woensdag 18 december 2019

Vloek en zegen - Ononderscheidbaar in de praktijk

Vandaag kregen we bij ons kerstsamenzijn met het personeel op school een persoonlijke envelop, met daarin een briefje met uitspraken van leerlingen over ons. De uitspraken waren uitsluitend positief. Het was fijn om te zien dat deze uitspraken onmiddellijk een positieve uitwerking op onze stemming hadden. Het is geweldig om te lezen dat leerlingen je een goede, fijne, geduldige leraar vinden, en ook om te zien dat ze dat over al je collega's hebben gezegd!

Ook is het ontroerend dat de personeelsvereniging vlak voor de vakantie nog zoveel zorg en aandacht besteedt aan onze stemming. Dat bevordert op zijn beurt weer onze inzet, we gaan er na de vakantie vast weer hard tegenaan.

Nu wil het geval dat ik met mijn leerlingen van de vijfde de Apologie van Plato lees, waarin Sokrates in feite de aanklagers aanvalt met zijn paradoxe strategie. Hij prijst de politici, dichters en handwerkslieden omdat ze zoveel weten. Maar als hij met hen praat, komt hij erachter dat ze eigenlijk heel weinig weten, en dat terwijl ze denken dat ze veel weten. Hij haalt die gesprekspartners dus onderuit en daarmee indirect ook zijn aanklagers. Waarschijnlijk weten die ook niets, en daarnaast ook niet dat ze niets weten. De bekende Sokratische ironie. Je moet dus oppassen met al die complimenten, wil ik maar zeggen.

Voor je het weet ga je ze serieus nemen, en geloven dat je echt geweldig bent. De volgende stap is dan al gauw dat je dat geloof gebruikt om jezelf op te peppen. Je wordt langzamerhand afhankelijk van dat geloof. Je verschanst je in een idee dat zich elk moment tegen je kan keren.

Een paar dagen geleden las ik het beroemde gedicht van de Romeinse dichter Catullus, waarin hij de hemelse machten oproept om te treuren om de dood van een musje. Er is een ongelukkige liefde tot een meisje in het spel. Maar los daarvan, Catullus vervloekt de onderwereld die zijn geliefde musje verslindt. En naadloos gaat die vloek over op dat musje zelf. Hij vervloekt het 'ongeluksvogeltje' omdat dit er met zijn dood voor heeft gezorgd dat het aanbeden meisje zo hard moet huilen. Rouw brengt dus de prijzing en vervloeking dicht bij elkaar, zodat ze ononderscheidbaar worden.

In de jaren tachtig en negentig las ik de Russische filosoof Bachtin, die in de carnavalssymboliek ook zo'n zone van ononderscheidbaarheid onderkende, de 'carnavaleske ambivalentie'. De burgemeester van de stad wordt vernederd en tijdelijk vervangen door prins carnaval, en na een paar dagen weer andersom. Maar de vernedering en verhoging lopen in elkaar over, ze duiden beide op een overgangsmoment waarin ze elkaar min of meer opheffen en plaatsmaken voor de prijzing van een hogere orde, de prijzing van die overgang en ambivalentie zelf.

Nu loop ik het risico dat ik in een te hoog tempo teveel dingen met elkaar in verband breng. Maar toch denk ik dat er een lijn loopt van de carnavaleske ambivalentie naar het boerenprotest van vandaag, en naar het verlangen van leraren om te worden geprezen, via salaris en uitspraken. Dat verlangen naar complimenten gaat zo ver dat we al blij kunnen worden van uitspraken van leerlingen, ook als ze zijn uitgelokt en gefilterd door de feestcommissie. We graven ons in in de taal, terwijl we tegelijk smachtend op de uitkijk staan naar geluiden die onze taal van buitenaf versterken.

Zou er in onze taal een dynamiek schuilgaan die ervoor zorgt dat zegen en vloek elkaar opzoeken, het punt waarop ze elkaar raken en zodoende plaatsmaken voor iets anders? De boeren willen erkenning, gaan met hun tractors de weg op en oogsten bijval. Maar dat is onvoldoende. Ze gaan over tot heftigere acties, publieksonvriendelijk zelfs, en zoeken het punt op van de vervloeking. Ze vervloeken het volk, en wentelen zich in de vervloeking door datzelfde volk.

Het gaat dus niet om de kracht van de taal, maar eerder van het verdwijnpunt van de taal, het punt waarop vloek en zegen samen verdwijnen en zodoende kracht verlenen aan de taal. Je zou het een fatale strategie kunnen noemen, een term die we kennen van Baudrillard. Alleen leek het er bij Baudrillard op dat het verlangen zelf zijn ondergang regisseerde, terwijl we nu zien dat het de taal is, de taal die het verlangen aanwakkert door het mee te sleuren en zich dan in het hart ervan te nestelen. Het verlangen wordt taal, maar ook verlangen naar taal. Ik zie complimenten, die me nieuwsgierig maken naar de relativerende en kritische uitspraken die zijn weggefilterd. Het lijkt erop dat taal en verlangen elkaar opzwepen totdat ze hun verdwijnpunt vinden.

Afbeeldingsresultaat voor docent van het jaar

Geen opmerkingen:

Een reactie posten