zaterdag 24 augustus 2024

Beginnen met Ferdinand Ebner

Als ik hier iets schrijf is het alvast een begin. Met deze formule zou je kunnen weergeven, als ik het goed heb begrepen, hoe je de vlek bij Lucebert moet opvatten (zie vorige blog). Het is alles, maar dan teruggebracht tot de vlek. Met het gedicht 'De grote schoonmaak' waarschuwt Lucebert voor het gevaar dat we de vlek wegpoetsen. Tragisch is dat dit vaak uit liefde gebeurt. Er wordt te stevig doorgeselecteerd. De vlek zou je kunnen zien als een selectie van alles, maar wel een selectie die dit alles symboliseert. Een andere voorlopige conclusie uit mijn vorige blog is dat de vlek het raakpunt tussen beeld en woord is. We komen hem vooral tegen in de tekeningen van Lucebert, maar af en toe komen we hem in zijn gedichten ook tegen. Ik ga er zeker meer over lezen, bij Van Deel en Offermans, maar heb dus alvast een begin. De vlek, dat is wellicht mijn belangrijkste conclusie, is het begin van alles, het uitbeelden of bezingen van alles.

Met deze inleiding probeer ik toegang te krijgen tot iets waartoe ik maar moeilijk toegang krijg. Ik bedoel dat niet alleen in overdrachtelijke zin. Op vakantie kwam ik de naam van een filosoof tegen die me begon te intrigeren, Ferdinand Ebner (1882-1931). Na strubbelingen kwam hij terecht in het dorpje Gablitz bij Wenen, waar wij toevallig in een hotel zaten. Er was een antiquariaat met vooral boeken van Ebner, dat helaas niet open was. Je moest daarvoor een afspraak maken met de winkelbeheerder, en in zo'n geval denken mensen als ik: jammer, maar het kan altijd nog. Het is bijvoorbeeld zo makkelijk om boeken te kopen of te downloaden. Maar in dit geval dus niet. De boeken van Ebner zijn bijna niet meer te krijgen, zijn hoofdwerk Das Wort und die geistigen Realitäten (1921) is niet meer herdrukt en ook in pdf-vorm niet beschikbaar.

Zo kom ik uit bij een paradox. Bij de ondertitel van het boek krijg ik het idee dat het woord overal zijn weg vindt, dus ook dit boek. Die luidt namelijk Pneumatologische Fragmente. Het Griekse woord pneuma betekent ademstroom of geest. En de geest, zo weten we, 'waait waarheen hij wil'. In mijn vorige blog had ik dit verwoord met de Genesis-gedachte dat 'voor God niets onmogelijk is'. Maar - en nu komt de paradox in zicht - dus wel, zo lijkt het, in Gablitz. Daar stond ik voor de gesloten winkel, en via internet kom ik ook niet verder. Het woord komt overal, maar niet het boek van Ebner.

Tot zover de fysieke, letterlijke kant van de zaak. Maar ook als ik op Wikipedia kijk wat Ebner zoal gedacht heeft, zie ik dat hij een verschil maakt tussen het woord dat aankomt en het woord dat niet aankomt. Beslissend is zijn uitleg van het begin van het Johannes-evangelie: 'In den beginne was de logos'. Filosofieprofessoren denken bij logos meteen aan de ratio en zitten dan vast in een misverstand. Logos betekent allereerst 'woord', en pas in afgeleide zin ratio of rede. Kan zijn dat hier een persoonlijke frustratie meespeelt. Ebners boek werd meteen al scherp bekritiseerd door Adolph Stör, filosofieprofessor in Wenen. Die vond het geen wetenschap, maar hooguit verdienstelijk als een soort theosofie.

Maar er is meer aan de hand, of misschien moeten we zeggen: de frustratie van de afwijzing is een vlek die zich heeft uitgebreid. Of misschien nog beter: de essentie van de filosofie van Ebner is dat het zelf altijd al een vlek was, die zich ondanks of misschien beter nog mede dankzij de kritische receptie heeft uitgebreid. De Wikipedia-tekst besluit met een citaat van Ebner zelf:

'Is het voor mij een troost of een pijnlijke oefening in berusting, eraan te denken dat ik dan misschien geen roeper ben, dan toch wel een schreeuwer in de woestijn, wiens woord in geen menselijk oor verder zal klinken?' (Das Wort ist der Weg, p.3)

Ook dit past bij het begin van het Johannes-evangelie. Het woord was in de duisternis en die nam het niet aan. Zo moet je de weg van het woord kennelijk opvatten, het onbegrip ontstaat niet zozeer door de kracht van het kwaad, maar het is hoe de weg van het woord verloopt. Het bereikt sommige mensen niet, waardoor ze niet in staat zijn het woord te ontvangen, te laten klinken in hun oren. Zo gezegd klinkt het tautologisch, althans op het niveau van de ratio, maar misschien dus niet op het niveau van het woord. Als het woord je bereikt, word je een ander mens.

