoorschijn tovert in zijn beschouwing, Rilke de antileraar zelfs, en vooral Rilke de leraar die ook leerling is.

Met Rilke heb ik iets sinds mijn zangles toen ik achttien was. In mijn blogserie over muziek en Agamben heb ik die periode tot uitgangspunt gebruikt voor filosofische beschouwingen over muziek. Ik heb maar een paar maanden op het conservatorium gezeten, schoolmuziek en orgel. De zangles was geen succes. Mijn leraar vond dat iedereen kon leren zingen. Maar na twee maanden inspanning stelde hij voor om eerst maar eens een tijdje poëzie te declameren. Hij koos de eerste elegie van Rilke: 'Wer, wenn ich schriee, hörte mich denn aus der Engel Ordnungen? Und gesetzt selbst, es nähme einer mich plötzlich ans Herz, ich verginge von seinem stärkeren Dasein.' Heel veel meer van Rilke heb ik niet gelezen. Maar als je deze regels ervaart, ben je al bijna ten onder gegaan.

Al vaker heb ik u verteld hoe mijn blogproductie werkt. Van her en der krijg ik boeken aangereikt, het lijkt wel alsof die van engelen komen. Ik stel me voor dat ik in een leerproces zit, en probeer die boeken te zien als volgende stap in dat proces. Zo zou ik ook dit boek van Oegema kunnen lezen. Agamben was mijn grote leraar. En aan het eind komt Oegema met zenleraar Ton Lathouwers, van wie ik nog steeds - op afstand weliswaar - flink onder de indruk ben. Lathouwers relativeert het soort processen waar ik denk me in te bevinden. Zo ziet hij het verlangen naar verlichting als doel van je geestelijke weg als een soort toerisme. 'Verlichtingstoerisme'. Ook trekt hij zich weinig aan van de polarisatie tussen Oost en West. Hij is vertrouwd met Europese literatuur, en ook met Rilke.

Nu ik die openingsregels van Rilke over die engel weer lees, twijfel ik aan mijn methode. Nu is twijfel (aldus Descartes) een belangrijk element van de methode zelf. Maar als je aan de methode twijfelt, kan het ook weer anders komen te liggen. Bevind ik me inderdaad in een leerproces? Is de stap die ik nu onder uw ogen zet inderdaad een volgende stap? Ook na lezing van Oegema's boek heb ik de indruk dat de zaken zich toespitsen op de engelen. Misschien heeft het eigenmachtige optreden van Rilke in zijn elegieën iets te maken met zijn afweer tegen engelen.

Oegema volgt het spoor na weer een wedergeboorte van Rilke, als hij in het Frans gaat schrijven (p.277):

     Les Anges, sont-ils devenus discrets!

     Le mien à peine m'interroge.

     Wat hebben de engelen weinig praats!

     De mijne vraagt haast niks meer.

Het is dus de discretie die Oegema van Rilke leert, wat hij uitlegt als 'mystieke theologie'. De kenosis (ontlediging) overheerst niet alleen in die theologie, ook in de ervaring en de taal. Ik vraag me dan meteen af of dit niet evenzeer, of nog meer, getuigt van een stärkeres Dasein. Wanneer de elegieën een dip vertegenwoordigen in het leraarschap van Rilke, althans in zijn relatie tot Oegema, dan zie ik de Franse gedichten als iets sterkers, in termen van wijsheid en leraarschap.

Ik kan me niet veroorloven dit boek onverschillig naast me neer te leggen, als document van een intieme relatie die de derde overbodig maakt. Engelen zijn in de theologie namelijk niet alleen lofzangers van God, maar ook voorlopers van de ambtenaren die onze wereld bevolken. Ik ben er zelf ook zoëen. Ik zie me dus in mijn diepste intimiteit geconfronteerd met het probleem van de leraar, en wel op het punt waar deze haast rimpelloos overgaat in de sociaalpolitieke figuur van de ambtenaar. Ik deel de toetsen uit, stel bij mijn leerlingen vast hoe ze in hun leerproces staan en uiteindelijk vel ik het oordeel, voldoende of onvoldoende. De donkere kant van onze ambtenarij hebben we eveneens onder ogen moeten zien in de toeslagenaffaire. Enfin, dat hoef ik u allemaal niet uit te leggen, zelfs een leraar begrijpt soms wanneer hij zijn mond moet houden.

Het heeft er alle schijn van dat deze blog zich nu toch ontpopt tot een volgende stap. In mijn vorige blog volgde ik René ten Bos die teruggrijpt (zo duid ik het maar, via Agamben) op de gnosticus Basilides. We kruipen in het donker voort, en moeten vooral niet denken dat we engelen of zoiets zijn. Goed, dat kan dus zijn, dat is mijn stand van zaken. Nu zou ik makkelijk de stap kunnen zetten naar de leraar als iemand die ons helpt om nederig te blijven. Maar waar ik nu bang voor ben, is dat die leraar me vertelt dat ik me inderdaad in een leerproces bevind, en dat mijn nederigheid een stap vooruit is.

Het lijkt dus onontkoombaar dat leraren blijven oordelen, onderscheiden, discernere, passief deelwoord discretum. Heeft de door Oegema geprezen discretie niet iets met dat onderscheid te maken? Zodat we dus gevangen blijven in de oneindige cirkel van onderscheiden, oordelen en geoordeeld worden. Om die activiteit te waarborgen, moeten we tevens afstand houden. Ook weer iets wat we bij Rilke tegenkomen, wat hij ons zelfs aanbeveelt in de liefde. Ongetwijfeld mede een erfenis van Nietzsche, met zijn Pathos der Distanz.

Even recapituleren: de engel die ons aan zijn hart wil sluiten heeft niet het gewenste effect, de leerling raakt gedemotiveerd en zoekt de afstand. De toon is gezet, de leerling is zelf leraar en gedraagt zich als een orakel. Hij luistert naar de doden, vertelt ons dat de doden, de jonge doden, ons bijzondere dingen te vertellen hebben, en wat ze te vertellen hebben verwoordt Rilke in een half-muzikale, half-didactische taal. En misschien gaat het te ver wat ik nu denk, maar is het dan niet logisch dat Rilke liefst jong overleden personen tot zijn inspiratiebron kiest die hij niet of nauwelijks heeft gekend? Afstand, afstand die moet garanderen dat de dichter beschikt over de gave des onderscheids.

Oog in oog met een charismatische leraar is dat advies zo gek nog niet. Die gave des onderscheids moet je beschermen tegen de overweldiging door dat stärkere Dasein. Veel meer heb je ook niet. Maar Oegema wil tegelijk, of meer nog, iets anders redden, namelijk de betekenis van de leraar, met name van de wijze leraar. Soms lijkt het erop dat de kritiek op de zwakten en gevaren van de leraar ons moeten helpen de autoriteit van leerling Oegema te erkennen, en langs deze weg zijn lessen toe te laten.

Autoriteit (auctoritas) heeft te maken met augere, groter maken, vermeerderen. De leerling groeit in zijn leerproces. De leerling, dat is hier natuurlijk op de eerste plaats Oegema zelf. We zien hoe hij worstelend de lessen van Rilke ter harte probeert te nemen. Maar ik voel me zeker ook aangesproken. Goed, ik heb alleen nog maar die eerste elegie gelezen. Het worstelen overkwam me daar al. Ik worstelde met de tekst, die ik probeerde de declameren. Met de pretentieuze orakeltaal. Ook met de intieme nabijheid, bijvoorbeeld wanneer het gaat over Linos, een jong gesneuvelde halfgod in de Griekse mythologie. Ik voel dat hier iets gezegd wordt over muziek, de therapeutische betekenis van muziek, over de ik die op jonge leeftijd een wereld achterliet. Laat ik die slotregels citeren in vertaling van Bronzwaer (gecit. op p.205-6):

                                                        Is de sage dan zinloos,

      dat ooit, in de klaagzang om Linos,

      de eerste muziek schuchter de kluisters der starheid verbrak;

      dat in de ontzetting der ruimte, door een bijna goddelijke jongeling

      plotseling voor altijd verlaten, de leegte ging wiegen

      in die deining die ons thans nog vervoert, en ons troost, en ons helpt?

Het is vooral de energie van de jonggestorvenen die Oegema aanspreekt, waar ik eerder geneigd zou zijn om de leegte die door hem wordt achtergelaten tot hoofdpersoon te verklaren. Die leegte gaat deinen, er ontstaat muziek, en in het verlengde daarvan de energieke taal van Rilke.

Ik neem een besluit, een besluit dat me voorlopig past. Ook al omdat het aansluit bij die paar jaar dat ik braaf met anderen op een zitkussen een uur zat te worstelen. Dat besluit houdt in dat ik de leegte beschouw als een plaats van - zoals mijn leermeester Agamben misschien zou zeggen - ononderscheidbaarheid waar we de discretie in nauw contact met de muziek kunnen bewaren. Ik hoor de leegte, bijvoorbeeld als een leerling even niet weet wat de naamval van het onderwerp is, waarbij er soms iets gaat deinen.

Nee, geen toegang tot de intimiteit van de leerling met zichzelf, ook geen energieke verklaringen waarbij ik openlijk worstel met de taboes. Die discretie der engelen (van de Franse Rilke) spreekt me aan omdat ze getuigt van een leegte die zo nu en dan gaat deinen. We weten niet of die leegte muziek is, of ze muziek kan worden, en taal. We weten het niet en kruipen voorlopig maar wat rond.

Vat dit zeker ook op als een sociaalpolitieke uitspraak. Leerlingen lezen niet meer, docenten ook niet, geen tijd voor, leerlingen kiezen niet voor je gymnasiumafdeling, er moet worden bezuinigd. En aan de andere kant: de kloof tussen rijk en arm groeit, en daarmee de leegte die door rijk en arm wordt verlaten, de leegte waar rijk en arm ononderscheidbaar zijn en waar mogelijk iets gaat deinen.


Op een leeg plein zegent Hij ons | Nederlands Dagblad