zondag 21 maart 2021

De steunpunten van Thomas Bernhard - Korrektur gelezen

Ineens bedenk ik me dat dit ruwe tekst is. Een tijd geleden dacht ik meer in termen van een kristal, omdat er visies worden veranderd door de breking van het licht, en elk vlak overeenkomt met een perspectief. In mijn vorige blog verkende ik de visie van Safranski dat de gedichten van Hölderlin vooruitlopen op het perspectivisme van Nietzsche. Dat vond ik onbevredigend, en daar kwam ik achter toen ik op de Carolinaberg door een van de dertien lanen naar de bank liep, met die raadselachtige, hermetische spreuk 'door te veranderen verander ik niet'. Juist, het kristal dus, zou je denken.

Maar dan, zo lijkt het, met een harde onveranderlijke kern, het 'ik'. Kijken we naar het Latijn, mutando non mutor, dan is die ik veel minder prominent. Mutor is een passieve vorm met actieve betekenis. Die passieve vorm doet denken aan het Griekse medium, iets tussen actief en passief in. De Italiaanse filosoof Agamben citeert soms Spinoza die zich nog uit de taal van zijn joodse voorouders, het ladino, het woord pasearse herinnert, 'zich wandelen'. Ik wil maar zeggen: als ik daar op die bank op de Carolinaberg zit, dan ben ik niet het centrum van de wereld, met mijn blik volg ik evengoed de lanen die van me weglopen, me in dertien landschappen brengen.

Mutatis mutandis geldt dat ook voor deze blogs, die me bij diverse teksten en werelden brengen. Het lijkt of ik ze met elkaar verbind, maar wat ik doe is eerder een poging om een vriendelijk gebaar terug te maken naar andere teksten, en zelfs - geïnspireerd door de bezoeker van de gekke Hölderlin, Christian Schwab - mezelf in een toestand van ongedwongenheid te brengen, iets van mijn verkramping tijdelijk te verminderen.

Daarbij kan het helpen om gebruik te maken van de muzikaliteit van de taal. Mijn ritme is dat van de opmaat (iets van mezelf), de allusie naar de andere tekst, de keuze van een citaat en het zoeken naar die ene gedachte waarbij ik een zekere nabijheid voel. Niet dat ik die gedachte raak, het is eerder een schampen, of het zoeken naar de juiste afstand, bijvoorbeeld anderhalve meter, waarbij ik iets van resonantie voel, een gelijkgestemdheid. Ik hecht ook aan een ritme, van ongeveer gelijke alinea's, en een klein beetje aan zulke eenvoudige zaken als ringcompositie, mits niet te geforceerd.

U weet, ik heb die muzikaliteit via Agamben en mijn afscheid van mijn muzikale opvoeding opgezocht, vorig jaar. Het bracht me bij de erkenning van een soort eenzaamheid, een eenzaamheid die ik misschien te lang als probleem heb ervaren, maar waarin ik nu met iets meer moed probeer te verblijven, te wonen. Deze blogs helpen me daarbij, al weet ik nog niet precies hoe.

Een spoor of spoortje dat ik in deze blog wil volgen herken ik in een oude foto van die bank op de Carolinaberg, die ik op de Wikipediapagina vond:

In plaats van de huidige beuk stond er een linde. Ik vind geen informatie over de houten elementen tussen de bank en de boom, de opstaande, gegroepeerde stammetjes of planken. Wel valt me de kegelvorm op.

Die valt me des te meer op (dit is een bruggetje) omdat ik toevallig net de roman van Thomas Bernhard aan het lezen was, Korrektur. Daar draait alles om een man die een woning ontwerpt in de vorm van een kegel. Deze man lijkt in veel opzichten het tegendeel van mij, van mezelf als schrijver van deze blogs. Hij blijft steeds schaven aan zijn ontwerp, correctie na correctie. Geleidelijk wordt duidelijk hoe hij zo geworden is. Zijn vader was totaal niet in hem geïnteresseerd, en zijn moeder gaf haar kinderen weinig ruimte voor zelfontplooiing. Heel anders dan bij mij. Mijn vader toonde altijd interesse, en mijn moeder bracht me in contact met boeken. En hoe dwangmatig mijn blogs ook lijken, ik zie ze nog steeds als een rijk van vrijheid, waarin ik mijn gang kan gaan, uiteraard ondersteund door jou, mijn (werkelijke en denkbeeldige) geliefde lezer.

Nu zou je Bernhard (toevallig of niet net als ik geboren in Heerlen, hij bovenop een heuvel, ik in een voormalig moerassig veld) kunnen zien als een cynicus met aanleg voor claustrofobie. Ik lees op internet dat hij nog donkerder is dan Kafka en Beckett. Maar als dat zo was, dan zouden we allemaal meegetrokken worden door architect Roithamer in de richting van de onvermijdelijke zelfmoord. Quod non, vooralsnog. Er moet dus zelfs in deze Roithamer iets zijn, of in de manier waarop de ik-figuur over hem vertelt, zijn erfenis beheert zelfs, wat verklaart waarom ik enige tijd, en al regelmatig in mijn leven, kan verblijven in deze ruimte, de literaire ruimte van de romans van Bernhard.

Een aanwijzing vind ik dus in die muziekopvoeding. Roithamer komt uit een rijk gezin, en zijn moeder dwong hem om allerlei muziekinstrumenten te leren spelen. Toch ontwikkelt deze man een passie voor muziek:

'Wir hatten Geige spielen und Klavier spielen und Flöte blasen lernen müssen, einerseits weil unsere Mutter das so haben wollte, andererseits, weil wir in der einen oder anderen musikalischen Disziplin Talent gehabt haben, aber diesen Musikunterricht haben alle Geschwister gleich gehaßt, die Musik interessierte mich erst, als ich sie nicht meht ausüben mußte, durch Freiwilligkeit war ich dann zeitweise, ja jahrelang völlig in der Musik aufgegangen gewesen...' (Thomas Bernhard, Die Romane, p.773)

Hij vat zelfs een muziekstudie op, maar verlaat die weer, omdat die hem wegleidt van de muziek in plaats van hem erbij te brengen. Het lijkt erop dat hij met zijn kegelproject de straf van zijn jeugd herhaalt, toen hij steeds werd opgesloten in de erkerkamer aan de zonzijde van het huis. Die erker herinnert me uiteraard aan de torenuitbouw met uitzicht naar diverse kanten waar Hölderlin, de gekke Hölderlin, de tweede helft van zijn leven doorbrengt.

Is het mogelijk om in zo'n ruimte te wonen? Ja, zelfs volgens de lijn Roithamer is dat mogelijk. Hij schenkt de kegelwoning aan zijn zus, die er meteen, met een overweldigend geluksgevoel, overlijdt. Het lijkt of Bernhard wil zeggen: je kunt in zo'n type woning alleen wonen door er te sterven, hetzij in één keer, of door geleidelijke en herhaalde correcties toelevend naar je zelfmoord. Een wel heel speciaal geval dus van de vita abitante zoals Agamben die aan de hand van Hölderlin verkent. Maar toch. Hoe dan ook hebben we niet altijd een keus. Soms zit je in een lockdown bijvoorbeeld, en dat wordt dan de vorm waarin we samenleven.

Denk ook aan filosoof Wittgenstein, die een huis in Wenen ontwierp voor zijn zus, en eveneens geobsedeerd was door correctiedrift. Ook Roithamer pendelt tussen Oostenrijk en Engeland. Hij keert steeds terug naar zijn gehate Oostenrijkse dorp waar hij vandaan komt. De logica van deze terugkeer lijkt samengebald in de conclusie van Roithamer: 'die Kindheit ist in jedem Falle ein Hindernis für den totalen Bruch'. Dat verklaart misschien waarom Roithamer zijn erkerkamer en zijn opsluiting blijft herhalen en al ontwerpend in de vorm van zijn kegelwoning wil perfectioneren. Het is fatale herhaling, zeker, maar laat ook ruimte voor iets anders, namelijk de natuur.

De natuur komt binnen via de jeugd, via de herinnering. In deze roman is het de natuur als nemesis, als straf voor de straf, de natuur die zijn ruimte weer herovert op de mens nadat zelfs de perfecte kegelwoning in verval raakt. Via het personage Höller zien we de natuur in een vriendelijkere gedaante. Hij prepareert dode dieren, en biedt onderdak aan de ik-figuur die zich in zijn zolderkamer kan verdiepen in de nagelaten - gecorrigeerde - belijdenissen van Roithamer.

Zo vormt zich in deze roman als het ware een alternatieve kegel, via de drie personages, wat al in het beginmotto aangekondigd werd:

Zur stabilen Stützung eines Körpers ist es notwendig, daß er mindestens drie Auflagepunkte hat, die nicht in einer Geraden liegen, so Roithamer.

