maandag 23 september 2013

Dier en mens - L'aperto

Om het dier is in de filosofie veel te doen. Via René ten Bos kwam ik uit bij Agamben, die zich over mens en dier buigt in L'aperto - L'uomo e l'animale. De betekenis van dit boekje voor mij is omgekeerd evenredig aan zijn omvang. Voor mij was namelijk de 'antropotechniek' van Sloterdijk een afzetpunt of horizon voor mijn diagnose van het heden. Nu is er een opening.

Een ander spoor zoeken komt neer op de doordenking van de basisassumpties die schuilen in onze verhouding tot de techniek. Zelfs een Derrida leek gevangen in een omkeringsdenken doordat hij logocentrisme inwisselde voor een denken van de techniek. De filosofie of misschien liever de 'dichtosofie' van Heidegger suggereert ook een andere mogelijke denkweg, ook al is Heidegger zelf in zekere zin bezweken voor het denken van das Offene vanuit de mens waarbij het dier niet meer is dan de negatieve keerzijde, sluiting door Enthemmung en bevangenheid.

In een intelligente en creatieve lezing van een lezing van Heidegger over het dier keert Agamben Heidegger als het ware naar zichzelf door vast te stellen dat de mens vooral open is naar de geslotenheid van het dier. Hij begrijpt dan ook niet dat Heidegger de wetenschap verwijt dat die de mens vooral vanuit zijn animalitas begrijpt in plaats van in de richting van zijn humanitas.

Ik had het beroep van Ten Bos op Heidegger - terecht of niet - zo begrepen dat het onderscheid tussen mens en dier nog steeds de basis vormt voor praktische politiek. Agamben ziet daar zelf in elk geval niets in. Heidegger is de laatste die het nog kon proberen, maar nu is de geschiedenis voorbij. Het lukt niet meer de mens op te zadelen met een of andere historische opdracht, zelfs of vooral als die in naam van de menselijke waardigheid naar voren wordt gebracht, tegen zijn dierlijkheid in. Vermenselijking van het dier en verdierlijking van de mens gaan hand in hand.

De lijn die Agamben zelf volgt is eerder de Bataillaanse lijn van Heidegger-interpretatie, al blijft de naam Nancy hier ongenoemd, evenals de gedachte die Agamben in zijn Paulus-boek als 'buitenwerkingstelling' had besproken. Wel gebruikt Agamben de term désoeuvrement. Onder dit kopje volstaat hij bijna met het volgen van een schilderijbespreking door Judith Dundas van het schilderij Nymf en herder, en koppelt die alleen aan de figuur van het onredbare volgens Benjamin: 'Die Liebenden, die in der Befriedigung ihr Geheimnis verloren haben, schauen auf eine menschliche Natur, die vollends untätig ist - die Untätigkeit und das désoeuvrement des Humanen und Animalischen als höchste und unrettbare Figur des Lebens.' (Das Offene, p.96).

Hoe voorkom je nu dat dit post-idyllische plaatje een mythische figuur wordt die het opene sluit op het moment dat het zich aandient? Welnu, Agamben doet dat door zijn gedachte dat de mens in zijn openheid volledig gericht is op het dier zonder het dier (het dier in hemzelf) te zien als gesloten. Het dier is 'buiten het zijn'. Ons niet-weten omtrent het dier legt Agamben uit als 'ignoscere', wat niet niet-weten maar vergeven betekent.

Er komt dus geen nieuwe figuur, geen nieuwe machine of mythe die zich op de plaats van de mens nestelt, zoals we volgens het Franse of ander nietzscheanisme zouden kunnen geloven. We richten van nu af aan onze blik op de centrale leegte, de hiaat. Daar zetten we ons kojèviaans buiten werking en op het spel. Eindelijk Sjabbat.

Inderdaad, dit valt nauwelijks nog te begrijpen, laat staan te weten. Misschien is de hoop van Agamben iets te mystiek, alsof we op zijn minst weten waar dat domein zich bevindt (de 'centrale' leegte). Maar het is een consequentie die getrokken wordt uit een gedachte die wel goed te begrijpen valt, lijkt me. Is niet in allerlei culturen het dier vergoddelijkt zonder die vergoddelijking te koppelen aan de reële biologische functies van dat dier? Hield vergoddelijking niet juist in dat het dier van die functies werd losgekoppeld? De atheïst Agamben voelt weinig voor deze theologische omweg. Hij volgt de gnosticus Basilides die de mens wil beschermen tegen de kwelling van het weten van hogere ruimtes (98). Hij kiest liever een filosofie van het mogelijke dan een filosofie van het onmogelijke.

Welke denkweg je ook volgt, de mogelijkheid van niet-historische Aufhebung ('Aufhebung der Aufhebung', 100) moet bereikbaar zijn buiten elke techniek om, juist door je van die techniek af te sluiten, door je open te stellen voor het dier dat zich niet laat beperken tot open of gesloten. Het is geen onmogelijke regressie of gewenste progressie. Het denken moet zijn beland in iets dat onredbaar 'buiten het zijn' is, een leegte en Heideggeriaanse verveling die zich nog voorbij Heidegger zelf uitstrekt. Kijk naar de koe in de wei, de dichterlijke koe die de machines buiten werking stelt die haarzelf hebben voortgebracht.