Altijd een probleem, het wij. Ik kan het hier wel neerzetten, maar dan ben ik al overgestapt op het ik. En toch hebben we, 'we', dat wij nodig om het een en ander met elkaar te kunnen delen. Zoals ik, de schrijver, en u, de lezer. Ik, de leraar die u het boekje van Derrida wil uitleggen en u, mijn leerling. Ik heb het over Le parjure, peut-être.
Leraar is 'professeur' in het Frans. Iemand die iets belooft, maar het alleen maar op zo'n manier kan beloven dat het automatisch een 'parjure' wordt, meineed. En dan heb ik nog niet eens overspel gepleegd, bij mijn weten althans, kun je nagaan. Kierkegaard schrok daarom terug voor het huwelijk, het was pure waanzin om iets te beloven dat een 'wij' betreft. Nu was Kierkegaard niet vies van een beetje of heel veel waanzin. Maar de inzet is toch ongelooflijk hoog. Op het moment dat Kierkegaard de belofte analyseert grijpt hij naar de held van het geloof, Abraham. En die moet Sara wel voorliegen als hij met hun zoon naar de berg Moria trekt, om hem te offeren.
Goed, dan is het meteen heel uitzonderlijk en abstract. In de praktijk is het altijd mogelijk elkaar trouw te beloven en dan de ander, als waren we een misdienaar, te volgen: 'acoliet', van het Griekse ἀκολουθέω, volgen. Maar het probleem kan altijd optreden dat we zodoende, door te leven, te reizen, ergens terechtkomen waar we weer een nieuwe belofte moeten maken. Was de eerste belofte al waanzin, de tweede is dat nog meer omdat we daarmee de eerste belofte verbreken. We kunnen de tweede belofte alleen doen door ongemerkt over te stappen op een andere formulering, van een ik naar een wij, van een wij naar een ander wij. De grammaticale vorm die zo werkt heeft de naam van de ontkenning van de acoliet, de anakoloet.
Wikipedia geeft als voorbeeld: Een man die zoiets doet, dan kun je hem niet meer vertrouwen. Juist dit voorbeeld zou wel goed bij het boekje van Derrida passen. Het is een anakoloet, een zin die is opgebouwd uit twee of meer tegenstrijdige zinspatronen. Je gebruikt zo'n constructie meestal onbewust, dan is het gewoon een fout. Maar toch kan deze fout ertoe leiden dat we de ander niet meer vertrouwen. Het is namelijk niet meer helder wie het onderwerp of lijdend voorwerp is, en het 'je' in de zin wordt plotseling ingevoerd en het aangesproken je voelt zich gepasseerd of verraden. Of buitengesloten. Zoals ik onlangs meemaakte, dat de ander zich buitengesloten voelde door taal en een stijl die ik onbewust hanteerde, waardoor ik me op mijn beurt, en door deze bekentenis van de ander, buitengesloten voelde, of althans het deel van me dat graag spreekt middels anakoloeten.
Het is onmogelijk om de anakoloet buiten te sluiten, en daarmee is het onmogelijk om de ander te volgen.
Hoezo onmogelijk? Kunnen we Derrida volgen in zijn filosofie, en bewijzen we niet daardoor juist dat we acolieten zijn? Zeker, maar de acoliet zal dan niet anders kunnen dan zeggen dat het onmogelijk is om te volgen, en wel door zijn anakoloeten. Een acoliet die in anakoloeten spreekt, zelfs 'peut-être', verbreekt zijn belofte.
Welnu, het gaat om dit 'peut-être', misschien. Derrida spreekt van 'hantise', steeds wanneer je je verankert in een wij dat drijft op de belofte, wordt dit wij achtervolgd door de verbreking, doordat die verbreking altijd mogelijk is. Alleen al de mogelijkheid dat we ons niet bewust zijn van de anakoloet waarin we spreken bevestigt deze hantise. Ik kan slechts volgen, als acoliet, doordat ik word gevolgd, en wel door mijn anakoloet. Het 'zijn' valt in het Frans mooi samen met het volgen, althans in de eerste persoon: 'je suis'. Maar het is de eerste persoon, de eerste persoon die zo graag het 'nous' wil bevestigen maar dat slechts kan doen als een 'je', een 'je' dat achtervolgd wordt door het nous, maar dan misschien het nous van de parjure.
In zekere zin is het nous van Derrida het wij van hem met Paul de Man, de De Man van de stijlfiguren, maar ook van de De Man van, De Man die in België getrouwd was, en na verhuizing dit huwelijk niet vermeldde toen hij met een andere vrouw trouwde. Je kunt dus wel mooi getuigen van de ander, maar je weet nooit zeker of je daarmee alleen al geen meineed pleegt.
Denken is in deze situatie wel lastig, want onze anakoloet getuigt van een vergeten, een vergeten te denken dat niettemin onvergeeflijk kan zijn.
In deze situatie voel ik me op mezelf teruggeworpen, buitengesloten, waarbij ik niet kan uitsluiten dat ikzelf degene ben die de uitsluiting teweeg heb gebracht. Ik besef terdege dat u mij niet meer kunt volgen, u bent mijn acoliet niet, u bent de acoliet die zegt dat u mij niet meer kunt volgen.
Hoe vervelend het is om onder deze omstandigheden leraar te zijn, beloftes te moeten doen, als professeur en professional, las ik ook in de roman Frost, de debuutroman van Thomas Bernhard. Het allervreselijkst en allerdomst zijn de leraren, en van hen weer de hulpleraren, de invalskrachten die hun klas niet kennen en hun gezag opdringen dat ze niet hebben. Toch, zegt de Mahler die in lange monologen tot de ik-figuur spreekt, is hijzelf hulpleraar geweest. We weten dus niet wat zijn wijsheid waard is, hij holt richting afgrond en zijn leven is in die zin een uitgestelde zelfmoord.
De ik-figuur is een chirurg, een chirurg die soms eng droomt, dat zijn operatie helemaal mislukt is en dat het bloed van alle kanten uit het lichaam blijft stromen. Hij heeft moeite om de mahler te volgen, maar hij wordt soms terwijl hij probeert weg te glippen door hem geroepen en dan moet hij de monologen aanhoren.
Precies zo luister ik al decennia naar Derrida, ik probeer hem te volgen. Soms probeer ik weg te glippen, maar dan ineens, staat daar dat boekje dat ik gewoon niet mag laten liggen, het posthume boekje waarin Derrida wel en niet zegt dat ik hem kan volgen, zegt dat ik hem kan volgen door hem niet te volgen. Waarvan akte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten