zaterdag 24 augustus 2024

Beginnen met Ferdinand Ebner

Als ik hier iets schrijf is het alvast een begin. Met deze formule zou je kunnen weergeven, als ik het goed heb begrepen, hoe je de vlek bij Lucebert moet opvatten (zie vorige blog). Het is alles, maar dan teruggebracht tot de vlek. Met het gedicht 'De grote schoonmaak' waarschuwt Lucebert voor het gevaar dat we de vlek wegpoetsen. Tragisch is dat dit vaak uit liefde gebeurt. Er wordt te stevig doorgeselecteerd. De vlek zou je kunnen zien als een selectie van alles, maar wel een selectie die dit alles symboliseert. Een andere voorlopige conclusie uit mijn vorige blog is dat de vlek het raakpunt tussen beeld en woord is. We komen hem vooral tegen in de tekeningen van Lucebert, maar af en toe komen we hem in zijn gedichten ook tegen. Ik ga er zeker meer over lezen, bij Van Deel en Offermans, maar heb dus alvast een begin. De vlek, dat is wellicht mijn belangrijkste conclusie, is het begin van alles, het uitbeelden of bezingen van alles.

Met deze inleiding probeer ik toegang te krijgen tot iets waartoe ik maar moeilijk toegang krijg. Ik bedoel dat niet alleen in overdrachtelijke zin. Op vakantie kwam ik de naam van een filosoof tegen die me begon te intrigeren, Ferdinand Ebner (1882-1931). Na strubbelingen kwam hij terecht in het dorpje Gablitz bij Wenen, waar wij toevallig in een hotel zaten. Er was een antiquariaat met vooral boeken van Ebner, dat helaas niet open was. Je moest daarvoor een afspraak maken met de winkelbeheerder, en in zo'n geval denken mensen als ik: jammer, maar het kan altijd nog. Het is bijvoorbeeld zo makkelijk om boeken te kopen of te downloaden. Maar in dit geval dus niet. De boeken van Ebner zijn bijna niet meer te krijgen, zijn hoofdwerk Das Wort und die geistigen Realitäten (1921) is niet meer herdrukt en ook in pdf-vorm niet beschikbaar.

Zo kom ik uit bij een paradox. Bij de ondertitel van het boek krijg ik het idee dat het woord overal zijn weg vindt, dus ook dit boek. Die luidt namelijk Pneumatologische Fragmente. Het Griekse woord pneuma betekent ademstroom of geest. En de geest, zo weten we, 'waait waarheen hij wil'. In mijn vorige blog had ik dit verwoord met de Genesis-gedachte dat 'voor God niets onmogelijk is'. Maar - en nu komt de paradox in zicht - dus wel, zo lijkt het, in Gablitz. Daar stond ik voor de gesloten winkel, en via internet kom ik ook niet verder. Het woord komt overal, maar niet het boek van Ebner.

Tot zover de fysieke, letterlijke kant van de zaak. Maar ook als ik op Wikipedia kijk wat Ebner zoal gedacht heeft, zie ik dat hij een verschil maakt tussen het woord dat aankomt en het woord dat niet aankomt. Beslissend is zijn uitleg van het begin van het Johannes-evangelie: 'In den beginne was de logos'. Filosofieprofessoren denken bij logos meteen aan de ratio en zitten dan vast in een misverstand. Logos betekent allereerst 'woord', en pas in afgeleide zin ratio of rede. Kan zijn dat hier een persoonlijke frustratie meespeelt. Ebners boek werd meteen al scherp bekritiseerd door Adolph Stör, filosofieprofessor in Wenen. Die vond het geen wetenschap, maar hooguit verdienstelijk als een soort theosofie.

Maar er is meer aan de hand, of misschien moeten we zeggen: de frustratie van de afwijzing is een vlek die zich heeft uitgebreid. Of misschien nog beter: de essentie van de filosofie van Ebner is dat het zelf altijd al een vlek was, die zich ondanks of misschien beter nog mede dankzij de kritische receptie heeft uitgebreid. De Wikipedia-tekst besluit met een citaat van Ebner zelf:

'Is het voor mij een troost of een pijnlijke oefening in berusting, eraan te denken dat ik dan misschien geen roeper ben, dan toch wel een schreeuwer in de woestijn, wiens woord in geen menselijk oor verder zal klinken?' (Das Wort ist der Weg, p.3)

Ook dit past bij het begin van het Johannes-evangelie. Het woord was in de duisternis en die nam het niet aan. Zo moet je de weg van het woord kennelijk opvatten, het onbegrip ontstaat niet zozeer door de kracht van het kwaad, maar het is hoe de weg van het woord verloopt. Het bereikt sommige mensen niet, waardoor ze niet in staat zijn het woord te ontvangen, te laten klinken in hun oren. Zo gezegd klinkt het tautologisch, althans op het niveau van de ratio, maar misschien dus niet op het niveau van het woord. Als het woord je bereikt, word je een ander mens.

Naast de kritiek van Stör noemt Wikipedia nog een andere boeiende reactie. Bernhard Casper noemt de gedachten van Ebner 'äußerst inchoativ', wat wil zeggen: 'beginnend', ze worden niet uitgewerkt of ten einde gevoerd. Kan zijn dat Casper dit kritisch bedoelt, maar Ebner had zelf die term al toegepast op zijn filosofie, dus je kunt de kritiek ook opvatten als bevestigende herneming. Ik vraag me meteen af of dit in zekere zin niet voor alle taal geldt, als je meegaat met de zojuist geconstateerde idee dat het woord niet altijd aankomt. In het woord zelf zit iets inchoatiefs, het is niet ten einde gevoerd, het is altijd onderweg.

Hier zit dus de overeenkomst met de vlek. Misschien kun je de vlek van Lucebert ook zien als een inchoatief woord, een woord dat nog moet worden uitgesmeerd, en dan verder ook vorm krijgt.

Hoe meer ik hierover nadenk, hoe meer verbindingen ik zie. Niet de minst belangrijke is de overeenkomst met tijdgenoot en geestverwant Wittgenstein, die de taal en filosofie bezag vanuit misverstanden, en zocht naar een nieuw begrip van de taal waardoor ze werd bevrijd van deze misverstanden. Andere connecties laten zich verklaren door boeken die Ebner gelezen had, met name van Otto Weiniger, die ik in een vorige blog noemde (zie deze link). Van hem neemt Ebner de gedachte over dat het ik zich vanuit zijn zelfbeslotenheid nooit kan begrijpen. Het ik heeft een spiegel nodig, zoals de vrouw bij Weiniger de spiegel is van de man. Maar veruit de belangrijkste connecties vormen Buber en Rosenzweig, bekend onder de noemer dialogisme. Als de ander de spiegel vormt voor het ik, dan kun je de wereld en het leven alleen maar begrijpen vanuit de sfeer van hun verbondenheid, en is die ander altijd een jij. Niet alleen het jij dat me kan verstaan of misverstaan, maar ook het jij van de waarheid, namelijk God. En zo verschijnen vanuit de inchoatieve vlek van de pneuma de omtrekken van een rationele filosofie, en kunnen we Ebner onderbrengen binnen de kaders van een filosofie die we allang kennen, het dialogisme.

Misschien ook daarom zouden we de inchoatieve staat van de filosofie van Ebner moeten koesteren. Op het moment dat we die filosofie uitwerken zien we steeds meer de vertrouwde kaders en verdwijnt de pneuma uit zijn filosofie. Deze toestand is natuurlijk in strikte zin onhoudbaar. We zijn nu eenmaal nieuwsgierige wezens, we willen de vlek graag uitsmeren, we zijn benieuwd hoe het verdergaat. Deze dubbelheid komt misschien overeen met iets in het leven van Ebner zelf. Hij leed aan tuberculose, en tevens zoals zowat al zijn Weense tijdgenoten aan depressies, en heeft een paar keer geprobeerd zich van het leven te beroven. Aan de andere kant zocht hij steeds het culturele milieu van Wenen op. Hij ontvluchtte Gablitz zo vaak hij kon om te praten met geestverwanten. Hij wantrouwde het geschreven woord, met name de journalistiek. Levende gesprekken en het gesproken woord, dat moest het zijn.

Het moge je helder zijn dat ik zeker ook door deze Ebner geïntrigeerd raak doordat ik steeds meer affiniteiten zie met de filosofen met wie ik me de laatste veertig jaar heb beziggehouden. Allereerst Michail Bachtin, die het dialogisme van Buber bewonderde, en waaraan hij zijn eigen draai gaf door de focus te verleggen van het ik als waardecentrum naar de taalvormen en de literatuur. Later raakte ik meer in de ban van Levinas en Derrida, die het centrum steeds verder verschoven naar de ander, waardoor het ik a priori werd aangeklaagd, in existentiële maar ook in metafysische zin. Daarna kwam ik uit bij Plato en Agamben, de centra van deze blogserie Ideeën die ik gestart ben in 2010, de periode van mijn depressie. Zeker na mijn meest recente blog over Agamben, over zijn boek Lo spirito e la lettera (zie deze link), zie ik een lijn lopen van zijn filosofie van de pneuma in Stanzas (1977) naar zijn reserveloze receptie van het woord in bijbelse zin. Het moge duidelijk zijn dat deze lijnen bijeenkomen bij Ebner, hoe weinig ik ook van hem gelezen heb. Het bijbelse woord probeert ons te bereiken, en wij moeten veranderen om dit woord tot ons te laten doordringen. Of misschien ook: als dit woord ons bereikt, verandert ons leven.

Het lijkt me zeker de moeite waard om de pneumatologie van Ebner naast die van Agamben te leggen, wellicht in een volgende blog. Voorlopig lees ik een aantal dagboeknotities van Ebner die wel van internet te downloaden zijn, zie deze link.

Anderzijds: ik had me min of meer verplicht tot het inchoatieve. Het is eigenlijk altijd de moeite waard om verbindingen te leggen op het kleine vlak, terug te koppelen naar ontdekkingen van vandaag of gisteren. Vandaar ook vast wel dat Ebner een zekere voorkeur had voor het dagboek. De plaats waar hij korte tijd verbleef, Mühlau in Tirol, deed er voor hem toe, zelfs als het weer zo slecht was dat hij de hele dag binnen moest blijven. Ik doorzoek zijn dagboek op het woord 'Fleck'.

Ebner vertelt hoe hij ondanks de zwaarbewolkte hemel toch vanuit zijn huis in Mühlau naar het dorpje Ambras wandelt. Hij ziet een zonnenstraaltje door de wolken en ook een vlek:

'Hie u. da stiehlt sich ein einzelner Sonnenstrahl durchs Gewölk u. lichtet einen Streifen oder einzelnen Fleck an den Abhängen der Kalkalpen wunderbar genug auf.' (p.34)

Vervolgens zoekt Ebner zich een weg langs het slot en het park, dreigt daar vast te lopen omdat hij een paar dagen eerder de uitgang van het park niet vond, maar ditmaal lukt het hem wel, en komt dan ook nog eens vanzelf in het dorp Ambras. Misschien zou je dit kunnen interpreteren volgens Plato's grotvergelijking dat Ebner de grot verlaat en de zon ziet, die een streep of een vlek doet oplichten. Het is niet de felle zon van de waarheid maar een enkel zonnestraaltje. Het zijn niet de machtige Alpen in hun geheel maar een streep of een vlek. Het schrijven van zijn notitie, in het Bauerngasthaus in Ambras, is het eindpunt van zijn wandeling. Het begin was de zonnestraal. Eerder in zijn dagboek had Ebern al gemeld dat hij gevoelig was voor de duiding van natuurverschijnselen als omen. Hier, in dit fragment, geen duiding, misschien wel een omen.

Alles blijft inchoatief, een straal, een streep, een vlek. We zullen het nodig hebben bij ons verblijf in ons huisje waarnaar we vanaf morgen moeten uitwijken als ons huis door de schoonmaakdienst wordt hersteld. De moed om naar buiten te gaan, terwijl in het dialogisme toch alles draait om het innerlijk.




vrijdag 23 augustus 2024

Selectie - Overweging bij 100% Lucebert

Vriendschap is misschien niet hetzelfde als liefde, maar komt toch dicht in de buurt. Soms lijkt het ook familie. Vrienden die je allang kent, met wie je in je jeugd allerlei dingen hebt beleefd waar je ook nog samen op kunt terugkijken. Je hoeft niet veel te doen. Je loopt door een stad, vaste elementen, museumpje pakken, boekhandel in, en niet te vergeten eenvoudig eten met een glaasje erbij.

Gisteren had ik zo'n dag met vriend Leo. We moesten de dag een beetje afdwingen, van een moeder die getroffen was door een beroerte en - in mijn geval - van het water. Over het water hebben we het gehad, water is niet altijd onze vriend (zie deze blog). Denk ik aan Nederland, dan denk ik aan rivieren, aan de zee. Je ziet midden in de zomer vanuit de trein in Wormerveer vrouwen met dikke jassen fietsen. En het droezelt als je uitstapt in Alkmaar, water kan van overal komen, bijna zijn we water en blijft er niets meer over.

'Te veel water', zei Lucebert hier in de buurt, toen zijn vriend en burgemeester van Bergen de zee bezong. Logisch gevolg is dat je je samenpakt, de vriendschap is je bond tegen het gevaar. En zo staan we dan bij de ingang van de expositie 100% Lucebert, en raken we in gesprek met een man en vrouw die ook iets met Lucebert hebben. We wisselen e-mailadressen uit zodat ook onze blogs toetreden tot de bond. Kom je mee naar binnen?

Honderd schilderijen en andere kunstwerken om de oneindigheid van het werk te bezweren, een kleine keuze om de revolutie ritselend te maken. Ik denk terug aan een uitspraak van dichteres Vasalis (zie ook deze blog): de vijftigers beloven een fontein maar wat je krijgt is een handwasje. Gezien de sympathie van Vasalis voor Lucebert zou je dit als een compliment kunnen duiden, een klein complimentje. We moeten al gauw naar de wc en staan na het plassen naast elkaar handen te wassen, Leo en ik. Ik moet denken aan de beroemde scène uit Ulysses van Joyce, een van onze jeugdhelden. De dikke oneindige roman, waar een advertentieverkoper en een jonge leraar 's nachts samen in de tuin staan te pissen, en daarna weer uit elkaar gaan.

De formule is steeds dat het allemaal te veel is, dat water, en daar moet je iets mee. Je maakt het klein. Honderd schilderijen van Lucebert, waar moet je in godsnaam beginnen?

Enerzijds zijn er de tekeningen, anderzijds de schilderijen. En anderzijds de gedichten. Enerzijds de manuscripten, anderzijds de eerste drukken die je zomaar even kunt grijpen. Enerzijds het vroege werk met zijn veelheid van stijlen, anderzijds die latere olieverf met die demonische mensen. Enerzijds het voor zichzelf sprekende werk, anderzijds de bijschriften die beweren dat de latere Lucebert vooral nog misantroop was (en daarom zo graag mensen schilderde, hûh?).

De formule van mijn blogs: de veelheid schetsen en er één dingetje uit kiezen. De jongen in de snoepwinkel. Wat ik kies is zelf niets, het moet mijn souvenir zijn aan het ding zelf, de overvloed, de overstroming. Voor mij is dat makkelijker dan voor Leo, als ik hem vraag welke van de honderd hem zal bijblijven gaat hij rondlopen en komt hij er nauwelijks uit.

Mijn kandidaten zijn het monster van de kaft van apocrief. We hebben het ooit gebruikt voor het geboortekaartje van onze jongste dochter. En nu hangt er de echte, terug naar de bron. Andere kandidaat is een schilderij in tempera waardoor je anders naar al die demonen gaat kijken. Misschien zijn al die schilderijen op een bizarre manier wel iconen, die je uitnodigen om naar onze vervloekte aarde te kijken vanuit het perspectief van God en de engelen. De hel als opgang naar vagevuur en hemel, Dante en Vergilius als gidsen, en in het verlegde daarvan Lucebert en Leo als mijn gidsen door de beklemmende veelheid.

We blijven staan, Leo, de onbekende blogger en ik, bij het manuscript van de kleine ritselende revolutie. Het is ineens een symbool. De onbekende blogger (hij heet Harrie van Haaster, zie www.igpoezieb.nl) heeft dit gedicht geduid als fontein of waterval. Dit sluit wel aan bij een van Leo's dichtbundels, Radio waterval. En dus ik met mijn Vasalis-connectie. Drie mannen: bij een andere expositie in hetzelfde gebouw zien we deze compositie op een paar schilderijen. Het is goed voor de compositie, zegt Leo (zie daarover ook deze blog). Drie mannen, met in de buurt vaak een dier of in dit geval een vrouw, de vrouw of vriendin van Harry die zichtbaar geniet van alles hier.

De theoloog in mij probeert nu een paar dingen te verbinden, alsof de gebroken schepping in één blogje kan worden gelijmd. In Genesis 18 lees ik:

'De HEER verscheen opnieuw aan Abraham, bij de eiken van Mamre. Op het heetst van de dag zat Abraham in de ingang van zijn tent. Toen hij opkeek, zag hij even verderop plotseling drie mannen staan. Onmiddellijk snelde hij de tent uit, naar hen toe. Hij boog diep en zei: 'Heer, wees toch zo goed uw dienaar niet voorbij te gaan. Ik zal water voor u laten halen zodat u uw voeten kunt wassen, maak het u hier onder de boom intussen gemakkelijk.'

Op zich al raar natuurlijk, drie mannen die Abraham meteen toespreekt als 'Heer', maar dat wordt verderop in het verhaal opgehelderd. Een van hen is 'heer', de andere twee zijn dienaren. Die drie mannen intrigeren wel, ze doen me denken (waarschijnlijk terecht) aan iconenschilder Roebljov, de drie mannen die ik lang geleden heb bewonderd in de Tretjakov-galerij in Moskou, Troitsa, 'Drie-eenheid'.

Er hangt heil en onheil in de lucht. De drie mannen zijn er niet voor niets. De oude Sara zit in haar tent en hoort de mannen haar zwangerschap aankondigen. Ze lacht, maar dat is niet de bedoeling. Voor God is niets onmogelijk, haar lach was volkomen onterecht, ze ontkent nog wel maar wordt terechtgewezen. Vervolgens zegt de Heer tegen Abraham dat Hij Sodom en Gomorra wil verwoesten, want hun zonden zijn te groot. Bij verwoesting kun je denken aan vuur, maar waarom ook niet aan water? Het was al eerder gebeurd, God had de mensheid verzwolgen en Noach met zijn vrouw en zonen gered, drie zonen. Het is allemaal te veel, er moet worden geselecteerd, dat is duidelijk het hoofdthema hier, en we mogen blij zijn dat niet alles verwoest wordt.

Terug naar de titel van de expositie, 100% Lucebert. Als je zou selecteren zou je al moeten kiezen voor een gedicht of schilderij. Volgens Lucebert heeft het een alleen in de verte iets met het ander te maken. Een oplossing zou zijn om toch een link te leggen, waardoor je een ding kunt kiezen zonder de andere te laten liggen. De commentatoren, ik denk aan Cyril Offermans, denken aan de vlek. In de vroege tekeningen van Lucebert zien we vlekken, maar ook in zijn gedichten. Tom van Deel geeft een prachtige uitleg over het dubbeltalent Lucebert naar aanleiding van de vlek, zie deze link.

Ik heb nu ook een oplossing voor mijn kwestie van het souvenir. Ik keek naar die geschreven versie van de ritselende revolutie, maar had nog niet verteld dat aan de linkerkant een best wel grote tekening van Lucebert stond. Iets met lijnen, geloof ik. Ik ben vergeten het te fotograferen, misschien ook wel omdat ik in gesprek was met de andere twee mannen. Lijnen, denk ik, maar in mijn slechte geheugen is het een vlek. Een vlek in mijn geheugen.

Ik besluit dat deze vlek mijn souvenir is, met de belofte aan mezelf dat ik het boek van Offermans ga lezen. Er moet nog één los eindje worden afgewerkt, de verbinding met het Genesisverhaal.

Leo zegt, niet over de Bijbel maar over mijn obsessie met dat getal drie: 'Drie, waarom drie? Je zou Lucebert ook kunnen duiden in termen van twaalf, de twaalf apostelen.' En zo belanden we in de positie van Abraham. God wil iedereen in Sodom en Gomorra verwoesten. Maar stel dat er vijftig onschuldigen in de stad zijn? Of dertig? Of tien desnoods? Goed, zegt God, als er tien onschuldigen in de stad zijn zal Hij haar niet verwoesten.

De vlek blijkt een schandvlek, we maken er een potje van, Lucebert wordt steeds meer de misantroop. Maar hij blijft schilderen, en later toch ook weer dichten.

Laat ik als gemankeerd pastor mijn overweging besluiten met een gedicht, waarin de grote schoonmaak wordt verbonden met de liefde, waarmee ik deze overweging begon, en niet te vergeten, met alles. Het is een gedicht van Lucebert:

grote schoonmaak 2

de speelse geest slaat alles stuk

en niet zo'n beetje zelfs stukken ongeluk

verpulvert hij onder kreunen met kruimels

waarvan hij weer schokschouderende golven maakt

onder de brug kuch verkruimelt hij de tafel

uit zijn oren druppelt regelmatig groot gekraak

op de golvende tafel vlak voor onze ogen

waar wij niet dronken zijn zijn wij dorstig

wanneer wij dronken zijn zijn wij lastig

onze lippen zijn luid fluitende kruimels

het is alleen de liefde die in golven

de kruimels van de tafel veegt het bed

opmaakt de kachel aanmaakt het hart

aanraakt het is alleen de liefde die aanzet

tot reinigend ravotten met vodden met reut

met een mooi gezicht voor een kapotte ruit

het is alleen de liefde die stukslaat

alles

 




maandag 19 augustus 2024

De overstroming van ons huis en de filosofie

Toen we op vakantie in Oostenrijk waren, belde onze dochter Noraly dat ze in ons huis een hoop water aantrof. Dagenlang was er ergens water blijven stromen dat door het tapijt in het trappenhuis dankbaar was opgezogen, en bij verzadiging was doorgegeven naar beneden. Noraly draaide meteen de hoofdkraan dicht. Bij thuiskomst hebben we allerlei spullen naar het droge gebracht, waaronder boeken en brieven van vroeger. De oorzaak van de ramp is waarschijnlijk een gesprongen waterleiding op zolder. Komende tijd zijn we bezig met de gevolgen. Hier alvast een blog om dit probleem te verbinden met de filosofie.

Water is een oerelement, dus je kunt het niet zomaar wegdoen. Te weinig water is ook weer niet goed. En zo zit je met een permanent probleem. Je bereidt je voor op water, zonder te weten of het te veel of te weinig zal zijn.

Plato is voor deze problematiek een belangrijk denker. René ten Bos zette hem op de kaart met zijn boek Water, dat destijds indruk op me maakte. Er leek zich een soort waterscheiding te voltrekken tussen de presocraten en Plato rond de waardering van water. René zag hoe Plato neerkeek op water letterlijk al met het eerste woord van Politeia, κατέβην, 'ik ging omlaag', namelijk naar het havengebied, waar zich mensen van laag allooi bevinden.

Geïnspireerd door Derrida en later door Agamben ben ik liever op een ander boek van Plato gedoken, Timaeus. Ook daar gaat het over water, en ook al niet in positieve zin. Volkeren hebben zich tot water te verhouden, omdat het een gevaarlijk, onbetrouwbaar element is. De Egyptenaren waren daar beter in geslaagd dan de Grieken. Zij wisten hun archieven te beschermen tegen de wisselingen van de Nijl. De Grieken kunnen daar nog een hoop van leren.

De voorbije jaren ben ik steeds in de zomervakanties teruggekeerd naar Timaeus. Ik wilde het boek wel eens gewoon lezen en interpreteren, de commentaren van Derrida en Agamben tot mij nemen. Later schreef Agamben weer een belangwekkend boek waarin het begrip chora centraal staat, 'plaats', 'ruimte' (zie deze blog). Plato laat het functioneren als een tussengebied tussen het denken zonder waarneming en het denken vanuit de waarneming. Chora is het denken 'met onwaarneming', waarin het denken minder zuiver is, en daardoor juist de verbinding mogelijk maakt tussen denken en waarneming. Plato komt daarmee terug op zijn eerdere negatieve waardering van waarnemingen. We hebben waarnemingen nodig om te kunnen denken. Bijvoorbeeld: we hebben ogen om daarmee de regelmatige loop van hemellichamen te kunnen zien, en zo op het idee te komen dat we de dingen kunnen zien zoals ze zijn.