Goed, het is Roithamer die het zegt, maar wel zoals genoteerd door de ik-figuur, en in de zolderkamer van Höller. Met andere woorden, er is geen spits, geen harde kern, geen echte ik. Het gaat in deze roman eerder om de Auflagepunkte, de steunpunten die we nodig hebben in ons leven.

En zo rust ik op de Carolinaberg tegen een leuning met die Latijnse spreuk, in herinnering aan de kegelvormige leuning die er vroeger was.

Ik begin nu ook, mede dankzij Bernhard, langzaam te ontdekken dat deze blogs niet, zoals ik lang gedacht heb, trechtervormig in de richting van een verdwijnpunt bewegen. Dat is slechts een van mijn steunpunten, zeg maar het steunpunt Roithamer of Wittgenstein. De jeugd is altijd de fase die de race richting zelfmoord op gang houdt, maar ook onderbreekt. We kunnen soms met liefde terugkijken naar onszelf, in de zolderkamer of, in mijn geval, de kelderruimte waar in de moerasachtige vochtigheid alleen was met mijn ademvernauwing.

En dus met mijn piano, en mijn boeken. Niet alleen doordat ik vijftien kilometer naar Aken kon fietsen, vanwaar ik met buit kon terugkeren, maar ook dankzij mijn moeder die vroeger al boeken uit de bibliotheek voor me meenam, met name biografieën van uitvinders en componisten. Misschien is de datum 21 maart, de sterfdatum van mijn moeder twintig jaar geleden en het begin van de lente, ook aanleiding om zoiets als een 'vertraagde wake' (zoals de mooie titel van het mooie boek van Inez van der Spek, lees dat boek!!) uit te voeren, beschouw deze blog maar als mijn versie van zo'n vertraagde wake.



vrijdag 19 maart 2021

Alle wegen leiden naar een beetje vriendelijkheid - Weer Hölderlin

Het is allemaal groots en belangwekkend wat er gebeurt. De beroemde Duitse dichter Hölderlin zou zeggen dat de zegen van de bliksems van Zeus op ons neerdaalt, of dat we een slag van Apollo krijgen. Al die grootse zaken gaan zwanger van oneindige duiding. Ook dat wist Hölderlin, hij voorzag dat ze - zij het pas een paar decennia na zijn beroemde gedichten - aan het duiden sloegen, de filosofen. Het was of het lot van Duitsland ervan afhing, de volksgeest, nee wat zeg ik, Europa, dus dan zeker ook wel van de wereld.

Iets van die bliksems voelden we ook bij de verkiezingen afgelopen woensdag. Aan de ene kant wordt de liberale bedrijvigheid weer naar hemelse proporties gebracht, aan de andere kant flirten de fascisten met de Griekse goden, en dan is er nog de natuur die in geslonken partijmacht werd bezongen, in wat evengoed ook weer een zwanenzang kan blijken.

Dit alles indachtig de Augustijnse orakelspreuk dat wij de tijden zijn en de tijden veranderen door ons. Ietsje bescheidener dan Hölderlin liep ik vandaag door de Hof van Dieren met de zitbank, waar ook alweer ietsje bescheidener dan Augustinus stond: MUTANDO NON MUTOR, door te veranderen verander ik niet. Er is ergens, in al die bescheidenheid, vals of niet, een rustpunt, blijkbaar. En misschien, heel misschien, was Hölderlin met zijn grootse woorden wel op zoek naar dat rustpunt: 'Laat me met rust', zei hij weleens in die fameuze tweede helft van zijn leven, toen hij gek was.

 

Waar bevinden we ons? In zoiets als een cursus, soms denk ik: een schaduwcursus bij die van vriend Eric met wie ik (mijn voorrecht) belangstelling voor Hölderlin en Agamben deel, zij het dat ik net begin, qua Hölderlin. Wat dan weer niet per se een nadeel hoeft te zijn, gezien de ophemeling van de jeugd en de aanmaning om niet te vroeg te pieken, die ik overhoud van Hölderlins roman Hyperion. Cursus dus, deel zoveel alweer, nadat ik een blik wierp op Agambens quarantinesk samenleven met Hölderlin, met speciale interesse in die gekke tweede helft, La follia di Hoelderlin.