Naast de kritiek van Stör noemt Wikipedia nog een andere boeiende reactie. Bernhard Casper noemt de gedachten van Ebner 'äußerst inchoativ', wat wil zeggen: 'beginnend', ze worden niet uitgewerkt of ten einde gevoerd. Kan zijn dat Casper dit kritisch bedoelt, maar Ebner had zelf die term al toegepast op zijn filosofie, dus je kunt de kritiek ook opvatten als bevestigende herneming. Ik vraag me meteen af of dit in zekere zin niet voor alle taal geldt, als je meegaat met de zojuist geconstateerde idee dat het woord niet altijd aankomt. In het woord zelf zit iets inchoatiefs, het is niet ten einde gevoerd, het is altijd onderweg.

Hier zit dus de overeenkomst met de vlek. Misschien kun je de vlek van Lucebert ook zien als een inchoatief woord, een woord dat nog moet worden uitgesmeerd, en dan verder ook vorm krijgt.

Hoe meer ik hierover nadenk, hoe meer verbindingen ik zie. Niet de minst belangrijke is de overeenkomst met tijdgenoot en geestverwant Wittgenstein, die de taal en filosofie bezag vanuit misverstanden, en zocht naar een nieuw begrip van de taal waardoor ze werd bevrijd van deze misverstanden. Andere connecties laten zich verklaren door boeken die Ebner gelezen had, met name van Otto Weiniger, die ik in een vorige blog noemde (zie deze link). Van hem neemt Ebner de gedachte over dat het ik zich vanuit zijn zelfbeslotenheid nooit kan begrijpen. Het ik heeft een spiegel nodig, zoals de vrouw bij Weiniger de spiegel is van de man. Maar veruit de belangrijkste connecties vormen Buber en Rosenzweig, bekend onder de noemer dialogisme. Als de ander de spiegel vormt voor het ik, dan kun je de wereld en het leven alleen maar begrijpen vanuit de sfeer van hun verbondenheid, en is die ander altijd een jij. Niet alleen het jij dat me kan verstaan of misverstaan, maar ook het jij van de waarheid, namelijk God. En zo verschijnen vanuit de inchoatieve vlek van de pneuma de omtrekken van een rationele filosofie, en kunnen we Ebner onderbrengen binnen de kaders van een filosofie die we allang kennen, het dialogisme.

Misschien ook daarom zouden we de inchoatieve staat van de filosofie van Ebner moeten koesteren. Op het moment dat we die filosofie uitwerken zien we steeds meer de vertrouwde kaders en verdwijnt de pneuma uit zijn filosofie. Deze toestand is natuurlijk in strikte zin onhoudbaar. We zijn nu eenmaal nieuwsgierige wezens, we willen de vlek graag uitsmeren, we zijn benieuwd hoe het verdergaat. Deze dubbelheid komt misschien overeen met iets in het leven van Ebner zelf. Hij leed aan tuberculose, en tevens zoals zowat al zijn Weense tijdgenoten aan depressies, en heeft een paar keer geprobeerd zich van het leven te beroven. Aan de andere kant zocht hij steeds het culturele milieu van Wenen op. Hij ontvluchtte Gablitz zo vaak hij kon om te praten met geestverwanten. Hij wantrouwde het geschreven woord, met name de journalistiek. Levende gesprekken en het gesproken woord, dat moest het zijn.