Niettemin gaat Timaeus ook over een trauma, dat met water te maken heeft. Denk aan Atlantis, een eiland dat de zaken goed op orde had, maar verzwolgen werd door het water. Het is zeker geen toeval dat Agamben een verbinding legt tussen Plato en het toeval in L'irrealizzabile. Hij vat een studie samen van Giorgio Pasquali over de beroemde Zevende brief, waarin Plato onder meer verslag doet van zijn politieke avonturen op Sicilië, zijn mislukte pogingen om er een ander politiek regime te vestigen. Plato denkt terug aan het proces tegen Socrates, dat op gang was gekomen 'volgens een of ander toeval' (κατὰ δέ τινα τύχην, 325b5). De mislukking wijt Plato aan de onwetendheid van de leider die voortkomt uit 'een godheid of een foute man' (ἤ πού τις δαίμων ἤ τις ἀλιτήριος, 336b). Op grond van deze en andere passages concludeert Pasquali tot een 'demonologisch dualisme' bij Plato. Mensen worden bij hun handelingen geholpen of tegengehouden door bovennatuurlijke krachten.

Agamben verheldert dat we deze krachten niet moeten interpreteren als garanties van noodzakelijke ontwikkelingen, maar als de mythologische verwoording van wat in de filosofie contingentie wordt genoemd. Iets 'gebeurt', en zelfs filosofen kunnen niet garanderen dat hun beste gedachten worden gerealiseerd. Toeval (tuchè) is, zo mogen we concluderen, de term waarmee 'l'irrealizzabile' bij Plato wordt verwoord, en dat aan de basis ligt van Agambens beschouwingen over de rol van toeval in de filosofie, tot en met Kant en de moderne wetenschap. Hegel wordt daarbij buiten spel gezet, die wilde de geschiedenis opvatten in termen van noodzakelijke ontwikkelingen.

Intermezzo: ik zie hier uiteraard de opmerking niet over het hoofd van Agamben dat Plato dichter bij de moderne wetenschap staat dan Hegel. Later in zijn boek komt Agamben met Newton en diens opvatting van de ruimte als sensorium Dei, zintuig van God. De natuur wordt in zijn contingentie verbonden met een God die niet buiten de natuur staat, maar ermee samenvalt zonder ermee identiek te zijn, de natuur is 'in God', zoals God 'in de natuur' is.

Intermezzo 2: ik moet terugdenken aan de filosofie van Martha Nussbaum, die in de jaren tachtig met The fragility of goodness de aristotelische ethiek interpreteerde volgens datzelfde begrip tuchè. Zaken die je overkomen kunnen je handelen bevorderen of blokkeren. Het voorbeeld is koning Priamus van Troje. Hij had zoveel ellende meegemaakt dat hij niet meer in staat was tot ethisch handelen. Hoewel Agamben Nussbaum nergens noemt, zou ik zelf in een blog ofzo een dialoogje in gang kunnen zetten tussen beiden. Een interessante kwestie zou zijn of Aristoteles met zijn ethiek niet dichter bij Plato staat dan met zijn metafysica. 'Van toeval kan geen wetenschap bestaan', zegt Aristoteles. Maar dus wel een ethiek, en misschien toch ook een filosofie. En bijgevolg toch ook een wetenschap, als die na de quantumrevolutie nog zo genoemd kan worden. (Helaas is een interessant boek daarover dat ik onlangs van vriend Eric Bolle kreeg beschadigd door het water, maar nog wel leesbaar...)

Intermezzo 3: ik moet terugdenken aan mijn exercitie rond Marx, zijn scriptie over Epicurus (zie bijvoorbeeld deze blog). Epicurus gelooft in toeval, Marx niet, omdat hij in die periode al aansluiting zoekt bij Hegel. Nog steeds denk ik dat er in Marx en het marxisme verborgen krachten liggen waardoor hij dichter dan Hegel bij de antieke omhelzing van het toeval staat. Een belangrijke rol bij de duiding van Marx speelt de houding van de mens jegens de perfectie van de hemellichamen. In recente blogs heb ik deze lijn kunnen doortrekken naar het sovjetmarxisme, niet van de ideologie maar van de literatuur, met name van Platonov (zie deze link). Kort gezegd zou deze lijn ons kunnen brengen bij een nieuw soort toeval, een instabiliteit van de houding van de mens jegens de perfectie van de natuur: deze is nu eens aantrekkelijk voorbeeld, dan weer afstotende oorzaak van rampen.

Ik noem deze zijsprongen met opzet intermezzo's omdat ik mijn neiging ken om ineens alles met alles in verband te brengen. Nu dus terug naar de hoofdzaak, en niet te vergeten de aanleiding, de overstroming, die je natuurlijk ook heel goed kunt opvatten als een metafoor voor mijn neiging. Overstroming is een vorm van tuchè die we in bedwang moeten houden, maar die toch zeker ook ten grondslag ligt aan de filosofie van een Plato-bewonderaar uit de oudheid, Plotinus. E-manatie betekent letterlijk 'uit-stroming', en wel van het Ene in de eindige zijnden. Dit proces voltrekt zich met noodzakelijkheid, en lijkt daarmee in strijd met de chora-filosofie van Plato zoals geduid door Agamben. Maar het toeval moeten we wellicht niet alleen zien als een duistere, ongewenste kracht die door de noodzaak wordt bedwongen en overwonnen. Het is ook werkzaam binnen de filosofie, en via deconstructie kunnen we in Plotinus opvattingen op het spoor komen die hem dichter in de buurt brengen van het toeval.

Dat is althans wat ook Agamben lijkt te doen, in L'irrealizzabile. Tot op zekere hoogte dan, want Plotinus wordt er vooral neergezet als erfgenaam van twee denkbewegingen over het chorabegrip van Plato, die teruggaan op Aristoteles, te weten dat chora identiek is met het begrip materie (hulè), en dat het duister en onbegrijpelijk is. Op het spel staat hier de opvatting dat chora vooral en uitsluitend een negatief begrip zou zijn, de negatie met name van vorm, en in die zin identificeerbaar met vormloosheid. Ergens in een intermezzo (die zijn vaak het interessantst) citeert Agamben Plotinus, die materie en vorm vergelijkt met een spiegel: 'Vandaar dat ook alles wat daarin lijkt te ontstaan spel van schimmen is, beelden in een beeld in de volle zin des woords, zoals in een spiegel iets dat op deze plaats staat in een andere verschijnt' (Enneaden III, 6, 7). Plotinus is uiterst kritisch, als dingen zoals ze in de materie verschijnen anders zijn dan de daarin zichtbare beelden, is de aandoening bedrog. Maar met zijn beeld van een spiegel illustreert hij - bedoeld of niet - dat het naast de veronderstelde realiteit van het beeld ook om iets anders gaat, namelijk de mediatie. Dat is het punt dat Agamben hier wil maken, in navolging van Plato. Chora functioneert als tussengebied tussen (onbetrouwbare) waarnemingen en (betrouwbare maar onwaarneembare) ideeën, het maakt de communicatie tussen beide kenniswegen mogelijk. Zoals dus een spiegel.

Het zou interessant zijn te onderzoeken of je het emanatiebegrip kunt verbinden met deze inzet. Wat betreft Agamben zouden we kunnen denken aan zijn artikel over Deleuze, dat ik in diverse blogs heb besproken (bijvoorbeeld deze en deze). Deleuze overpeinst het begrip immanentie, en vat dit op als 'immanantie', waarbij het Latijnse werkwoord manere (blijven) wordt vervangen door manare (stromen). Het zijn stroomt niet vanuit een transcendente bron noodzakelijk over in de eindigheid, maar het eindige zijn transcendeert zichzelf en stroomt terug in zichzelf. Het is geen toeval dat Deleuze verwijst naar een roman van Dickens, waarbij vaak personages in het water vallen en worden gered. Water is hier het ambivalente element, de personages brengen met hun ervaring goedheid teweeg, zelfs als ze (zoals Riverhood in A mutual friend) boosaardig zijn en blijven. Mij lijkt dat Agamben dit immanantiebegrip voor zijn eigen filosofie inschakelt, maar wellicht werpt het indirect ook een licht op Plato.

In deze blog kan ik niet alles uitwerken, maar ik zou nog graag een stap willen zetten. Ik haal het boek van René ten Bos nog eens uit de kast, op zoek naar immanantie. Maar ach, het boek staat niet in mijn kast, het is wellicht op school, en ik heb deze week nog vakantie. Wel staat er van René het boek Meteosofie, over het weer (zie hier mijn bespreking). Een object dat verschijnt als een ander object, is dit mijn poging om jou lezer te bedriegen? Of levert het een extra inzicht op, een gelukkig toeval?

Ik blader door naar een Plato-verwijzing, en wel naar aanleiding van Timothy Morton. Morton vertrouwt bij problemen als de klimaatopwarming niet langer de meningen en directe waarnemingen: 'Het object is er al en staat los van onze zintuigen' (p.231) René preciseert: je weet dat het object er is, ook al weten we niet precies wat het is. Met zijn taalgevoel komt hij met de mooie term 'ontologische robuustheid'. René realiseert zich dat dit in lijn met Plato is, het wantrouwen van doxa (schijn) en de aanname van waarheid, dat de dingen zijn wat ze zijn, en dat we die kunnen kennen. We drijven al een beetje los van Aristoteles.

Nog interessanter voor mij is dat René eerder in zijn boek was ingegaan op bovengenoemde scriptie van Marx over Epicurus. In mijn intermezzo, dat nu misschien meer is dan een intermezzo, had ik betoogd dat de cruciale stap weg van het toeval wordt gezet in onze relatie tot de perfecte hemellichamen. Welnu, René volgt hier Marx als hij afstand neemt van Epicurus: 'De ware kern van de epicurische metereologie wordt hier zichtbaar. Epicurus beseft dat de concepten die hij hanteerde om de wereld te verklaren instorten als het om de meteoros gaat. Daarin ligt volgens Marx het genie van Epicurus.' (p.112) Via Marx belandt René al snel bij zijn held Blumenberg, als hij die niet al de hele tijd had gevolgd.

De meteosofie van René is zijn poging om met Blumenberg uit Aristoteles weg te stromen en er weer in terug te stromen, je zou kunnen zeggen zijn immanantie. Uiteindelijk mogen we niet tevreden zijn met begrippen als leegte en toeval. Wetenschap berust op noodzaak en logica. En als dat niet haalbaar is, dan moeten we teruggrijpen op waarschijnlijkheid. Dat is op zich een overtuigende gedachte, omdat de wetenschap hier ook steeds meer op terugvalt. Maar het probleem dat ik ermee heb is dat in één adem de onkenbaarheid van de wereld wordt verdedigd. Scepsis, wat in het Oudgrieks 'onderzoek' betekent, krijgt nu de betekenis van onkenbaarheid van de wereld: 'Het is als met al die andere woorden die iets moeten vatten wat onvatbaar is. We hebben ze hard nodig, maar we blijven uiteindelijk onwetend als het gaat om de vraag waar ze precies voor staan' (Meteosofie p.262). Tegelijk biedt deze onwetendheid ruimte (een vertaling van chora) maar zou het niet evenzeer andersom kunnen zijn? Ruimte die positief is, iets creëert, bijvoorbeeld ideeën?

Terug naar onze eigen overstroming, hier in huis, als afsluiting van deze blog en compositie door middel van ringstructuur, 'ringcompositie'. Water was hier het negatieve element, het element dat we ditmaal niet aantroffen door met Plato 'omlaag te gaan', maar dat zelf vanaf de zolder omlaag ging, als een soort emanatie. Nu hebben we de hoofdkraan afgesloten, proberen een loodgieter zo gek te krijgen om het stromend water weer op gang te krijgen. We halen zolang water bij onze behulpzame buurman, water is nu het gewenste element, allerminst negatief. We bevinden ons met andere woorden in een ruimte, een plaats, waar water metaforisch en zintuiglijk rondstroomt, omhoog vanuit de grond, omlaag vanuit de zolder, via emmers vanuit onze buurman. We hebben niet zozeer een afsluiting nodig, scepsis in de zin van kritiek op allerlei meningen, maar plaats, dat iets plaatsvindt, het feit van het plaatsvinden.

De loodgieter die ik zojuist sprak zei dat hij niet wist of hij tijd voor ons had. Maar bovendien moest het ook wel goed gebeuren. Jazeker, liever wel. Maar voorop staat toch het gebeuren zelf, dat het gebeurt.

 Loodgieter nodig? | NEW Alexander | 24/7 service

  

woensdag 14 augustus 2024

Hoe te verblijven bij de Flaktoren

Aan het eind van de Oorlog bouwden de nazi's enorme betonnen torens voor luchtafweer, de Flaks, Fliegerabwehrkanone. Er staan torens in Hamburg en Berlijn, maar dus ook in Wenen, waar we een paar dagen waren. We zaten lekker te lunchen in het Esterházy-parkje.

Over die torens vind je informatie op internet. Maar in deze blogs heeft vermoedelijk betekenis dat we die torens nog niet kenden. We zaten in dat parkje te lunchen en zagen gewoon een soort flat, met een verticale tuin langs de wand. Wel wisten we al dat het een aqua-zoo was. Toen we het zitten weer zat waren liepen we langs de toren naar de musea. Daar zagen we aan de andere kant de aanbouw met glazen wanden. Op een hoge verdieping zagen we doodshoofdaapjes lekker zitten op de railing van een balkon, boven de afgrond.

Er stond een bord op het pleintje bij de toren met informatie over deze flak. De nacht erna hoorde ik toevallig op de Nederlandse radio een deskundige iets uitleggen over een flak in Hamburg, die ze nu gebruiken als bioscoop. Het is dit soort toeval waar ik van kan smullen. Alsof er een of andere docent boven de wolken de leermomenten op mij persoonlijk afstemt.

In dit geval is die metafoor best wel wrang. Het waren de geallieerden die de nazi's en burgers een lesje wilden leren met hun bombardementen. Het valt dus tot op zekere hoogte te begrijpen dat de nazi's afweersystemen bouwden. De lessen hebben volgens Maarten van Rossem overigens bar weinig geholpen, de Duitsers bleven doorvechten.

Nu zit ook ik een beetje in mijn maag met iets, deze blog. Het is misschien ook een soort afweergeschut, waarbij je net als die flaks radarinstrumenten nodig hebt om de bommenwerpers te lokaliseren. Waar zit hier de les verstopt die de flak voor mij in petto heeft?

Er zit mogelijk een aanwijzing in het hergebruik. Net als ik hebben de burgers zich suf gepeinsd om de flaks betekenis te geven. Slopen kon niet, dat was te duur. Zwembad erin? Te duur, dat vraagt teveel parkeerruimte. Monument dan maar? Ja, in Wenen kwam er een mooi opschrift met koeienletters door kunstenaar Lawrence Weiner: 'Zerschmettert in Stücke (im Frieden der Nacht)'. Die tekst werd weer overgeschilderd (met toestemming van Weiner) bij de bouw aan de aqua-zoo. Het hergebruik past wel bij een filosofie zoals bijvoorbeeld Agamben, die het gebruik (uso) ziet als vorm van handelen waarbij je mogelijkheden met realiseringen kunt verbinden. Ook na een realisering blijft de mogelijkheid bestaan.

Laat ik nog een stap verder zetten, wat in de filosofie meestal neerkomt op een stap verder terug. Ik ben weer in het parkje, kijk naar de spelende kinderen. Ze proberen het emmertje met katrol uit, vullen het met zand. Ineens hangen er volwassenen met handschoentjes aan de stangen verderop, het speeltuig is nu trainingsapparaat. Een meisje wordt door tante en vriendin heel hoog getild naar een plateautje, misschien om haar te laten wennen aan de hoogtes van Oostenrijk. Het meisje huilt keihard en moeder moet erbij komen.

Misschien moet ik weer terug naar het paradijs. De toren staat op kleine afstand, maar ik weet nog niet wat hij is. Ik eet mijn broodje, drink mijn biertje naast Inez. Ik ga even naar de boekwinkel in de Mariahilfestraße, de enorme winkelstraat. Onderweg zie ik de Esterházy- straat met uitleg dat deze adellijke familie hier ooit haar zomerpaleis had staan. Misschien ook daarom staat even verderop het standbeeld van werknemer Haydn. Ik voel me vorst, of werknemer op vakantie, in plaats van leerling. Wel een beetje leerling, maar dan een beetje oppervlakkig.

In het parkje lees ik nog even in Tsjevengoer van Platonov. De bewoners weten nog niet goed wat het communisme inhoudt. Ze hebben het kapitalisme overwonnen en liggen lekker op hun rug. De autoriteiten weten niet goed wat ze ermee aan moeten. Voor zolang het duurt.

We voelen wel aan dat we weer zullen opstaan en verder gaan. We zullen de achterkant der dingen zien, het informatiebord, met aan afgunst grenzende verwondering de aapjes op de railing boven de afgrond.



dinsdag 13 augustus 2024

De vrouw naast ons - Weiniger, Platonov en Beethoven

Lezend in de roman Tsjevengoer van Platonov kom ik de vrouw vooral tegen in de marge. Zo hebben de beginnende sovjetcommunisten bij hun vergaderingen iemand nodig die hen tegenspreekt. Die vrouw doet dat vervolgens braaf. Verder is een van de personages permanent verliefd op Rosa Luxemburg, hoewel hij haar niet kent en weet dat zij overleden is.

Op Wikipedia lees ik dat Platonov beïnvloed is door filosofen, onder wie Otto Weiniger (1880-1903). Alleen al omdat deze in Wenen leefde trekt dit mijn aandacht, want we zijn nog steeds in Oostenrijk. Het falsificeert ook mijn opmerking in een vorige blog dat Platonov binnen het communisme leefde. Hij was vertrouwd met het Christendom en Europese filosofie. Omdat er ook een passage in Tsjevengoer voorkomt over letter en geest, zie ik de kans om een lijn uit mijn vorige blogs door te trekken, aansluitend bij Agamben (zie via deze link).

Op een gegeven moment realiseert personage Tsjepoerny zich dat hij Marx moet lezen om de wereld beter te begrijpen. Hij laat zich het boek voorlezen door kameraad Prokofi:

'Prokofi las hem voor terwijl Tsjepoerny zijn hoofd neerlegde, met een aandachtig verstand luisterde en Prokofi van tijd tot tijd kvas inschonk opdat de stem van de lezer niet verzwakte. Na het lezen had Tsjepoerny niets begrepen, maar het was hem lichter te moede.'

Tsjepoerny heeft één ding wel goed begrepen. Marx zegt niets over 'het resterende schoftentuig', de overgebleven bourgeoisie. Maar als Marx daar niets over zegt, kunnen ze er ook niet meer zijn en moeten ze dus uit de samenleving verwijderd worden. Een mooie testcase voor de filosofie van letter en geest van Agamben. Is de eliminatie van burgers een manier om de letters van Marx te begrijpen?

Ik zou zeggen van niet. Het lijkt er meer op dat de letters van Marx terzijde worden geschoven omdat Tsjepoerny ze niet begrijpt. Misschien is interessanter dat zijn stemming wel is veranderd, hij is 'lichter te moede'. Dat sluit weer aan bij zijn eerdere gedachte dat de taal de natuur lijkt te overtreffen. De steppen zijn schaars bebouwd, maar over de wereld en de mensen zijn al zoveel woorden verzonnen... De woorden zijn een natuurkracht, net als de zon die maar heftig blijft schijnen.

Het is mij niet helemaal helder hoe Platonov is beïnvloed door Weiniger. Die had een boek geschreven over 'Geschlecht und Charakter'. De mens is van oorsprong een androgyn wezen. De vrouw heeft geen toegang tot het hogere leven en de ideeën, maar blijft opgesloten in 'restlose Geilheit'. We moeten als man dus het vrouwelijke in ons overwinnen. Jodendom en communisme zijn vrouwelijke krachten, dus die moeten we ook overwinnen. Het model hiervoor biedt Christus, die als jood het Jodendom heeft overwonnen.

In Tsjevengoer ligt dat anders, daar probeert het communisme zijn macht over de mensen te realiseren. Iemand in de roman zegt dat je prima een verhouding tot vrouwen kunt hebben, maar dan wel als kameraad. Zo tekent zich langzaam een lijn af die ik (met en dankzij Inez) in de expositie Genossin Sonne in Wenen had gezien (hier de link naar mijn bespreking). Ja, vrouwelijk, Genossin. Die heftige kracht ondergaan we deze dagen ook lijfelijk. Restlose Geilheit van de zon, jazeker, maar getemd door de stad, het museum, dat ons schaduw biedt.

Brengt dit Weiniger-spoor ons ergens, Platonov lezend en lopend door Wenen? Na ons museumbezoek liepen we naar de Schwarsspanierstraße vlakbij de Schottenring en vlakbij het Freudmuseum. Ik wilde graag op nummer 15 het huis zien waar Beethoven gestorven was in 1827. Het huis is er niet meer, het adres wel. Toen wist ik nog niet dat ook Weiniger hier overleden was.

Na voltooiing van zijn boek, op 23-jarige leeftijd, zocht hij het sterfhuis van Beethoven op en huurde er een kamer. Hij schreef er een paar afscheidsbrieven en joeg zich een kogel door het hoofd.

Echt voer voor Grunberg zou je zeggen, die over Weiniger inderdaad een boek heeft geschreven, dat ik toch maar eens moet lezen.

Maar zelf heb ik dus ook al lang een verhouding tot Beethoven en zijn sterven, al sinds ik de jeugdbiografie van Helene Nolthenius las, zo'n halve eeuw geleden. Mijn moeder bracht me die boeken mee uit de bibliotheek. De dood van Beethoven wordt er beschreven vanuit het gezichtspunt van een vrouwelijke fan, die met betraande ogen bij Beethoven zat te waken. Fanny heette ze meen ik. (Over het sterven van Beethoven, zie ook deze link.)

Misschien ligt hier voor mij een klein ontknopinkje over onze wandeling naar dit huis. Geen zelfmoord, ik heb niet zoals Weiniger een boek geschreven waarin alles gezegd is en waarna verder leven geen zin meer had. Ik verkeer hier in het gezelschap van een geweldige vrouw, die mijn eindeloze gedachtestroom over deze zaken soms even zat is, maar me meeneemt naar spannende exposities en meegaat naar die componistenhuizen.

Daarom zou ik als ik Weiniger zou lezen meer voelen voor een lezing met omgekeerde voortekens, zoals de Weense filosoof Wittgenstein voorstelde. En ongetwijfeld deed Platonov dat ook wel, met zijn roman Tsjevengoer. De vrouw in onszelf als kans om het mannelijke in ons te overwinnen. Of als kans om het leven te denken vanuit iets anders dan geslacht en karakter.

Een aanwijzing in deze richting biedt misschien schrijver Maksim Gorki. Hij omschreef Tsjevengoer als 'lyrische satire'. En hoewel Gorki zich door Stalin liet inpakken, bij de vestiging van het socialistisch realisme, voel ik wel voor zijn typering. Lyrische satire, een poëtische spottende vertelling over de utopische kracht van de sovjets uit de beginjaren, waarbij de sympathieke idealistische elementen haast ongemerkt overgaan in executies van het 'resterende schoftentuig'.

In een eerdere blog (deze link) memoreerde ik Lenins bewondering voor de Appassionata, de sonate van Beethoven waarin hij zich liet inspireren door de natuur. Die natuur overdondert ons en sleurt alles mee op zijn weg. Beethoven als model voor het communisme.

We staan voor Schwarsspanierstraße 15. Er is geen schaduw, het huis van Beethoven is er niet meer, meegesleurd door de kapitalistische bouwdrift van het moderne Wenen. Ineens zien we een boekhandeltje, gelukkig schaduw. Een vrouw zit bewegingsloos bij de kassa. Er staan vooral boeken van vrouwen.

Laat ik even de voorlopige rekening opmaken. De androgyniteit van Weiniger bracht ons bij de omgekeerde voortekens van Platonov, de Genossin Sonne als oerkracht die ons meesleurt. In de woorden kunnen we een lichter gemoed vinden. Overdonderende, meeslepende woorden, maar ook de lyrische satire.

Beethoven kende deze ervaring. Beluister het strijkkwartet waaraan hij op zijn laatste adres nog zat te werken, opus 135 in F. De dramatische inleiding klinkt als 'Muss es sein?' waarop de triomfantelijke finale volgt met het omgekeerde motief, 'Es muss sein!' Het 'vrouwelijke' nevenmotief wordt vlak voor het einde in een 'lyrisch satirisch' pizzicato gespeeld.

We kunnen weer verder.



zondag 11 augustus 2024

Groeiende vrijheid - Een videoïnstallatie van Bourouissa

Filosofie is voor mij niet een vorm van strijd. Daarom heb ik moeite met debatten of met de inschakeling van ideeën voor oorlog, zelfs als die rechtvaardig is, gericht op de bevrijding van onderdrukkers. Deze houding blijft ongemakkelijk aanvoelen, omdat ik in deze wereld bij de bevoorrechten hoor.

Misschien ook daarom ben ik blij als de aanleiding voor filosofie iets moois is, iets op het gebied van beschouwing, kunst, poëzie. Zo doe ik toch een beetje aan emancipatie van iets wat in de verdrukking zit.

Het is dus geen toeval dat ik in Wenen terechtkwam in een museum. Altijd fijn om erover te peinzen zodat ik weer een blog heb. De nacht ervoor hoorde ik een cognitiefilosoof op de radio praten over de vrije wil. Ook weer iets moois, zodat ik verbanden kan leggen en mijn blog weer gered is.

Het verband tussen beide aanleidingen deed zich voor toen een vrouw het programma belde die leed aan schizofrenie. Ze hoorde stemmen in haar hoofd die haar opdrachten gaven. Ben je wel vrij wanneer je stemmen hoort van jezelf die overkomen als stemmen van anderen, dwingende stemmen?

In het museum zagen we een videoïnstallatie van Mohamed Bourouissa, 'The whispering of the ghosts'. Een man werd geïnterviewd in een psychiatrische inrichting in Algerije, die last had van schizofrenie. Hij praatte over nare ervaringen in het verleden, toen hij deelnam aan het verzet tegen de Fransen, en door hen was gemarteld, of over zijn verblijf in Engeland waar hij lastiggevallen werd als migrant. Tussendoor zag je bladzijden van een schrift met tekeningen van planten en hun namen.

De maker van deze film was duidelijk bewonderaar van psychiater en filosoof Frantz Fanon (1925-1961), die in deze kliniek had gewerkt (over Fanon, zie ook deze blog). Hij gebruikte het tuinieren als een sleutel voor therapie,  maar ook voor politieke verzoening. Als je samen werkt in een tuin stimuleer je elkaars genezingsproces. Of zoiets.

Natuurlijk sprak deze benadering me meteen aan. Ik associeerde Fanon vroeger met gewelddadig verzet, en sloot me liever aan bij filosoof Agamben,  die de tuin ziet als een mooi ideaal dat binnen bereik ligt, maar die zich afkeert van politieke actie en geweld. Misschien liggen de ideeën van Fanon en Agamben dichter bij elkaar dan ik dacht.

Maar hoe zit het met die vrije wil? Verwerven we met tuinieren ruimte voor zelfontplooiing, en kunnen we samenwerken met de dwingende stemmen? De sleutel zou kunnen liggen in de kunst. Ik zag snelle beeldwisselingen, planten, de sprekende man en de kunstenaar zelf, hoorde stemmen van Engelse gewelddadige jongeren die de man bedreigden. Wij zien een kunstenaar vaak als een God. Hij verdrijft de demonen met zijn machtige dwingende stemmen. Hiervan was in deze film van Bourouissa geen sprake. Hij bracht de stemmen en beelden bij elkaar, meer niet. Het worden planten in een tuin.

Planten kunnen niet lopen, ze zijn niet vrij om te gaan en staan waar ze willen. Wel kunnen ze groeien en bloeien. Ons vrijheidsbegrip is nog erg gedicteerd door de Franse kolonisators en het onvoorwaardelijke bevel van Kant. Maar wie zegt me dat dit niet al in beweging is? Een plant zie je ook niet à la minute groeien. 

The community garden in Liverpool built as a site for resilience | Dazed

zaterdag 10 augustus 2024

Vriendschap sluiten met de zon

Het is heet in Wenen, en we moeten overwegen of we nog vriendschap met de zon kunnen sluiten. Vooralsnog duiken we weg in een secret garden waar het beeld van een oosterse heilige ons feliciteert met de bereikte vrede.

We rekken ons verblijf in dit paradijsje met onze e-readers. Ik lees de roman Tjevengoer van Platonov in de vertaling van Aai Prins en geniet van de zinnen en wendingen. Wat te denken van deze:

'Op dit tijdstip was het geluk misschien wel zelf op zoek naar zijn gelukkigen, maar de gelukkigen lagen bij te komen van hun dagelijkse sociale zorgen en waren hun verwantschap met het geluk vergeten.'

Mooi gezegd. Vergeten is wat je gelukkig kan maken, maar hier is het de herinnering. Zie ook mijn vorige blog over Agamben en Benjamin. Eenmaal in de filosofie kom je al snel uit bij Plato, de herinnering die werkt via de muziek en de filosofie. En dan is de stap naar de zon snel gemaakt. De zon als beeld van de idee van het goede, die pijn aan de ogen doet.

Hier in de Kunsthalle zagen we een video van Gwenola Wagon, Chroniques du soleil noir (2023), waar een verhaal wordt verteld over de toekomst. De mensheid besluit de zon af te dekken om zich tegen de opwarming te beschermen. Al spoedig willen mensen weer contact maken met de zon, en doen dat met foto's, films, bewerkingen, vervormingen. Anti-platoonser kan haast niet omdat ons verlangen naar de waarheid gedoemd is uit te gaan naar de simulaties. Toch zou ook hier het platonisme hier vast weer een truc met ons uithalen. We realiseren ons dat het afblokken van de zon ons de waarheid van de simulaties levert en staan zo alsnog in contact met de waarheid.

Als dat hoe dan ook het geval is, kun je evengoed gaan geloven in de zon. Dat doet hier in de Kunsthalle Anton Vidokle met de video The communist revolution was caused by the sun, uit 2015. Hij laat een voice over filosofische teksten declameren, deels verwerkt tot een nieuw verhaal. Ik herken teksten van Bataille en Fjodorov. Als de zon goed is, moeten we ook haar niet-noodzakelijkheid aanvaarden. Zonneschijn is luxe zoals het hele leven luxe is. Kies je voor het leven, dan schenkt de zon je dat, inclusief de taak om de doden weer tot leven te wekken.

We zien op beeld een Mongoolse verteller en een steppe waar mensen met hulp van technici een installatie gebruiken waarmee ze het zonlicht kunnen omzetten in stralen waarmee ze veroudering tegengaan.

Ik voel me gesterkt om verder te lezen in Platonov, de Russische schrijver en ingenieur voor wie het communisme er gewoon was, het was zijn element. De personages vragen zich af of ze het communisme zijn gang moeten laten gaan of dat ze het moeten beteugelen met de politiek. Die vraag lijkt steeds achterhaalder nu de politiek zelf de trekken van het sovjetcommunisme krijgt. We zullen langzaam verschroeien door de natuurkracht die we zelf naar onze hand hebben gezet.

De plaats waar we nog even schuilen - zolang er nog subsidies zijn - is het kunstmuseum, met deze expositie Genossin Sonne. Wat zou Plato ervan hebben gevonden?

Anton Vidokle: The Communist Revolution Was Caused by the Sun - Remai Modern

zaterdag 3 augustus 2024

De eenheid van letter en geest volgens Agamben

Giorgio Agamben heeft naar eigen zeggen de filosofie van Walter Benjamin gebruikt als tegengif tegen Martin Heidegger. Tegengif moeten we hier zeker niet verstaan als verdelgingsmiddel. Misschien moeten we het eerder zien als twee sporen die Agamben blijft volgen en waaruit mogelijk een nieuw spoor ontstaat. Benjamin wordt vooral ingezet vanwege zijn opvattingen over messiaanse redding in verhouding tot de geschiedenis. We zagen bijvoorbeeld hoe Agamben hiermee kritiek levert op de Augustijnse leer van de erfzonde en de poort naar het paradijs weer op een kier zet (zie deze link voor mijn bespreking). De toegang tot het paradijs kunnen we verenigen met de geschiedenis rond het beeld van een spanningsvol heden, wat Benjamin Jetztzeit noemt. Op een of andere manier hebben we de fantasie van het buitenhistorische paradijs nodig om überhaupt te kunnen nadenken over geschiedenis.

