maandag 24 oktober 2011

De ideale bagels

Nussbaum verduidelijkt Plato's ethische technè met het voorbeeld van Faidra en de bagels (Breekbaarheid, p.188). Ze wil het aantal bagels dat ze eet maximaliseren. Ze kan dat doen volgens de toestand van akrasia of niet. Doet ze dat wel, dan eet ze gewoon die bagel, ook al moet ze daarna hardlopen en krijgt ze kramp. Volg je de anti-akratische optie van Sokrates, dan moet je de hele situatie opnieuw inrichten.

Het komt namelijk niet gewoon neer op het laten staan van die bagel. Dan is dat gewoon een keuze die je in een bepaald geval maakt, bijvoorbeeld omdat je wil hardlopen en geen last wil hebben van kramp. Nee, je moet dan kiezen tussen twee aantallen bagels, want het getal en de meetbaarheid moeten de doorslag geven. (En je moet nog steeds het aantal willen maximaliseren volgens de toestand van anti-akrasia.)

En zo staat Faidra dan tussen twee bordjes. Een bordje met een bagel, en een bordje met twee bagels. De bagels verschillen in niets van elkaar behalve in aantal. Ze mag niet beide bordjes kiezen. Dan, en alleen dan, is de conclusie van Sokrates adequaat dat haar keuze voor maximalisering ongerijmd is.

Wat de lezer altijd zal bijblijven is de keuze voor de naam Faidra. De heldin van Euripides, Seneca en Racine kiest voor haar stiefzoon in de veronderstelling dat haar man Theseus is omgekomen. Het blijkt de foute keuze, zeker wanneer duidelijk wordt dat Theseus alive & kicking is.

Met die naam lijkt Nussbaum het pleit al voor de start van het dilemma te hebben beslecht. Akrasia is dan al gegeven. Er is nog een oplossing, uiteindelijk: Faidra slikt gif om de wereld van haar onzuiverheid te ontdoen. De idee is dan voorlopig gered. En de didactische illustratie heeft die idee iets te goed geïllustreerd. Faidra zal haar marathon niet ten einde lopen.

donderdag 20 oktober 2011

Brief zonder adres

Wanneer iemand voor zijn tijd sterft vinden we dat onrechtvaardig. Nu zijn er wel mensen die daar anders over denken. Er is natuurlijk niet een bepaalde tijd waar je recht op hebt. Maar je gevoel laat zich niet overtuigen. Terecht, lijkt me.

De strijd tussen rechtvaardig en onrechtvaardig krijgt betekenis tegen een ideologische achtergrond. Bij de Grieken kon de strijd op meer fronten tegelijk worden gevoerd. Bij de tempel probeerde je de gerechtvaardigde besluiten der goden positief te beïnvloeden, of minstens te accepteren. Even verderop werd de strijd getheatraliseerd in stukken als Alkestis en Ifigeneia. En dan had je nog Sokrates die liet zien dat de doodstraf hem koud liet.

Onze ouders konden zich nog bewegen binnen een monotheïstische traditie, ook als ze al uit de kerk waren gestapt. Je klachten richtte je tegen God, in navolging van Job en de psalmen. Die schonk vervolgens troost en de belofte van de opstanding. Dat gebeurde steeds laverend tussen Scylla en Charibdis. Aan de ene kant lieten Dostojevski (Gebroeders Karamazov) en Camus (La peste) hun hoofdpersonen voluit tegen God protesteren. Aan de andere kant werden troost en belofte ingepast in een theodicee van het type 'God geeft en neemt', of van het type Kushner, 'God kan dit niet hebben gewild'.

Voor ons ongelovigen ontstaat een nieuw probleem. Waar kun je met je klacht terecht? De natuur gaat haar gang en steunt alleen de opposanten die denken dat er alleen maar gebeurt wat er gebeurt. Je kunt aan het werk, bijvoorbeeld door je aan te melden bij WKF. Zij zullen je klacht echter zo goed begrijpen dat je er niet mee verder komt.

Je wil graag met je klacht iemand of iets raken. Stuiten op een weerstand. Daarom stellen sommigen nu al voor het polytheïsme weer in te voeren. Je wil geen problemen verhelpen en voorkomen. Je wil dat iedereen kijkt naar deze vroeggestorvene. Walter Benjamins angelus novus doet dat al voor je, hij kijkt naar de onrechtvaardig gestorvenen in het verleden. En dan zijn er nog de dichters die begrijpen dat de dood van vroeggestorvenen effect moet hebben, hij mag de ruimte niet onberoerd laten. Rilke:

"Ist die Sage umsonst, dass einst in der Klage um Linos
wagende erste Musik dürre Erstarrung durchdrang;
dass erst im erschrockenen Raum, dem ein beinah göttlicher Jüngling
plötzlich für immer enttrat, das Leere in jene
Schwingung geriet, die uns jetzt hinreisst und tröstet und hilft."

Obscene intimiteit

Een aanvulling is op zijn plaats omdat intimiteit altijd wederzijds is, zo lijkt het. Wanneer wordt die dan obsceen? De actie van ultra-orthodoxe joden in Jeruzalem kan dat verduidelijken. Zij vernielden deze week in Mea Shearim jurkenwinkels en boekwinkels (vanzelf al obscene objecten) maar ook ijswinkels. Kijk, ijs eten is noch obsceen noch intiem wanneer je het gewend bent op straat te eten waar anderen zoals jij dat ook doen.
Dat wordt het pas nadat door die actie je de ogen zijn opengegaan. Aan een ijs likken ga je nu zien door de ogen van de derde. Het wordt obsceen en daardoor een middel tot verhoogde intimiteit.

De intimiteit heeft de ogen van de derde dus nodig. Waren de orthodoxe jongeren er niet, dan zouden we hen moeten uitvinden. We zouden dan de blik van buitenaf vergeten en niet doorhebben dat we in een relatie van twee zitten. Je kunt dat uiteraard ook verhelpen door een snel wisselspel. De eerste speelt dat hij de derde is en de tweede neemt die rol bliksemsnel van hem over, zodat beiden vergeten wie ook alweer begonnen was met die rol. De wederzijdsheid is dan gered zonder dat het ten koste van de intimiteit gaat.

Het is moeilijk om Levinas in dit verhaal in te passen. Wat zou hij van de orthodoxe jongeren hebben gevonden? Likte hij zelf aan ijsjes? Zeker is wel dat hij de rol van de derde voor de ethiek noodzakelijk vond. Daarom had hij kritiek op Buber met zijn verheerlijking van de ich-du relaties. De intieme liefdesrelatie typeerde Levinas als 'égoïsme à deux'. Anders wordt het wanneer die derde opduikt en de jacht op die twee opent. Ineens keert de richting van de blik om. De jager wordt van ziener ineens geziene.

Levinas neigt ertoe de jacht voort te zetten. De jager wordt slachtoffer: la substitution. Maar er zijn andere wisselingen mogelijk wanneer de scène zich opent naar de buitenstaanders. Het spel van bliksemsnelle wisselingen kan beginnen. De samenleving blijft hangen tussen moord, intiem egoïsme en ethische relatie. Het is de wereld van de instituties, maar ook van de flirt.

Je bent op straat, je koopt een verpakt ijsje. Met dat ijsje loop je over straat. Je pakt het niet uit. Iedereen kan het zien. En hoewel de orthodoxe jongere nooit een ijsje zou kopen knikt hij je waarderend toe. Er is een kortstondig moment van unheimliche wederzijdsheid.

woensdag 19 oktober 2011

Kwetsbaarheid

Plato kan niet worden gekwetst, want hij beschikt over een onkwetsbaar innerlijk. Zijn teksten kunnen uiteraard wel worden gekwetst en dat verklaart veel van Plato's distantiëringen, het gecompliceerd maken van de verwijzingen,  het dialoogkarakter en zelfs de overname van tegenposities.

Hoe kun je kwetsbaar worden? Nussbaum prijst Aristoteles aan als een alternatief voor de onkwetsbare Plato. Aristoteles laat zien hoe je een kwetsbaar leven kunt leiden en hoeveel rijker zo'n leven is, vergeleken met een leven dat afgeschermd is tegen risico's.

Het is misschien maar een kwestie van naamgeving, maar mij lijkt dat zo'n doordenking van een kwetsbaar leven, naarmate die meer succes heeft, minder kwetsbaar wordt voor het risico, in elk geval het risico van besmetting van alles wat te maken heeft met platonisme. Het gaat om een technè van kwetsbaarheid, de constructie van een mogelijkheid die in staat is het toeval zodanig tot zich toe te laten dat het een rijker en beter leven oplevert.

Een kwestie van naamgeving, van woorden en taal. Laat dat maar aan die oude Grieken over, gepokt en gemazeld als ze zijn in het scheppen van aannemelijke, aantrekkelijke mogelijkheden, de retorica. De filosoof Zweerman zei dan: hoe moet je je 'kwetsbaar opstellen'? In rijen van vier soms? Dat leek me een retorische vraag.

Enige zelfbescherming lijkt me in de taal wel op zijn plaats, al was het maar om te suggereren dat er een boeiend zelf achter het scherm schuilgaat. Als van me gevraagd wordt een filosofie van de kwetsbaarheid te verdedigen zal ik dat doen wanneer ik me daarmee effectief kan beschermen, tegen geldgebrek, gebrek aan belangstelling enzovoort. En tegen een teveel van dat alles. De kwetsbaarheid en zelfbescherming zijn allebei een kwestie van dosering. Een beetje risico is niet erg, maar we moeten niet eindigen als Priamos, zoals Aristoteles al laat zien. Dat gaat ten koste van zijn geluk én van zijn mogelijkheid een goed mens te zijn.

De zelfbescherming is een fetisj. Niemand zal zich als het erop aankomt laten terugschrikken door retoriek wanneer hij je echt wil kwetsen. Toch hechten we terecht aan die fetisj. Misschien omdat ze ons beschermt tegen iets anders dan de kwetsing. Ze beschermt ons tegen de obsceniteit van de wederzijdsheid, die neerkomt op oneindige ruil.

dinsdag 18 oktober 2011

Desoriëntatie

De Kindertotenlieder zijn uitgeklonken (met die piccolo aan het eind) en met een smak dondert de Achtste op de draaitafel.

De kinderen brullen mee in het Veni!! Mahler brult naar zijn vrouw: Veni!!

"Het zijn geen menselijke stemmen, maar planeten en zonnen die hier ronddraaien.' (Mahler)

Precies die natuur dus die in het eerste Kindertotenlied was weggezet als wreed: de zon blijft opkomen terwijl mijn kind het niet meer meemaakt.

Nu Maria echt gestorven is kan de natuur ongestoord haar gang gaan.

De wereld zingt in het Latijn, de taal van de religie en haar zware erfenis van Rome en Griekenland.
Mondialisation, mondialatinisation (Derrida).

Rouw zonder rouw.

Mijnkind

Nee, Mahler heeft zelf geen kind verloren toen hij zijn Kindertotenlieder schreef. Hij kon zich gewoon goed verplaatsen in een vader die zijn kind verloor. Hij kreeg toen juist een kind, zijn Maria.

Vijf jaar later, in juli 1907, overleed Maria aan roodvonk (of difterie). Mahler schreef aan een vriend dat hij nu het echt gebeurd was de Kindertotenlieder niet zou kunnen schrijven.

De vraag is dan natuurlijk: wat schreef Mahler wél toen hij zijn kind verloren had? Zijn achtste symfonie, de 'Symfonie der Tausend'. De symfonie met het brullende kinderkoor: Veni creator spiritus!!

Een gegeven dat goed is voor meer gedachten dan een mens kan bevatten. Om te beginnen: Mahler was zelf een kind dat een moeder zocht. Hij wilde voor die moeder wel een dood kind zijn, en de moeder moest dan liefst een lijdende moeder zijn. Zijn vrouw moest dan die taak zolang maar vervullen.

Freud leek het moedercomplex van Mahler snel te doorzien, bij hun afspraak in Leiden. Maar wat zegt dat nou helemaal? 'Het was als groeven we slechts een enkele schacht dwars door een raadselachtig bouwwerk', schreef Freud later. Lees hierover Koen Vergeer die virtuoos zijn eigen gestorven naasten door zijn Mahlerbeschrijvingen vlecht.

Zo stel ik me voor dat ik boeken lees over uitvinders en componisten. Mama legt de plaatjes op de wisselspeler en gaat zitten breien. Als dit niet echt was gebeurd zou ik het dromen, terwijl ik de Achtste alvast bovenop de Kindertotenlieder leg. Dan ga ik weer op de bank liggen waar ik dit stukje schrijf.

Erhaben

Emoties zijn bodemverheffingen van het denken, zegt Marcel Proust ergens. Je kunt daar inderdaad over nadenken (zoals Nussbaum). Je kunt ook blijven staan en ineens merken dat je bovenop een rots staat. En dan weer een andere.

Het is alsof een artiest aan het werk is. Je staat op Woede. Dan ineens zie je hoe klein het oppervlak is waar je op staat. Je bent op Bang. En het vredige bestaan in de vlakte is nu ver weg. Je bent dus op Verdriet.

Stel je voor, jij bent die artiest. Wellicht stond je nog steeds op die vlakte en kon je alle kanten op. Die oneindige macht raakt aan je nietigheid, je nietsigheid. Stond je echt op een rots, dan had je minder bewogen.

maandag 17 oktober 2011

Arrogant

Het werk van Plato is onderhand door zoveel mensen gelezen dat het zich is gaan loszingen van het platonisme. Of andersom natuurlijk, naargelang je de muziek liever zoekt in de literatuur of in de teretismata van de 'ware' ideeën. Het is zodoende moeilijk om zonder ironie over Plato te spreken en zodoende gevangen te raken in misschien wel zijn krachtigste wapen.

Nussbaum spreekt vrijwel altijd over ironie als iets arrogants. Het is inderdaad voor lezers wel fijn als ze weten waar ze aan toe zijn. Dat biedt het dubbele voordeel van houvast en aansluiting bij een veronderstelde gemeenschap. Het bespaart je onnodige en vruchteloze omwegen en beschermt je tegen het gevaar van abstractie.

Om Plato effectief af te weren is het nodig hem op een overzichtelijke en handzame manier samen te vatten zonder onrecht te doen aan de meervoudigheid van zijn werk. Hier schiet de literatuurkritiek te hulp. Concepten als de 'implied author' (Booth) geven een menselijk trekje aan de abstractie die je creëert en iedereen zal je dat vergeven, iedereen die hoort bij de gemeenschap die zich houdt aan de nabijheid van de 'fainomena'.

Dus mensen, loop geen risico, vorm je een idee van Plato, een beeld waarnaar je kunt verlangen als in een droom. Een vriend, ton semblable.