Twee jaar geleden eindigde ik mijn exploraties van de Tour de France met een citaat van Roland Barthes. Het privé-leven van de schrijver valt ten offer aan de spektakelmaatschappij en zijn werk wordt gereduceerd tot de orde van het eten, drinken en poepen. Voortaan is alles slechts mythe, spektakel. We zien de schrijver tegen de achtergrond van een Frans landschapje. Hij wordt vast wel geïnterviewd. We willen vooral weten welke sigaar hij het lekkerst vindt en of hij niet bang is voor longkanker.
Juist in die tijd domineerde in Parijs het discours waarin het persoonlijke werd verwoord als positie in een structuur, dus als structuur. 'Het persoonlijke is politiek' betekende dat je persoonlijke leven totaal gewijd was aan de strijd tegen de verburgerlijking. Daar lag dus de kans om te ontsnappen aan het spektakel. Het privé-leven werd opgetild naar een niveau waarin het zijn waardigheid bezat doordat het die bevocht.
Raar genoeg bleven die marxisten zelf maar terugkijken, met enige nostalgie, naar het privé-leven dat ook buiten die strijd doorging. Agamben wijst erop in zijn voorwoord van L'usi dei corpi, naar aanleiding van de film van Guy Debord, de filosoof die we kennen van de marxistische kritiek op de spektakelmaatschappij. Als het persoonlijke leven al opgeheven is in de politieke strijd, waarom zouden we er dan nog naar kijken? Waarom presenteert Debord ons de huizen waarin hij heeft gewoond en het dorp van zijn jeugd?
Om het antwoord van Agamben te weten te komen hoeven we alleen maar zijn oeuvre te lezen, waarvan L'uso dei corpi een voorlopige afsluiting vormt. Maar los van zijn filosofische labyrint is het al best interessant om te zien dat de verhouding van het privé-leven tot de spektakelmaatschappij een kernkwestie vormt, de inzet van zijn politieke filosofie.
Is het mogelijk om je privé-leven anders te gebruiken dan als spektakel, de consumerende beschouwing waarmee we dat leven opnemen in de kapitalistische samenleving? En is de film van Debord daarvan een goed voorbeeld? Is wat de beschouwing van zijn leven lijkt in werkelijkheid politieke actie?
Het lijkt me van betekenis dat Agamben focust op de onzekerheid, de indecisione van Debord. Het privé-leven als zodanig is clandestien, idioot, zonder betekenis. Het is de zoè, het vegetatieve leven dat als zodanig geen politieke betekenis heeft in de filosofie vanaf Aristoteles. Het openbare leven, dat van de politiek, is eveneens betekenisloos geworden. Het is verworden tot spektakel, iets wat Debord zeker had onderstreept met Trump als hij nog geleefd had. Je hebt dus eigenlijk te maken met twee ruïnes. Het lijkt erop dat Agamben daarom ook niets ziet in de tegenstelling tussen beschouwing en actie die Debord zo belangrijk vindt. Actie lost op zichzelf niets op, omdat deze het 'naakte leven' steeds als een restproduct afscheidt. Dat leven kunnen we evenmin achter ons laten, we blijven er rondjes om draaien zoals een motje dat uiteindelijk in de vlam wordt verteerd. De titel van Debords film drukt dit uit met een palindroom: In girum imus nocte et consumimur igni. 'Wij gaan 's nachts in een kringetje en worden verteerd in het vuur.'
De oplossing zit in een denken dat de politiek weet te enten op het vegetatieve leven. Agamben belandt in zijn boek bij het 'gebruik' van de lichamen, iets wat planten ook kunnen. Het privé-leven is niet alleen een restproduct van het politieke leven, het is als het ware het paradigma ervan. Elk leven, ook het niet-openbare, is een gebruik van het lichaam, van zichzelf, de wereld en de taal. Het is logisch dat Agamben verder aansluiting zoekt bij Plotinus, die eveneens vertrekt vanuit het vermogen van het leven om te beschouwen. Actie wordt niet overbodig of onmogelijk verklaard, maar wordt geherdefinieerd vanuit de beschouwing, een beschouwing die niet zoals het spektakel louter consumptie is.
In de actie wordt de potentie (mogelijkheid, vermogen, macht) blootgelegd die ertoe heeft geleid. Anders dan meestal wordt gedacht, is de potentie niet opgegaan in de actie maar blijft ze zich tonen, bijvoorbeeld als mogelijkheid van de taal (in poëzie), of als 'praktijk van de praktijk'. Agamben wil met deze idee Marx aanvullen en heroriënteren. Die spreekt uitsluitend van 'productievormen' en heeft geen oog voor de inoperosità, de onwerkzaamheid die in elke activiteit werkzaam is. Langs deze weg, die van de onwerkzaamheid, hebben we meteen ook toegang tot de klassenloze samenleving en hoeven we niet te wachten op de praktijk, de revolutie dus, die ons die samenleving dichterbij brengt.
Marx heeft dus niet afgedaan, evenmin als het persoonlijke leven dat we terugvinden in de fotoboeken en de filmpjes van vroeger. Als we dat filmpje bekijken, zitten we te kijken naar het bestaan van nu, naar wie we zijn. Maar op een speciale manier. Dat tweejarige meisje dat mijn vrouw zal worden is een vat vol mogelijkheden. Alles is nog mogelijk. De poppenwagen waarmee ze loopt is nog niet het winkelwagentje van later, die poppenwagen opent zicht op een ander gebruik van de voertuigen en op de opvoeding van onze kinderen. Het plezier spat ervan af en is onder de oppervlakte van de zorgen van nu nog steeds te ontdekken. Het gebruik, zegt Agamben, leidt ons naar een inoperatieve toestand (het kijken naar het filmpje) en maakt zodoende een ander gebruik van dezelfde dingen mogelijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten