zaterdag 13 maart 2021

Gewoon leven - Voorbeeld Hölderlin

Ons leven culmineert soms in een biografie. Maar zelfs dan! Is ons leven dan wel de moeite waard? Ik ben nu een eindje op weg in de biografie van Hölderlin door Safranski. Maar het geeft te denken dat ik nog weinig gedichten van de grote dichter ben tegengekomen. Ik stuit op p.74 op een paar regels van een gedicht voor de fel begeerde Elise Lebret: '... Aard' en hemel verandr'en trouw verbonden,/ Melodie en ziel knoopt onze liefdesband.' Safranski zegt dan: '... en zo gaat dat eindeloos door, negen strofen lang. De gevoelens bekoelden al snel.' Dat geeft natuurlijk wel te denken. Is negen strofen hetzelfde als eindeloos? Is een gedicht minder waard wanneer de liefde bekoelt? En wat wil Safranski met deze zinnetjes zeggen? Dat Hölderlin zich later terecht schaamde voor zijn vroegere gedichten? Of misschien wel - laten we hopen van niet - dat Hölderlins gedichten eigenlijk alleen interessant zijn voorzover ze verwijzen naar zijn leven?

Het is zoals altijd in mijn blogs verleidelijk om terug te vallen op Agamben, die in zijn boek over Hölderlin ervoor kiest om geen biografie te schrijven, maar een kroniek. Hölderlin zelf koos ervoor om niet te werken als een biograaf. Hij gaf geen historische gebeurtenissen weer, en deed geen onderzoek naar de feitelijke waarheid achter zijn personages. Een kroniekschrijver gaat natuurlijk weer anders te werk dan een dichter. Bij hem blijft de waarheid als een soort vluchtpunt verborgen achter de gebeurtenissen die hij beschrijft.

Agamben en ik bevinden ons in het paradigma van het paradigma, goed Grieks voor 'voorbeeld'. Hölderlin is Agambens voorbeeld, en Agamben is weer mijn voorbeeld. Lees ik toch weer Safranski (u merkt, ik val hem niet af, ik verken alleen een problematiek), dan lees ik dat Hölderlin in zijn jeugd les kreeg over de grote voorbeelden uit de wereld van de oudheid. Plutarchus was daar de grote man. Hij schreef weliswaar biografieën, maar hij was slechts matig geïnteresseerd in de vraag of alles wel echt gebeurd was wat hij over zijn helden hoorde. Zijn helden werden gezien als voorbeelden van voortreffelijke eigenschappen of een manier van leven. In mijn lessen overigens laat ik leerlingen dubbelbiografieën schrijven, maar dan wel naar het voorbeeld van Plutarchus, naar het voorbeeld van de voorbeelden van Plutarchus. Dat is het paradigma Plutarchus, wat dus iets anders is dan de biografie zoals wij die tegenwoordig opvatten, waarin de vraag voorop staat hoe het allemaal echt gegaan is.

Ik leer alvast enkele belangrijke lessen uit deze nog dun uitgewerkte gedachten. Ik denk dat de hele toewending van Hölderlin, en vast ook wel van veel tijdgenoten, onder wie zijn vrienden Hegel en Schelling, naar de Griekse oudheid, voortkwam uit het startprogramma van de predikantenopleiding. De studenten moeten die oudheid niet te serieus nemen, want het gaat vervolgens om de theologie en het vak predikant. Hölderlin boog af, en vatte interesse voor die oudheid op in religieuze zin. Hij mag dan wel christen zijn gebleven, hij hield op de oudheid te beschouwen als een voorbijgaande fase van zijn Bildung. Hij zet daarmee de hele rangorde op zijn kop. Het christendom brengt hem bij de filologie en filosofie, en die brengen hem bij de herleving van de Griekse goden.

Tweede les: wanneer Agamben via Hölderlin op zoek is naar het 'wonende leven' als paradigma, dan valt hij terug op een filosofie die in de oudheid voor niemand ter discussie stond. Agamben werkt deze benadering in zijn boekje over zijn filosofische methode (Signatura rerum) vooral uit aan de hand van Goethe, en wel als een alternatief voor ons eeuwig zwenken tussen het algemene en het bijzondere. Een paradigma, zoals het panopticon van Foucault, is iets bijzonders dat ons iets leert over andere bijzondere zaken, en dus niet alleen maar bijzonder is. Maar ook niet algemeen.

Het is nu nog niet duidelijk waarover we iets leren, als we iets leren. Zijn die voorbeelden hetzelfde als de Griekse goden? Met het genre 'hymne' zoekt Hölderlin zich in de taal een toegang tot die godsdienst, waardoor hij de Duitse cultuur kan enten op een tijd waarin de mens tot meer in staat was dan instandhouding van zijn leven op minimaal niveau. Je komt dan haast automatisch uit bij een tragisch levensgevoel. Als je je leven in het teken stelt van de grote voorbeelden, zul je altijd afgaan. Zeker, het heeft wel wat om te overlijden als je door een Jaguar wordt aangereden. Maar je hebt ook nog een leven voor de dood, en het tragische is alleen leefbaar wanneer je er het komische tegenover zet.

Nu was Hölderlin een nogal serieuze man. Hij deed maar beperkt mee aan de erg vrolijke zuippartijen met zijn vrienden, onder wie dus Hegel, en zocht altijd kansen om serieuze gedichten met elkaar te delen. En nu ik Hyperion gelezen heb, beluister ik veel tragische tonen, maar erg weinig komisch tegenwicht. Uitzondering: de moderne Griek Hyperion wil steeds ten strijde trekken tegen de nauwelijks genoemde vijanden van Griekenland (bezet door de Ottomanen), zelfs tegen het advies van zijn verheven muze Diotima in. Als het Hyperion niet lukt om zijn vijand tot een gevecht uit te dagen, stort hij zich maar naar voren en raakt hij eindelijk zwaargewond.

Agamben stuurt in zijn benadering af op de idylle als iets dat voorbij het tragische en het komische ligt. Dat begrijp ik bij hem best, want het komische had hij al nader verkend via vooral Dante. Komisch is Dante omdat hij in de hel belandt, en door hulp van zijn gidsen (Vergilius, Beatrice en... wie ook alweer?) tot verlossing komt. Tragisch is een deugdzaam mens (Oedipous) die ten onder gaat door rampen die hij niet heeft verdiend, komisch de ondeugd (Pulcinella of Dante) die door samenloop van gebeurtenissen terecht komt in een happy end. Hyperion past hier uiteindelijk wel bij, omdat het leven hoe dan ook doorgaat, zelfs na de dood van Diotima.

Vervelend is alleen dat we Hyperion moeilijk kunnen beschouwen als een inwijding in het leven. Alles gaat wel door, maar niet meer als inleiding tot een leven dat nog moet volgen. 'Alles is voorbij', zegt Hyperion, niets doet er meer werkelijk toe. En toch gaat het door.

Dit is zo'n beetje het 'wonend leven' zoals Agamben dat beschrijft aan de hand van Hölderlin, de late, waanzinnige Hölderlin. Er gebeurt niets, geen gebeurtenis is nog van werkelijk belang. En toch gaat het door.

Ik moet bij de term 'idyllen' terugdenken aan de mooie gedichtencyclus van Ilja Pfeijffer, classicus die ook zijn zegje deed, in zijn boek over de antieke literatuurgeschiedenis, over Vergilius met zijn idyllische Bucolica. Herders slapen uit in de hete middag onder een boom. Ze praten over hun liefjes en over zangwedstrijden. Eigenlijk nergens over. Het kabbelt lekker door. Pfeijffer zegt daarover: 'Vers voor vers heb je je laten vervoeren en je hebt alles begrepen, je hebt bijen horen zoemen en veldeppe geroken en je hebt begrepen waarom en hoe belangrijk het is, maar achteraf kun je niet zeggen waar het gedicht over ging. Ja, over herders, maar ook over het leven zelf, over liefde en poëzie, althans, dat vermoed je. Het is de diepe ondoorgrondelijkheid van oppervlakkig herdersgekeuvel en de duistere diepte van glasheldere poëzie.' (De Antieken, p.164)

Als Agamben uitkomt bij de idylle is het zoals wel vaker alsof hij zelf ondoorgrondelijk wil zijn. Het ondoorgrondelijke zit hem denk ik vooral in de tegenspraak tussen twee zaken. Aan de ene kant ontstaat het komische volgens Hölderlin doordat je een fragment uit de samenhang van het leven wegneemt. Aan de andere kant spiegelt de dichter dit fragment aan ons zo voor dat het 'oneindig betekenisvol' lijkt. Dit geldt voor het komische, maar ook voor de idylle. Het paradigma 'wonend leven' valt zodoende samen met het 'gewone leven', het leven volgens gewoonten. Hölderlin voert dit leven in zijn waanzinnige tweede helft voorbeeldig uit, alsof hij een partituur speelt.

Die term partituur is mijn woord. Maar misschien is die zo gek nog niet, temeer daar Hölderlin zelf gedichten blijft schrijven. De idylle is niet alleen zijn (voorbeeldige) leven, ook niet slechts zijn gedichten uit de toren, maar iets ertussenin, zeg maar de uitgevoerde partituur die geschreven wordt terwijl hij wordt uitgevoerd.

Agamben wijst nog naar het laatste gedicht, ter illustratie, van Hölderlin. Maar wat hebben we aan zo'n verwijzing als we alleen de eerste regel krijgen? Ik ga hier dus gewoon nog even onbeschaamd zitten copypasten, en dan krijgen we het volgende:

Die Aussicht

Wenn in die Ferne geht der Menschen wohnend Leben,

Wo in die Ferne sich erglänzt die Zeit der Reben,

Ist auch dabei des Sommers leer Gefilde,

Der Wald erscheint mit seinem dunklen Bilde.


Daß die Natur ergänzt das Bild der Zeiten,

Daß die verweilt, sie schnell vorübergleiten,

Ist aus Vollkommenheit, des Himmels Höhe glänzet

Den Menschen dann, wie Bäume Blüt umkränzet.

 

bloesem in Amersfoort

Geen opmerkingen:

Een reactie posten