Nu ben ik door Safranski heen, die Hölderlin eerde met een biografie ter ere van de 250ste verjaardag. Wat mooi dat ik eerst Agamben en Hölderlin zelf had gelezen, want nu kan ik met een milde blik naar Safranski kijken. Ik zie er weliswaar die irritante gebaren, zoals dat er veel speculatie is over dit en dat, maar dat er toch een duiding is die heel waarschijnlijk is, en dat is dan toevallig die van Safranski zelf. Afijn, Agamben komt daar ook dicht in de buurt, door Hölderlin te verdichten tot een paradigma, zoals we zagen, het paradigma van het 'wonend leven', dat samenvalt met het 'gewone leven'.

Maar ook zo'n machogebaren kun je anders gebruiken, niet om je te laten intimideren, maar om er iets van te leren. Je gaat in alle rust zitten op die bank op de Carolinaberg en ziet de paden om je heen alle kanten op gaan. En tegelijk, ook weer waar, komen alle paden naar jou toe. Al peinzend komt de gedachte in me naar boven dat de wereld in rep en roer kan zijn, maar tegelijk is ook weer waar dat 'Es geschieht mir nichts.' Hölderlin schildert de woeste oerwereld van de oude Grieken, maar misschien deed hij dat vooral voor de Duitsers en voor Safranski, die dat wel leuk vindt.

Niet dat Hölderlin terug wil naar Winckelmann, met zijn saaie edle Einfalt und stille Größe, de witte tempels waar alles leeg en dood is. Bij de oude Grieken hebben we te maken met een levensbron. Maar als Zeus zijn bliksems over ons stort, dan hoeven wij nog niet die bliksem te worden. We hoeven niet de macht te grijpen, we hoeven niet de gehele Europese cultuur in één keer tot leven te wekken. Alles op zijn tijd.

Een scène in Hölderlin spreekt me aan. We vinden hem ook bij Safranski. Christoph Schwab bezoekt de gekke Hölderlin, januari 1841, twee jaar voor zijn dood. Hölderlin speelt piano, helemaal in zichzelf verzonken.

'Schwab is aangedaan, er komen tranen in zijn ogen: 'Het leek hem te bevallen dat ik zo geroerd was,' noteert hij in zijn dagboek. Hölderlin had een fijne neus voor het onwillekeurige, het spontane in het gedrag van anderen. Daarop kon hij gepast reageren. Als hij opzet bemerkte, was hij ontstemd. Dat had Schwab begrepen, in tegenstelling tot vele andere bezoekers, en hij paste zijn gedrag daarop aan. Hij bevrijdde zich van zijn verkramptheid en stelde Hölderlin in staat hetzelfde te doen.' (Safranski, p.254)

Ik zou zeggen, lees die hele passage, die iets te lang is om hier helemaal te citeren. Het gaat, zegt Schwab erbij, om ongedwongenheid, vrijheid, wellevendheid. Nu lijkt me dat niet makkelijk wanneer je al die Griekse goden opvat als enorme kosmische machten die elke seconde van je leven onder stroom zetten. Je hebt dus een model nodig waarbij al die beweging draait om een rustpunt. Waar het statische gezicht van de Griekenlandliefde (Winckelmann) in gevecht is met het dionysische gezicht (Nietzsche), zouden we Hölderlin misschien moeten beluisteren als een gids die ons de weg wijst naar vriendelijkheid. Geen berekenende vriendelijkheid, maar die van de wandelaar die ineens die bank ziet met die spreuk, en tegen zichzelf zegt: 'Relax man, even zitten, het is nu lente.'


zaterdag 13 maart 2021

Gewoon leven - Voorbeeld Hölderlin

Ons leven culmineert soms in een biografie. Maar zelfs dan! Is ons leven dan wel de moeite waard? Ik ben nu een eindje op weg in de biografie van Hölderlin door Safranski. Maar het geeft te denken dat ik nog weinig gedichten van de grote dichter ben tegengekomen. Ik stuit op p.74 op een paar regels van een gedicht voor de fel begeerde Elise Lebret: '... Aard' en hemel verandr'en trouw verbonden,/ Melodie en ziel knoopt onze liefdesband.' Safranski zegt dan: '... en zo gaat dat eindeloos door, negen strofen lang. De gevoelens bekoelden al snel.' Dat geeft natuurlijk wel te denken. Is negen strofen hetzelfde als eindeloos? Is een gedicht minder waard wanneer de liefde bekoelt? En wat wil Safranski met deze zinnetjes zeggen? Dat Hölderlin zich later terecht schaamde voor zijn vroegere gedichten? Of misschien wel - laten we hopen van niet - dat Hölderlins gedichten eigenlijk alleen interessant zijn voorzover ze verwijzen naar zijn leven?

Het is zoals altijd in mijn blogs verleidelijk om terug te vallen op Agamben, die in zijn boek over Hölderlin ervoor kiest om geen biografie te schrijven, maar een kroniek. Hölderlin zelf koos ervoor om niet te werken als een biograaf. Hij gaf geen historische gebeurtenissen weer, en deed geen onderzoek naar de feitelijke waarheid achter zijn personages. Een kroniekschrijver gaat natuurlijk weer anders te werk dan een dichter. Bij hem blijft de waarheid als een soort vluchtpunt verborgen achter de gebeurtenissen die hij beschrijft.

Agamben en ik bevinden ons in het paradigma van het paradigma, goed Grieks voor 'voorbeeld'. Hölderlin is Agambens voorbeeld, en Agamben is weer mijn voorbeeld. Lees ik toch weer Safranski (u merkt, ik val hem niet af, ik verken alleen een problematiek), dan lees ik dat Hölderlin in zijn jeugd les kreeg over de grote voorbeelden uit de wereld van de oudheid. Plutarchus was daar de grote man. Hij schreef weliswaar biografieën, maar hij was slechts matig geïnteresseerd in de vraag of alles wel echt gebeurd was wat hij over zijn helden hoorde. Zijn helden werden gezien als voorbeelden van voortreffelijke eigenschappen of een manier van leven. In mijn lessen overigens laat ik leerlingen dubbelbiografieën schrijven, maar dan wel naar het voorbeeld van Plutarchus, naar het voorbeeld van de voorbeelden van Plutarchus. Dat is het paradigma Plutarchus, wat dus iets anders is dan de biografie zoals wij die tegenwoordig opvatten, waarin de vraag voorop staat hoe het allemaal echt gegaan is.

Ik leer alvast enkele belangrijke lessen uit deze nog dun uitgewerkte gedachten. Ik denk dat de hele toewending van Hölderlin, en vast ook wel van veel tijdgenoten, onder wie zijn vrienden Hegel en Schelling, naar de Griekse oudheid, voortkwam uit het startprogramma van de predikantenopleiding. De studenten moeten die oudheid niet te serieus nemen, want het gaat vervolgens om de theologie en het vak predikant. Hölderlin boog af, en vatte interesse voor die oudheid op in religieuze zin. Hij mag dan wel christen zijn gebleven, hij hield op de oudheid te beschouwen als een voorbijgaande fase van zijn Bildung. Hij zet daarmee de hele rangorde op zijn kop. Het christendom brengt hem bij de filologie en filosofie, en die brengen hem bij de herleving van de Griekse goden.

Tweede les: wanneer Agamben via Hölderlin op zoek is naar het 'wonende leven' als paradigma, dan valt hij terug op een filosofie die in de oudheid voor niemand ter discussie stond. Agamben werkt deze benadering in zijn boekje over zijn filosofische methode (Signatura rerum) vooral uit aan de hand van Goethe, en wel als een alternatief voor ons eeuwig zwenken tussen het algemene en het bijzondere. Een paradigma, zoals het panopticon van Foucault, is iets bijzonders dat ons iets leert over andere bijzondere zaken, en dus niet alleen maar bijzonder is. Maar ook niet algemeen.

Het is nu nog niet duidelijk waarover we iets leren, als we iets leren. Zijn die voorbeelden hetzelfde als de Griekse goden? Met het genre 'hymne' zoekt Hölderlin zich in de taal een toegang tot die godsdienst, waardoor hij de Duitse cultuur kan enten op een tijd waarin de mens tot meer in staat was dan instandhouding van zijn leven op minimaal niveau. Je komt dan haast automatisch uit bij een tragisch levensgevoel. Als je je leven in het teken stelt van de grote voorbeelden, zul je altijd afgaan. Zeker, het heeft wel wat om te overlijden als je door een Jaguar wordt aangereden. Maar je hebt ook nog een leven voor de dood, en het tragische is alleen leefbaar wanneer je er het komische tegenover zet.

Nu was Hölderlin een nogal serieuze man. Hij deed maar beperkt mee aan de erg vrolijke zuippartijen met zijn vrienden, onder wie dus Hegel, en zocht altijd kansen om serieuze gedichten met elkaar te delen. En nu ik Hyperion gelezen heb, beluister ik veel tragische tonen, maar erg weinig komisch tegenwicht. Uitzondering: de moderne Griek Hyperion wil steeds ten strijde trekken tegen de nauwelijks genoemde vijanden van Griekenland (bezet door de Ottomanen), zelfs tegen het advies van zijn verheven muze Diotima in. Als het Hyperion niet lukt om zijn vijand tot een gevecht uit te dagen, stort hij zich maar naar voren en raakt hij eindelijk zwaargewond.

Agamben stuurt in zijn benadering af op de idylle als iets dat voorbij het tragische en het komische ligt. Dat begrijp ik bij hem best, want het komische had hij al nader verkend via vooral Dante. Komisch is Dante omdat hij in de hel belandt, en door hulp van zijn gidsen (Vergilius, Beatrice en... wie ook alweer?) tot verlossing komt. Tragisch is een deugdzaam mens (Oedipous) die ten onder gaat door rampen die hij niet heeft verdiend, komisch de ondeugd (Pulcinella of Dante) die door samenloop van gebeurtenissen terecht komt in een happy end. Hyperion past hier uiteindelijk wel bij, omdat het leven hoe dan ook doorgaat, zelfs na de dood van Diotima.

Vervelend is alleen dat we Hyperion moeilijk kunnen beschouwen als een inwijding in het leven. Alles gaat wel door, maar niet meer als inleiding tot een leven dat nog moet volgen. 'Alles is voorbij', zegt Hyperion, niets doet er meer werkelijk toe. En toch gaat het door.

Dit is zo'n beetje het 'wonend leven' zoals Agamben dat beschrijft aan de hand van Hölderlin, de late, waanzinnige Hölderlin. Er gebeurt niets, geen gebeurtenis is nog van werkelijk belang. En toch gaat het door.

Ik moet bij de term 'idyllen' terugdenken aan de mooie gedichtencyclus van Ilja Pfeijffer, classicus die ook zijn zegje deed, in zijn boek over de antieke literatuurgeschiedenis, over Vergilius met zijn idyllische Bucolica. Herders slapen uit in de hete middag onder een boom. Ze praten over hun liefjes en over zangwedstrijden. Eigenlijk nergens over. Het kabbelt lekker door. Pfeijffer zegt daarover: 'Vers voor vers heb je je laten vervoeren en je hebt alles begrepen, je hebt bijen horen zoemen en veldeppe geroken en je hebt begrepen waarom en hoe belangrijk het is, maar achteraf kun je niet zeggen waar het gedicht over ging. Ja, over herders, maar ook over het leven zelf, over liefde en poëzie, althans, dat vermoed je. Het is de diepe ondoorgrondelijkheid van oppervlakkig herdersgekeuvel en de duistere diepte van glasheldere poëzie.' (De Antieken, p.164)

Als Agamben uitkomt bij de idylle is het zoals wel vaker alsof hij zelf ondoorgrondelijk wil zijn. Het ondoorgrondelijke zit hem denk ik vooral in de tegenspraak tussen twee zaken. Aan de ene kant ontstaat het komische volgens Hölderlin doordat je een fragment uit de samenhang van het leven wegneemt. Aan de andere kant spiegelt de dichter dit fragment aan ons zo voor dat het 'oneindig betekenisvol' lijkt. Dit geldt voor het komische, maar ook voor de idylle. Het paradigma 'wonend leven' valt zodoende samen met het 'gewone leven', het leven volgens gewoonten. Hölderlin voert dit leven in zijn waanzinnige tweede helft voorbeeldig uit, alsof hij een partituur speelt.

Die term partituur is mijn woord. Maar misschien is die zo gek nog niet, temeer daar Hölderlin zelf gedichten blijft schrijven. De idylle is niet alleen zijn (voorbeeldige) leven, ook niet slechts zijn gedichten uit de toren, maar iets ertussenin, zeg maar de uitgevoerde partituur die geschreven wordt terwijl hij wordt uitgevoerd.

Agamben wijst nog naar het laatste gedicht, ter illustratie, van Hölderlin. Maar wat hebben we aan zo'n verwijzing als we alleen de eerste regel krijgen? Ik ga hier dus gewoon nog even onbeschaamd zitten copypasten, en dan krijgen we het volgende:

Die Aussicht

Wenn in die Ferne geht der Menschen wohnend Leben,

Wo in die Ferne sich erglänzt die Zeit der Reben,

Ist auch dabei des Sommers leer Gefilde,

Der Wald erscheint mit seinem dunklen Bilde.


Daß die Natur ergänzt das Bild der Zeiten,

Daß die verweilt, sie schnell vorübergleiten,

Ist aus Vollkommenheit, des Himmels Höhe glänzet

Den Menschen dann, wie Bäume Blüt umkränzet.

 

bloesem in Amersfoort

vrijdag 5 maart 2021

De armoede van Nico Dijkshoorn

Wat mooi als we ons kunnen laten verrijken! Niet alleen in financiële zin, maar zeker ook qua bestaan. Wat fijn, om terug te komen op de grondwoorden die ons in vorige blogs hebben geleid, als we veel hebben! Vrienden, een partner, misschien wel kinderen, een hond, een vers kopje thee. Niet alleen hebben, wat zeg ik, ook wonen. Habitare (wonen), zegt filosoof Agamben, is een intensieve vorm van hebben (habere).

We glijden ook al via dichter Hölderlin vanzelf in de hymne. We prijzen het leven en de goden die ons dit schenken. Tot meer is een mens haast niet in staat. Onderschat dit ook weer niet. Een mens kan zelfs het leven prijzen als het met zijn bliksemschichten op hem neerdaalt. Of, zoals Hölderlin zegt, met 'de slag van Apollo'.

Iets daarvan meen ik te lezen bij Nico Dijkshoorn. Hij had afgerekend met zijn vader in een openhartig boek. Toen zei Wim Brands (wijlen) tegen hem dat hij nu maar over zijn moeder moest gaan schrijven. Het duurde even, maar Dijkshoorn ging over zijn moeder schrijven. Het moest zoiets als een hymne worden. Misschien zocht hij, met dit tegenwicht tegen zijn vaderboek, de balans of de neutraliteit. Het werd uiteindelijk, verrassend, een afrekening met zichzelf. Juist, de figuur die we kennen van Kafka, ook de afrekening met jezelf is niet echt een proces, het is hooguit een proces in de zin waarin de hoofdpersoon van de roman Der Prozeß een schijnproces tegen zichzelf voert, waarbij het nooit tot een bekentenis komt.

Bij Dijkshoorn komt het wel tot een bekentenis, hij zegt 'voor geen meter te deugen'. Maar je kunt vraagtekens zetten bij zijn zelfafrekening. Goed, hij komt erachter dat hij nooit belangstelling had voor andere mensen. Steeds draaide alles om hemzelf. Daarin leek hij op zijn vader. De paljas die altijd de aandacht opeist. Dijkshoorn probeert een draai te maken, en de aandacht voor zijn moeder moet hem in zijn nieuwe ik binnenleiden.

De manier echter, de manier waarop hij dat doet... Als Dijkshoorn naar feestjes gaat, probeert hij met een minimum aantal mensen (12) in gesprek te komen. Hij wil interesse tonen, weten wat hen bezielt. Ja inderdaad, het wordt een oefening, een herculeïsche strafexercitie.

Beter is het als iemand anders je beticht van desinteresse. Dat opent de weg naar een nieuwe verhouding tot jezelf. Goed, we weten nu dat we voor geen meter deugen. Dat hebben we dan ook weer gehad. Het opent vanuit de melancholie de weg naar een ervaring waarin er iets opduikt wat we niet kunnen hebben, maar ons wel doet leven.

Dijkshoorn weet dat op zijn manier. 'Ooit gelukkig' is de rake titel van zijn boek. Zijn moeder bezocht als veertienjarige ooit Zwitserland, via een vriend van haar vader die op Schiphol werkte. Ze verbleef er enige tijd in een hotel. Bergen, beekjes, eeuwige sneeuw! dacht Nico altijd. Maar toen het gezin later ging kijken, bleek het te gaan om het platte voorstadse Zürich, een hotelletje in een straatje van niks. Zo kunnen jeugdherinneringen functioneren. Wonderlijke zaak.

Zeg niet te snel dat dit de ware rijkdom is. Ik ben op zoek naar armoede, ware armoede. 'Es geschieht mir nichts', zegt Hölderlin.

Zürich 2019 Cera Coop Tour