zaterdag 18 februari 2017

Na het kapitalisme

Kapitalisme stort in - bij gebrek aan tegenkrachten die het immuner maken, zegt ex-directeur van het Max Planck Instituut in Keulen Wolfgang Streeck (zie de Volkskrant van vandaag). Hetzelfde dus wat mij kan overkomen met deze blogs, overigens.

Zou het ook kunnen zijn dat het kapitalisme anders reageert op deze anti-immuniteit? Bijvoorbeeld dat het naar binnen groeit zoals een teennagel naar binnen groeit omdat hij, net als het kapitalisme, moet blijven groeien en zich innestelt of hinderlijk blijft steken en wonden veroorzaakt?

Ik weet niet of dit in strijd is met wat Streeck zegt. De ingrepen die 'socialist' Dijsselbloem pleegt zijn noodverbanden, geen politieke krachten die reacties uitlokken die het kapitalisme versterken. Er is dan ook (vooralsnog) geen implosie, maar een geleidelijke ontwikkeling van het type vis in waterbak met steeds een graadje warmer.

Het interview opent mij de ogen voor hoe ik Agamben moet lezen. Ik las hem als een bepaald type marxist, met zijn idee dat de politieke economie ons leven totaal beheerst. De crises, zegt Agamben, maken altijd al structureel deel uit van die economie en brengen dus niets nieuws. Dat moge zo zijn, ik lees verder bij Agamben en zie: de vorm die de verandering aanneemt is dat de dingen met het kapitalisme hun bestemming verliezen en als het ware in de leegte gaan rondtollen. Er kan dus wel degelijk iets veranderen.

Een andere beschrijving van Agamben, net als de vorige gedestilleerd uit Walter Benjamin, is dat het kapitalisme de wereld heilig maakt, dat wil zeggen afgeschermd voor gebruik. Er is echter altijd een profanering mogelijk als tegenbeweging tegen deze afzondering. Die tegenbeweging stellen we ons voor als de beslissing van een individu, een subject. Maar dat model hoort eerder bij het kapitalisme, waar de subjectiviteit voortvloeit uit het ondernemerschap. Het gaat eerder om een op elkaar inspelen van de drie politieke machtsvormen, constituerende, geconstitueerde en ontmantelende macht. De multitudo is de vorm die het dichtst in de buurt komt van het politieke subject.

Streeck is echter geen politiek filosoof maar een socioloog. Hij heeft de voor deze wetenschap natuurlijke neiging om bij de ontmanteling van het kapitalisme terug te vallen op een visie waarin de groep centraal staat, 'vormen van lokale controle'. Hij ziet de populisten van nu transformeren in mensen die naar hun volkstuintjes gaan en daar gezellig aan hun voedsel komen.

De crisis van het kapitalisme maakt zodoende duidelijk waarin we geloven, willen geloven. We nemen een deelverschijnsel, het volkstuintje, en bekijken van daaruit de hele wereld en de dynamiek van de transitie. De natuurlijke ideologie bij Streecks visie zou het Christendom zijn, hoewel hij die nog net niet noemt. Hij laat het bij de ondergang van het Romeinse Rijk waarna kleinere feodale eenheden resteerden.

De rest, dat wil zeggen dat Christendom en andere messiaanse denkmodellen loslaten op deze benadering, is voer voor theologen.

Gerelateerde afbeelding

woensdag 15 februari 2017

Leren als alchemie - Voortborduren op Agamben

Met collega’s wijd ik leerlingen in in de wetenschap. Het vak heet wetenschapsoriëntatie. Maar breder beschouwd kun je alle schoolvakken zien als inwijdingen in de mysteries van de wetenschap. Er gebeurt in elk vak meer dan het opdoen van kennis en het trainen in de toepassing van regels volgens voorafbepaalde rationele maatstaven.

Nauw daarmee verbonden is de kwestie van de ethiek. Het is nu voor een deel neergelegd bij mij, de man die de filosofie voor zijn rekening neemt. Ook de andere docenten doen aan filosofie en ethiek. Je kunt je afvragen hoe ver dat gaat, of, in ethische termen, hoe ver dat moet gaan. Moet niet in elk vak de ethiek een onderdeel vormen van de stof? Als filosoof heb ik met vallen en opstaan geleerd dat ethiek kansloos is als het regels betreft die van buitenaf worden voorgehouden. Ethiek als bijkomende waarschuwing is niets meer dan een ritueel en een façade. Bedoeld om de wetenschap en het onderwijs schijnbaar beter te laten functioneren, maar in werkelijkheid functioneert de ethiek als truc om de grenzen van die wetenschap zelf buiten beeld te houden.

Ethiek, zegt de filosoof Agamben, is niet het hanteren van morele regels, maar het werken aan jezelf. Of nog preciezer: het ‘gebruik’ van het zelf. In het woord ethos (ἐθος of ἤθος) zit het woordelement ‘e-/ è-‘, dat met de toevoeging ‘-thos’ tot zelfstandig naamwoord is gemaakt. Die ‘e’, die algemeen voorkomt in de Indo-Europese talen, is beter bekend in zijn Latijnse variant, het ‘se’, het zelf dus. Nu komt dat zelf nooit in de nominativus voor. We zeggen dat het ‘reflectief’ is, het is het subject dat zich verhoudt tot zichzelf. Maar wat is dat subject anders dan die verhouding tot zichzelf, anders dan een verhouding, een relatie? Met andere woorden, het ‘zich’ is oorspronkelijk. Ethos is ‘zichheid’. Het is niet iets bijkomends maar wat altijd al in het spel is, waar dan ook, dus ook in het onderwijs en de wetenschap.

Als het ethos er al is, en niet van buitenaf wordt ingebracht, kunnen we dan dat onderwijs en de wetenschap beschrijven als ethische praktijken, of misschien als ethisch ‘gebruik’? De term praktijk is minder geschikt omdat die al een doel impliceert. In werkelijkheid worden de doelen pas vanuit de praktijken zelf voortdurend gesteld, bijgesteld, vervangen. Het gebruik van het zelf, dat is de omschrijving van ethiek die we zoeken in onderwijs en wetenschap.

De genoemde Agamben is al een jaartje of wat ouder en werkt aan de afronding van zijn filosofie. Toch komt er in zijn recente teksten (Il fuoco e il racconto, 2014) een voor mij verrassend idee opduiken. Inzoomend op het ‘werken aan zichzelf’ komt Agamben ineens uit bij de alchemie, de pogingen van velen om gewone metalen in goud te veranderen. Het betreft een voorloper van de scheikunde, die in de achttiende eeuw het estafettestokje overnam en de alchemie omvormde tot moderne natuurwetenschap. De alchemie gaat terug op gedachtegoed van Aristoteles en Demokritos. Hoezo gaat het in deze traditie om ‘werken aan zichzelf’? Vanaf Demokritos wordt de bewerking van metalen beleefd als zowel het sterven en de wedergeboorte van de metaalverbindingen, als het sterven en de wedergeboorte van degene die deze bewerkingen uitvoert.

Deze spirituele kant van de alchemie resulteerde in een groot aantal geschriften. Bij alle vaagheid en onzekerheid over wat zich bij de alchemisten afspeelde is dit tekstcorpus het enige concrete resultaat. Via deze esoterische teksten krijgen we inzicht in een betekenisstructuur. Agamben drukt het zo uit: het esoterisme, waartoe de alchemie zich verplicht weet, koppelt een verschijnsel aan een verborgen betekenis. De betekenisstructuur is die van het geheim dat moet worden beschermd. Maar het esoterisme kan niet anders dan deze structuur ondergraven, in een dubbele pecca (zonde, fout):
1.       het zondigt tegen de verborgen betekenis door die te openbaren, te koppelen aan een verschijning;
2.       het zondigt tegen de verschijning door zijn bestaansreden, zijn raison d’être, aan te wijzen in de verborgen betekenis.

Deze redenering lijkt op een woordspelletje. Maar in werkelijkheid begrijpt de ijverige lezer van het werk van Agamben wat hier op het spel staat: niets minder dan het onderscheid tussen esthetica en ethiek, toegespitst op het mysterie en een uitleg van schoonheid. In de Oudheid was het mysterie (bijv. in Eleusis) een geheim ritueel dat niet - zoals vaak wordt gedacht - draaide om een geheime inhoud, maar om een ervaring van schoonheid die werd gepresenteerd. Aan de andere kant duikt het mysterie bij Agamben steeds op als een aspect van de godsdienstige offerpraktijk. Het is hem alles eraan gelegen beide mysteries scherp van elkaar te onderscheiden: het mysterie als presentatie van zichtbare schoonheid, en het mysterie als een geheim dat ten grondslag ligt aan het offer, waarin het betekenisvolle leven (βίος) zich doorzet ten koste van het ‘naakte leven’ (ζωή). De ethiek zoals we hem doorgaans zien, met zijn geboden en verboden, zou je kunnen zien als een offerritueel. Er komt een heilige stem die ons ineens zegt ons kind te offeren, injecties te verbieden etcetera.

Zouden we de alchemie, de voorloper van de moderne scheikunde, kunnen zien als een splitsing tussen beide vormen van het geheim? Aan de ene kant wordt de geheime betekenis van de metalen geopenbaard als goud en daarmee verraden. Aan de andere kant kun je dit resultaat, dit werk, gebruiken als het beschouwen van een mogelijkheid  of macht (potenza, potentia, δύναμις). Het gaat niet om het werk, het tekstcorpus, het resultaat, maar via dat resultaat om de mogelijkheid en macht die in het creatieve proces besloten liggen.

De tegenstelling tussen leven en (kunst)werk wordt overstegen in deze mogelijkheid, die Agamben ook aanduidt als levensvorm. Het gaat in de ethiek om de beschouwing van het leven als levensvorm, het leven zelf in zijn gedaante van een beschouwing van de mogelijkheden van dat leven.

Met dit soort formuleringen blijf ik dicht bij Agamben. Maar is het mogelijk om bijvoorbeeld de praktijk van het onderwijs en de wetenschap, inclusief de moderne scheikunde, te zien als een levensvorm? Mocht dat zo zijn, dan hebben we toegang tot een wetenschap die in werkelijkheid ethiek is, de verhouding van het ik tot zichzelf.

Wanneer we iets meer afstand nemen van de taal van Agamben zie ik die toegang in het afzien van een al te directe doelgerichtheid in het werken aan de materie en aan het zelf. We moeten met andere woorden meer tegenwicht bieden aan de tendens in het onderwijs om het werk of resultaat te zien als eindstation. Het gaat niet om het werk (het resultaat, het cijfer) maar om de mogelijkheid waarop je zicht krijgt vanuit het resultaat. Dit komt overeen met de alchemie, waar niet het goud telde, ofwel de scheiding tussen het goud en het residu, maar het proces dat zich in contact met de materie voltrok.

In het onderwijs hebben we de move richting competenties juist achter de rug. Ook bij competenties werd de directe doelgerichtheid opgegeven ten bate van mogelijkheden, vaardigheden. Onderwijsfilosoof Gert Biesta tekent hiertegen terecht bezwaar aan. Hij vindt dat we weer doelen, met name politieke doelen, moeten introduceren in het onderwijs. Toch brengt deze associatie ons hier niet veel verder, omdat de competenties gezien worden als eigenschappen van een subject die verworven zijn in een procedure, een techniek of τέχνη (kunst, vaardigheid). Zoals gezegd, het gaat niet om eigenschappen maar om het gebruik dat niets anders is dan de relatie van het zelf met zichzelf. Hierin doet de materie zich (met een idee van de filosoof en wiskundige Leibniz) voor als eis, als iets dat eist om tot bestaan te komen.