In het onlangs verschenen boek Lo spirito e la lettera (Vicenza 2024) benadert Agamben dit beeld van het spanningsvolle heden vanuit de middeleeuwse opvatting over de interpretatie van de Bijbel. Moet je die letterlijk of figuurlijk opvatten? Allebei, zegt Origenes al in de derde eeuw. Je moet de teksten lezen naar de letter en vervolgens interpreteren naar de geest. Maar daarmee maak je die letterlijke lezing niet ongedaan. De ware betekenis ontstaat uit het samengaan van beide sporen. Er is dus ook geen conflict tussen de letterlijke betekenis en de spirituele betekenis, er zijn geen twee verschillende betekenissen, de interpretatie brengt ons bij de spirituele betekenis van de letters.

Bij Benjamin zou je kunnen denken dat hij de letterlijke betekenis in taal niet erg belangrijk vindt, als je weet dat hij alle taal allegorisch noemt. Ik heb dat ook wel zo begrepen (bijvoorbeeld in deze blog), maar ben blij dat Agamben het nu verheldert. Het ligt er maar aan wat je taal noemt. In navolging van de Duitse literatuurwetenschapper Auerbach ziet Benjamin dat de taal zich beweegt in de richting van een soort Esperanto, een taal die we nodig hebben om de geschiedenis te verwoorden, maar die deze reduceert tot iets triviaals. In een ander recent boek bekritiseert Agamben deze opvatting, waarin de taal steeds meer wordt opgevat als één-op-één verwijzend naar werkelijke referenten.

Daartegenover stelt hij nu de taal als een spanningsvol beeld (Bild) in de zin van Benjamin. De geschiedenis is geen continuüm of een geleidelijke progressie in de richting van een einddoel, maar de voor- en nageschiedenis vanuit de actualiteit, het 'Jetzt'. Deze doet zich voor als een beeld, dat wil zeggen een herinnering aan een gebeurtenis uit het verleden die als het ware buiten de andere momenten om in onmiddellijk contact met het nu treedt. Beide momenten vormen een 'constellatie', en in plaats van te verwijzen naar een bekende referent, een 'feit', opent zich een 'afgrond', de afgrond tussen beeld en datgene waarnaar het beeld verwijst. De allegorie betekent dus niet dat je begrippen of verhalen kunt vervangen door een bekende referent, die je als historicus maar hoeft te 'reconstrueren'. Benjamin spreekt liever van 'constructie' van het feit door het verleden vanuit het spanningsvolle nu te herinneren.

De sprong van de middeleeuwse bijbelinterpretatie naar Benjamins geschiedenisopvatting lijkt heel groot, maar maakt Agamben begrijpelijk door als tussenstap de studie van Auerbach (met wie Benjamin bevriend was) erbij te halen over de tupos in de Bijbel. In het Latijn is deze term bekend onder de naam figura, en komt overeen met het Bild van Benjamin (die deze vertaling weer overneemt van Luther). Een tupos of figura is een gebeurtenis in de Bijbel die vooruitwijst naar een latere gebeurtenis, waarbij deze laatste als vervulling wordt gezien van de eerdere. Het verschil met een symbool is dat het bij de figura gaat om een werkelijke, historische gebeurtenis. Dit samengaan van eerdere en latere gebeurtenis correspondeert met de verhouding letterlijk en spiritueel, door de latere gebeurtenis begrijpen we wat er op een verborgen manier in de eerdere al speelde.

Opmerkelijk is dat Agamben, zoals eerder ook al eens, op een nogal terloopse manier een Russische theoloog inschakelt. In dit geval Vladimir Losskij (1903-1958) die in 1922 uit de Sovjet-Unie werd verbannen en terecht kwam in Parijs. Hij staat bekend als kenner van de middeleeuwse filosofie en van de Russisch Orthodoxe Kerk. Agamben noemt hem in verband met zijn opvatting over traditie. Losskij betoogt dat Bijbel en traditie geen gescheiden onafhankelijke grootheden zijn, maar onlosmakelijk verbonden. De traditie is het 'licht' dat de openbaring verheldert, de levende adem of de geest zonder welke we de waarheid van de Bijbel niet kunnen ontvangen. We moeten de traditie dus niet opvatten als geschiedenis, maar als de geest van de letter. De traditie is het buitenhistorische moment waarop de historische letter, de geschiedenis van de letter zijn geestelijke betekenis voor ons krijgt.

De betekenis van dit boek van Agamben kun je makkelijk onderschatten. Het lijkt of hij aan het eind van zijn leven ineens vindt dat we de Bijbel moeten lezen, en een pleidooi voert voor een conservatief christendom waarin de letterlijke betekenis van de Bijbel weer moet worden opgewaardeerd. Daarom is het van belang om dit boek te lezen in het verlengde van eerdere boeken, waaronder het genoemde Il regno e il giardino. Maar er ligt ook een radicale politieke inzet in besloten, die volgt uit de Homo sacer-serie. Daar stond de tegenstelling tussen twee vormen van leven centraal, waarvoor de Grieken twee verschillende woorden hadden, bios (het betekenisvolle, zinvolle leven) en zoè (het naakte leven, het leven zonder meer).

Dat het niet om letter en geest gaat maar niet minder ook om het leven maakt Agamben duidelijk in een apart hoofdstukje. Zoals we de letter van de Bijbel kunnen interpreteren, kunnen we evengoed ons leven interpreteren. De gebeurtenissen van ons leven zijn de letters die in onze interpretatie zin kunnen krijgen. Deels valt dit samen met de Bijbel, waarin het leven van Jezus wordt verteld. Maar we kunnen deze structuur ook toekennen aan welk leven dan ook. In termen van Homo sacer zou je moeten zeggen dat elke zoè ook bios is. Elk leven kan worden begrepen als zinvol. Dat we dit niet meer als zodanig ervaren heeft te maken met een verkeerd begrip van de verhouding tussen letter en geest. Door letter en geest los te koppelen, de een ten koste van de ander te waarderen, ontstaan misverstanden en eenzijdigheden met negatieve gevolgen.

Je zou kunnen verwachten dat op dit punt Agamben overgaat tot een kritische theorie, waarin het zinvolle leven alsnog wordt gesteld tegenover het zinloze leven, de ongerealiseerde mogelijkheden die helaas niet tot vervulling zijn gekomen. In een eerder boekje had Agamben zich gekeerd tegen diverse varianten van kritiek, en ook hier interpreteert hij Benjamin om tegenover vertegenwoordigers van de 'kritische theorie', met name Adorno en Horkheimer, een andere opvatting van geschiedenis en messiaanse redding naar voren te schuiven.

Centraal in deze opvatting staat de herinnering als een wezenlijke verhouding tot het verleden, naast of zelfs tegenover de wetenschappelijke. De herinnering kan ongelukkige momenten veranderen in gelukkige, en omgekeerd. In elke gebeurtenis schuilt een 'geheime index' waardoor ze verwijst naar verlossing. Ook zaken in ons leven die we niet hebben gerealiseerd hebben, kunnen een positieve rol spelen in de latere vervulling. Tegelijk moet je ervoor oppassen deze momenten al te direct om te zetten in een theologie. Benjamin spreekt over deze index als een 'zwakke' messiaanse kracht die niet gemakkelijk kan worden begrepen.

Het wachten is op Agamben-exegeten die deskundiger zijn dan ik. Het lijkt of Agamben het tapijt voor hen heeft uitgerold door steeds weer een apart boek te schrijven waarin hij nauwelijks verbanden legt, noch met de actuele politiek noch met zijn eerdere werk. In deze blogs red ik me naar vermogen door er enkele punten uit te lichten en enkele verbanden te leggen. Verder zou je dit soort boeken van Agamben kunnen lezen als performatieve filosofie, als illustraties van de zaken die hij wil uitleggen. Als letters voor ons onmisbaar zijn, ook als ze obscuur en moeilijk zijn, moeten we niet bang zijn als we ook zelf een beetje ondoordringbaar blijven, of zo overkomen. Erop vertrouwend dat er filosofen zijn die meer tijd en deskundigheid in huis hebben om het uit te werken in grootse studies, of ook filosofen die over de wijsheid beschikken dat we zaken kunnen zeggen zonder te begrijpen, én kunnen begrijpen zonder ze te zeggen. Over dit ongezegde dat in elk verhaal schuilgaat, gaat het laatste hoofdstukje, 'Beatrice'.

Premium Photo | Bright sunlight and white dove and holy bible and cross  silhouette of Jesus Christ