Het moge je helder zijn dat ik zeker ook door deze Ebner geïntrigeerd raak doordat ik steeds meer affiniteiten zie met de filosofen met wie ik me de laatste veertig jaar heb beziggehouden. Allereerst Michail Bachtin, die het dialogisme van Buber bewonderde, en waaraan hij zijn eigen draai gaf door de focus te verleggen van het ik als waardecentrum naar de taalvormen en de literatuur. Later raakte ik meer in de ban van Levinas en Derrida, die het centrum steeds verder verschoven naar de ander, waardoor het ik a priori werd aangeklaagd, in existentiële maar ook in metafysische zin. Daarna kwam ik uit bij Plato en Agamben, de centra van deze blogserie Ideeën die ik gestart ben in 2010, de periode van mijn depressie. Zeker na mijn meest recente blog over Agamben, over zijn boek Lo spirito e la lettera (zie deze link), zie ik een lijn lopen van zijn filosofie van de pneuma in Stanzas (1977) naar zijn reserveloze receptie van het woord in bijbelse zin. Het moge duidelijk zijn dat deze lijnen bijeenkomen bij Ebner, hoe weinig ik ook van hem gelezen heb. Het bijbelse woord probeert ons te bereiken, en wij moeten veranderen om dit woord tot ons te laten doordringen. Of misschien ook: als dit woord ons bereikt, verandert ons leven.

Het lijkt me zeker de moeite waard om de pneumatologie van Ebner naast die van Agamben te leggen, wellicht in een volgende blog. Voorlopig lees ik een aantal dagboeknotities van Ebner die wel van internet te downloaden zijn, zie deze link.

Anderzijds: ik had me min of meer verplicht tot het inchoatieve. Het is eigenlijk altijd de moeite waard om verbindingen te leggen op het kleine vlak, terug te koppelen naar ontdekkingen van vandaag of gisteren. Vandaar ook vast wel dat Ebner een zekere voorkeur had voor het dagboek. De plaats waar hij korte tijd verbleef, Mühlau in Tirol, deed er voor hem toe, zelfs als het weer zo slecht was dat hij de hele dag binnen moest blijven. Ik doorzoek zijn dagboek op het woord 'Fleck'.

Ebner vertelt hoe hij ondanks de zwaarbewolkte hemel toch vanuit zijn huis in Mühlau naar het dorpje Ambras wandelt. Hij ziet een zonnenstraaltje door de wolken en ook een vlek:

'Hie u. da stiehlt sich ein einzelner Sonnenstrahl durchs Gewölk u. lichtet einen Streifen oder einzelnen Fleck an den Abhängen der Kalkalpen wunderbar genug auf.' (p.34)

Vervolgens zoekt Ebner zich een weg langs het slot en het park, dreigt daar vast te lopen omdat hij een paar dagen eerder de uitgang van het park niet vond, maar ditmaal lukt het hem wel, en komt dan ook nog eens vanzelf in het dorp Ambras. Misschien zou je dit kunnen interpreteren volgens Plato's grotvergelijking dat Ebner de grot verlaat en de zon ziet, die een streep of een vlek doet oplichten. Het is niet de felle zon van de waarheid maar een enkel zonnestraaltje. Het zijn niet de machtige Alpen in hun geheel maar een streep of een vlek. Het schrijven van zijn notitie, in het Bauerngasthaus in Ambras, is het eindpunt van zijn wandeling. Het begin was de zonnestraal. Eerder in zijn dagboek had Ebern al gemeld dat hij gevoelig was voor de duiding van natuurverschijnselen als omen. Hier, in dit fragment, geen duiding, misschien wel een omen.

Alles blijft inchoatief, een straal, een streep, een vlek. We zullen het nodig hebben bij ons verblijf in ons huisje waarnaar we vanaf morgen moeten uitwijken als ons huis door de schoonmaakdienst wordt hersteld. De moed om naar buiten te gaan, terwijl in het dialogisme toch alles draait om het innerlijk.




1 opmerking:

  1. Ha Anton, toen ik deze tekst las en herlas, begreep ik weer waarom jouw gedachtengangen nooit af zijn. Het is altijd een aanzet om verder te gaan. Net zoals de mens de ander altijd nodig heeft om meer van zichzelf te begrijpen. De finale van het denken zal nooit bereikt worden, we vangen hooguit glimpen van inzicht. Maar die kritisch filosofieprofessor vond dit kennelijk onbevredigend. Mijn schoonvader schrijft heel puntig en hij beoordeelt een tekst altijd op deze vraag. Wordt er een punt gemaakt? Schuilt hier ook niet verlangen van met name de vroege Wittgenstein om een taalfilosofie te scheppen waarin misverstanden worden uitgebannen? Dat is hem nooit gelukt Ik vind het fascinerend om na te denken over de vraag waarom dit wel moet mislukken. Ik ben benieuwd naar jouw volgende blog over Agamben en Ebner. Nooit van deze denker gehoord trouwens...
    Amicale groet van Martien.

    BeantwoordenVerwijderen