Ik versimpel met opzet de zaak. Met name de verhouding tussen filosofie en wetenschap ligt bij Agamben nogal problematisch, en de moderne scheikunde noemt hij alleen in het voorbijgaan. Het gaat hem om een filosofische discussie over de ethiek, die tegenwoordig fors in de richting van de esthetica wordt getrokken. Gelukkig worden wordt gezien als een mooie kunst die leidt tot een mooi leven naar het model van een kunstwerk, als openbaring van een mysterieuze inhoud. Vergeten wordt dat het in de Oudheid niet ging om schoonheid als de onthulling van een mysterie, maar om ethische schoonheid, schoonheid als zichtbare presentatie van een zichtbare betekenis. Het leven werd niet gezien als een resultaat, een kunstwerk dat uitdrukking gaf aan een subject, maar als beschouwing van dunamis, van mogelijkheid.

Toch wijst deze filosofie voor het onderwijs misschien ook in een richting waarbij we de wetenschap niet tegenover ons vinden, maar waarbij we beter zicht krijgen op wat zich in die wetenschap afspeelt. Nu zien we de wetenschap op school, vooral in de vorm van het schoolvak, als voorbereiding op een praktijk waarin de leerling zijn plaats zal innemen met een beroep. Hij moet zich invoegen in een praktijk die alle trekken heeft van een offerpraktijk. Zelfs de onderzoekaanvragen worden steeds meer opgevat als een werk, als een resultaat, dat in de meeste gevallen wordt afgeschoten. Het allerminst gaat het om het leven van de onderzoeker, het enige wat telt is de economie die moet groeien en de levens transformeert van bios (betekenisvol leven) in zoè (leven zonder meer, ‘naakt’ leven). De enige macht die wordt beschouwd of liever wordt geoperationaliseerd is wat Foucault biopouvoir noemde, de macht die de betekenis van het leven zeer minimalistisch bepaalt als niet-dood.

De economie, zou je kunnen zeggen (ik borduur nu voort op Agamben en Foucault), is omgekeerde alchemie. Het goud wordt teruggebracht tot het residu.

Daartegenover stelt Agamben de filosofie die zonder residu kan samenvallen met het goud:
‘De schilder, de dichter - en, algemener, wie een ‘kunst’ en een activiteit praktiseren -  zijn niet de soevereine subjecten die beschikken over een scheppende werkzaamheid en een werk (opera); het zijn eerder anonieme wezens die, doordat ze de werken van de taal, de waarneming en de lichamen, steeds weer beschouwen en onwerkzaam maken, proberen ervaring op te doen met het zich en zich in relatie houden met de mogelijkheid, dat wil zeggen hun leven maken tot levensvorm. Alleen op dit punt kunnen werk en het Grote Werk (Grande Opera), het metaal goud en het goud van de filosofen, samenvallen zonder residu.’ (p.142)

Voor de wetenschap en het onderwijs zou je dit kunnen vertalen in een benadering waarin we meer oog krijgen voor de vermogens zoals die zich in het werk zelf manifesteren. Dat is nog niet zo eenvoudig in volle klassen en met eisen die vooral van buitenaf worden gesteld, vanuit de samenleving, de examens, de ouders, de economie. Toch zie ik op mijn school dat het wel degelijk gebeurt, en dus ook kan gebeuren. Bij profielwerkstukken bijvoorbeeld werken leerlingen aan een onderwerp dat ze zelf kiezen en waarin ze vaak iets onder hun handen zien ontstaan. Natuurlijk is het fijn als er een mooi eindproduct ligt en als je een prijs wint, maar de ervaring van contact met de inhoud zelf, en wat jij ermee kunt, is voor alle betrokkenen min of meer evident.

Het gaat niet om alweer een onderwijsrevolutie. Het gaat vooral erom, oog te krijgen voor deze momenten waarop leerlingen - en ook docenten - zien wat er allemaal mogelijk is in hun wereld en wat ze zelf allemaal kunnen. Die momenten zijn er enorm veel, en veelal onbewust. Het gaat zelfs niet eens om bewustmaking. Het gaat om ‘gebruik’. Hoe kunnen we gebruik maken van de ervaring van het leren? Hoe voorkomen we dat het nut van wetenschap en filosofie uitsluitend in economische termen wordt opgevat, en hoe bereiken we dat dit nut wordt teruggebracht tot de beschouwing van de mogelijkheden die er voortdurend zijn?

Afbeeldingsresultaat voor alchemie