donderdag 19 maart 2015

Mozart, vogels en nationalisme



Via Deleuze en Guattari kunnen we een sterk verband op het spoor komen tussen vogels en nationalisme, dat verloopt via de muziek. De uitwerking overstijgt de krachten van dit blog, maar een paar lijntjes kan ik alvast trekken.

Allereerst maken D&G een scherp onderscheid tussen klassiek-barok aan de ene kant, en romantiek aan de andere kant. In het classicisme staat de kunstenaar als een god tegenover de chaos, die hij in vormen probeert te dwingen. De kunstenaar is een schepper. In de romantiek verhoudt de kunstenaar zich niet tot de chaos, maar tot de grond, dat wil zeggen de aarde of het territorium, als het fundament. Hij wil niet scheppen maar stichten (funderen).

Het tweede onderscheid is dat tussen de Duitse romantiek en de andere Europese volkeren, de latijnse en de slavische. In de Duitse romantiek is er geen volk maar een individu. Wat we volk noemen voelt zichzelf in feite een individu dat voortkomt uit de aarde. Bij de latijnse en slavische volkeren is het andersom. De aarde wordt rechtstreeks bemiddeld door het volk. Pas in tweede instantie komt daar de held uit voort, hij is per definitie deel van het volk.

D&G werken deze onderscheidingen meteen uit in de muziek. Hun hele idee van territorium hebben ze eerder al uitgewerkt waarbij ze aan de muziek een sleutelfunctie toekennen. Muziek beschouwen ze niet als een menselijke kunst, maar als iets dat zich evengoed bij dieren afspeelt, met name vogels. Ik ga hier niet op de details in, het is allemaal bijzonder complex, maar er ligt dus een sterk verband tussen vogelzang en nationalisme (dus zeker ook bemiddeld via Die Zauberflöte).



Doordat ik dit las moest ik terugdenken aan Frans de Waal over spreeuwen. Hij gaat in op een onderzoek van twee Amerikaanse vogelzangdeskundigen naar spreeuwen. Zij bespreken ook Mozart, die een spreeuw had aangeschaft. In zijn dagboek noteert Mozart de melodie van die spreeuw. Wij herkennen die melodie bijna letterlijk als die van zijn pianoconcert in G-groot (rondo, laatste deel). Nu blijkt dat Mozart op het moment van zijn dagboeknotitie (27 mei 1784) zijn concert al af had. De Waal presenteert drie hypotheses zonder te kiezen: 1) de spreeuw mimicry’t Mozart (spreeuwen zijn erg goed in staat om allerlei elementen van buitenaf in hun zang op te nemen); 2) Mozart imiteert de spreeuw; 3) beide hebben een van elkaar onafhankelijke genialiteit.


Bijzonder aan D&G is dat die zich sterk verzetten tegen de idee van imitatie überhaupt. Zij interpreteren muziek als een manier om echt vogel te worden (of kind, of vrouw). Als de mens vogel wordt kan dat niet op dezelfde manier als een vogel zelf. Daarom is imitatie ook zinloos. De muziek staat niet tegenover de vogel als menselijke cultuur tegenover wilde natuur, maar als iets dat zowel bij vogels als bij mensen bestaat, maar steeds weer anders. Doordenkend op deze invalshoek zou je dus kunnen zeggen dat Mozarts pianoconcert geen mislukte imitatie van zijn spreeuw of andersom is, ook niet van elkaar onafhankelijke individuele realiteiten, maar ‘hetzelfde’ voorzover iets überhaupt hetzelfde kan zijn, ‘différence et répétition’. De muziek zingt via de vogel en via Mozart.

 Afbeeldingsresultaat voor beethoven monty python

zaterdag 14 maart 2015

Slachtofferschap als positieve kracht

Gisteren leerde Grunberg ons dat de teloorgang van de sociaaldemocratie te maken heeft met slachtofferschap. Daardoor zijn we niet meer in staat tot idealisme en solidariteit. Ik kon erg makkelijk meegaan in zijn gedachte, maar vooral ook in de emotie! Als ik al slachtoffer ben, dan ben ik het meer dan de anderen. Dat maakt me bijzonder.

Nu heb ik wel eens gepraat met een filosofe aan wie ik mijn slachtofferschap opbiechtte. Ja, dat herken ik, zei ze, ik ben ongelooflijk vaak afgewezen en heb nu nog steeds niet het gevoel dat ik erbij hoor. Op dat moment snapte ik een beetje dat mijn race een verloren zaak was. Van haar zou ik het nooit winnen, ook al had zij een prima baan aan een universiteit en heeft ze honderden lezers voor haar blogs.

We moeten concluderen dat het gevoel dat je het grootste slachtoffer bent samengaat met het gevoel dat zelfs dat je niet uniek maakt. Misschien is het nog wel erger om niet het grootste slachtoffer te zijn, want nu word je ook nog slachtoffer van de mensen die je daarin overtreffen. Ga je door op die route, dan bereik je misschien ooit een punt waarop het omslaat. Ik ben volstrekt uniek, maar dat zijn de anderen evengoed.

Nietzsche heeft ons laten merken dat dit gevoel niet tegenover de sociale bewegingen en het idealisme staat maar er wel eens aan ten grondslag zou kunnen liggen. Onder de noemer ressentiment brengt hij platonisme en christendom samen. Christendom, platonisme voor het volk. We maken een deal met elkaar, wij slachtoffers, en door die deal kunnen we de mensen tot slachtoffer maken die zich boven het slachtofferschap verheven voelen.

Op zijn manier heeft Nietzsche de zaken weer opmerkelijk slim weten om te draaien. Wanneer de mensen buiten de sociale deal de ware slachtoffers zijn, dan kunnen zij alleen nog de kant op van het eenzame heldendom. Hun gezamenlijkheid is een geheim dat voortaan gedeeld wordt achter de voorgevels van liberalisme, fascisme en het hedendaagse populisme. Bijkomend voordeel is dat de eenzame held zich ook van die bewegingen weer miskend slachtoffer kan voelen.

Nu komen we langzaam waar we wezen moeten. We moeten namelijk het slachtofferschap niet aanklagen of erin zwelgen, maar leren begrijpen. Er zijn diverse filosofische tradities die ons wat kunnen helpen. Zo is er veel nagedacht over de zondebok: Girard, Deleuze&Guattari, Derrida. In de theologie is er het een en ander gezegd over lijden in verband met messianisme. En er zijn veel beschouwingen gewijd aan het individualisme, waar we ook het nodige kunnen leren over slachtofferschap. Vergeet niet de gedachten van Agamben over de homo sacer, waar hij tevens nadenkt over het verband tussen ζωη en βιος, het leven zondermeer en het politieke leven.

Misschien wordt het langs deze weg wel mogelijk om - opnieuw in het spoor van Nietzsche - het slachtofferschap als een positieve kracht te exploreren. Geef de anderen de schuld van alles wat je dwarszit, en je zult merken dat het leven lichter wordt. Ik zie deze kracht bij alle pubers om me heen, maar ook bij mijn collega's. Ook het oordeel over je verleden kun je aanpassen. Okee, je was slachtoffer, maar het had ook anders kunnen lopen. Geluk en pech zijn factoren die je niet in de hand hebt. En zo komen we toch weer bij Plato en Sokrates. Want je kunt slachtoffer worden, toch je vrolijkheid behouden en met je bewaker wat keuvelen.

Afbeeldingsresultaat voor kruisiging




vrijdag 6 maart 2015

De indirecte rede van Deleuze & Guattari

Franse boeken hebben vaak geen index. Dat heeft me destijds bij mijn proefschrift een onverwacht voordeel opgeleverd. Het ging namelijk op een laat moment mis met printen, en ik moest besluiten van de index af te zien. Daardoor deelde mijn proefschrift indirect toch in de status van mijn  Franse helden. Het nadeel van dat fenomeen begin ik nu pas te zien. Eindelijk heb ik de moed gevat om Mille Plateaux van Deleuze en Guattari te lezen. En ik stuit ineens op Bachtin die wordt gebruikt als een belangrijke inspiratiebron voor hun taalopvatting.

In mijn scriptie destijds voelde ik veel affiniteit met de visies van Deleuze en Guattari, zonder dat ik die direct besprak. Daarvoor waren ze voor mij toch net iets te ongrijpbaar. Een paar jaar verder, toen ik vastliep in mijn verhouding met mijn promotoren in Derridiaanse duisterheden, doken D&G opnieuw op. Via hun Kafkaboekje ontdekte ik de betekenis van hun 'lignes de fuite', die ik bij Bachtin herkende in zijn 'lazejka', wat te vertalen is met 'achterdeurtje', 'kruipgat'. Dat idee bracht mijn promotoren de helderheid of liever de schijnbare helderheid die ze eisten, en ik mocht alsnog promoveren.

Al eerder had ik de behoefte een en ander recht te zetten. Want de promotie voelde toch paradoxaal genoeg als een 'reterritorialisering', een terugkeer binnen de grenzen van het gebied. Maar het heeft niet geleid tot een herlezing van Bachtin of D&G. Behalve nu dan, en dan sla ik ook nog eens twee of drie vliegen in een klap. Via D&G maak ik opnieuw kennis met Bachtin en ik kom erachter dat bij D&G de verhouding tussen deterritorialisering en reterritorialisering minder moreel beladen is dan ik dacht. Steeds wordt het een doorbroken door het ander, steeds is sprake van allebei.

Wat me bij D&G vanuit mijn Derridiaanse vooringenomenheid tegenstaat is die achteloze aanname van onmiddellijkheid. Taal is een bevel dat onmiddellijke werking heeft op een lichaam. De hele idee van différance kan binnen dit frame niet meer verschijnen, zoveel is duidelijk. Maar als je dan gaat kijken wat die taal is, dan kan het D&G niet abstract genoeg zijn. Ze verwijten de structuralisten niet dat hun begrip van 'langage' te abstract is, zoals meestal gebeurt, maar dat het nog niet abstract genoeg is. Binnen de taal die werkt op lichamen vind je verschuivingen, dubbelheden, onbeslisbaarheden (my words), stemmen. Die staan in verbinding met een 'dehors', maar dat moet niet verstaan worden als ophanging aan transcendentie. Het gaat steeds om de relatie van diverse immanenties volgens een rhizoom-model, waarin geen permanent centrum is aan te wijzen.

Alle taal is indirecte rede, dat is de kern van de taalopvatting van D&G die ze openlijk (behalve dan in de index, want die is er dus niet) aan Bachtin ontlenen, en wel aan Marxisme en taalfilosofie. Daar pleitte Bachtin (inderdaad wordt vaak aangenomen dat hij de auteur is, terwijl destijds het boek onder de naam van zijn vriend Volosjinov verscheen) voor een opvatting van taal als ideologie, waarbij ideologie zelf maar een mogelijke taalstructuur is. Met andere woorden, taal en ideologie kunnen zich nooit voor elkaar afsluiten, en je kunt evengoed zeggen dat taal immanent is aan ideologie als andersom. Zo werd het in principe mogelijk de sovjetideologie te analyseren met de instrumenten van de westerse linguistiek.

Bachtin toont zich daar bijzonder gecharmeerd voor de idee van de 'vrije indirecte rede', die hij vooral in romans zag. De auteur lijkt de gedachten te beschrijven van zijn personage, maar feitelijk is het lastig zijn eigen gedachten van die van zijn personage te onderscheiden. De gedachten verschijnen als directe rede, maar zijn in dubbel opzicht indirecte rede: de auteur neemt lichtjes afstand van de gedachten van zijn personage, en het personage wordt als het ware belaagd door de stem van de auteur. Bachtin mocht dan nog misschien wel denken dat dergelijke uitingen in laatste instantie vanuit 'waardencentra', morele subjectiviteit, te begrijpen vielen, D&G rekenen daar beslist mee af.

Ook al omdat ze een alternatief begrippenapparaat bieden, met hun 'agencement', 'corps sans organes' en 'déterritorialisation'. Er is natuurlijk het een en ander gebeurd sinds de negentiende eeuwse linguistiek, en na de laatste pogingen van Althusser waren ook de Fransen vrij om het sociale determinisme aan de kant te schuiven, onder de inspirerende invloed van vooral Nietzsche. En terwij Kristeva Bachtin nog presenteert in het zog van Lacan hebben D&G daar in hun Anti-Oedipous mee afgerekend. Zo bezien is het eigenlijk eerder verwonderlijk dat Bachtin niet een prominentere plaats in Mille Plateaux krijgt. Maar als alle taal indirecte rede is, kunnen we zelfs dat niet uitsluiten.

Nog even een link met Plato, aan wie we in deze blogserie zoveel verplicht zijn. Is hij niet de keizer van de directe rede, als gemankeerd tragedieschrijver? Onmiddellijk schiet me het plaatje binnen, de beroemde ansichtkaart die figureert op Derrida's Carte postale. Het is onhelder wie schrijft, Plato of Sokrates. Maar dat geldt natuurlijk ook voor het hele oeuvre van Plato (of Sokrates dus...). Mogen we misschien spreken van vrije indirecte rede? En mogen we de namen naar believen verwisselen met die van Bachtin, Volosjinov, Deleuze, Guattari of Derrida?