dinsdag 5 juli 2011

Inbeeldingsvermogen



Je kunt je een beeld van iets vormen. Neem een driehoek. Al gauw heb je behoorlijk wat driehoeken nodig om je een beeld te vormen van de driehoek. Nooit kom je bij een beeld van de driehoek dat overeenkomt met alle driehoeken.

Je kunt je ook een transcendentaal schema van iets vormen. Je brengt dan de kenmerken van je waarnemingen onder in een begrip. Bijvoorbeeld: ik zie een hond. Die heeft vier poten. Ik neem dat kenmerk en relateer het aan andere waarnemingen. Zo kom ik met mijn verstand tot het begrip hond. Er is geen beeld dat hieraan helemaal beantwoordt. Omgekeerd wordt een beeld pas mogelijk door het begrip.

Nog een paar stapjes hoger vinden we bij Kant de idee. Plato's idee werkt hij om tot een transcendentale idee, en reserveert die voor het 'zuivere verstand' in tegenstelling tot het praktische verstand. Daarmee wil Kant de bodem die Plato heeft gelegd vlakker en 'bouwvast' maken, 'waarin zich allerlei mollengangen van een vergeefse, maar met goede bedoelingen, naar schatten gravend verstand aan ons voordoen, en die dat bouwwerk instabiel maken' (KRV B 375/A318-B376/A320).

Nu wordt wel gezegd dat Hegel en latere filosofen dat transcendentale inbeeldingsvermogen verder hebben uitgewerkt. Ze werken niet meer met een architectonica. Ze zullen door Kant daarom misschien worden aangezien voor mollen. Wel met goede bedoelingen, maar ze vinden niet de schatten die ze zoeken en maken de bodem van Plato instabiel.

De inzet van de latere filosofie kun je ook anders beoordelen. Ze hebben al gravend de schat van het transcendentale inbeeldingsvermogen ontdekt. Ze leveren het gebouw uit aan de tand des tijds. Het wordt niet meer dan een beeld dat mogelijk is gemaakt, en ondergraven, vanuit andere schema's.

Als de bodem instabiel wordt, kun je de dingen ineens op andere verdiepingen aantreffen.
De mol is dan ineens een schema. Hij is het subject, misschien.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten