Er schijnt inmiddels een heel contingent aan geleerden rond te lopen dat de verslaafden probeert te begrijpen volgens de filosofie van Agamben, als verbannenen die een menswaardig bestaan wordt ontzegd omdat de massa sterk gehecht is aan het Goede Leven, een leven dus dat niet gehinderd wordt door de aanblik van slaven. Hoera, allemaal meesters, ten teken dat de slavernij definitief is afgeschaft!
Mij spreekt dit thema temeer aan omdat ik me beroepshalve met de Australiër Robert Hughes had beziggehouden, die langere tijd in Rome verbleef en de mythische stichting van deze stad terloops opvatte volgens de figuur van Dodge City of De fatale kust. Australië, het land der ballingen waarheen Anke Snoek zich had begeven na haar opleiding aan de Universiteit voor Humanistiek.
De vraag die ik u voorleg is of verslaafden ermee gediend zijn te worden gezien als subject. Deze vraag wordt door genoemde deskundigen ontkennend beantwoord. Verslaafden leven niet in de zin van het Oud-Griekse bios, een leven met zin, richting, samenhang, bestemming. In plaats daarvan worden ze gestigmatiseerd, buiten de bios gezet en gereduceerd tot zoè, een soort zinloos leven, dat we in de Agamben-literatuur meestal vertalen met 'naakt leven'.
Maar Anke Snoek en Craig L. Fry lezen Agamben ietsje verder door en wijzen erop dat dit beeld van de verslaafde als gestigmatiseerde wel erg pessimistisch is, en onnodig pessimistisch. Alsof subjectiviteit nog steeds de norm is waaraan je de kwaliteit van leven en politieke macht moet afmeten. Zelf was ik ook al langer overtuigd van de invloed van Deleuze en Foucault op Agamben. Je kunt over politieke macht ook in andere termen denken, bijvoorbeeld als agency, wat de auteurs kortweg omschrijven als questioning oneself. Was het subject dan niet gevestigd met Descartes juist met dit gebaar? Zou kunnen, maar het is denk ik nog te vroeg om dit zichzelf problematiseren puur als een niet-subject te beschouwen. De beladen discussies tussen Foucault en Deleuze, en ook weer over immanentie tussen Deleuze en Agamben moeten we niet te snel terugbrengen tot de gemakkelijke positie van subjectkritiek.
Lezend in het artikel dat Anke zo vriendelijk was me op te sturen zie ik een inzet die vooral positief is, en niet kan worden gedekt met wat we gewoonlijk onder questioning oneself verstaan. Misschien zouden we kunnen denken in termen van de stijlfiguur litotes, de dubbele ontkenning met de bedoeling het tegendeel extra te bevestigen. Wanneer je jezelf als subject problematiseert, problematiseer je in feite de cartesiaanse problematisering, met als gewenst gevolg dat je uitkomt bij pure bevestiging. Bevestiging, voor wie Agamben's The coming community gelezen heeft, van quodlibet, van whatever.
Dat dit een ultieme vorm van bevrijding is, zal niet veel uitleg behoeven. Wanneer liefde betrekking heeft op de ander, wie of wat hij ook is, en as such, dan kun je je een grotere bevestiging nauwelijks voorstellen. Toch zit er iets schandaleus in, wanneer je deze mooie gedachte toepast op de verslaafde. We zeggen dan zo ongeveer: je bent, als verslaafde, volmaakt welkom. Je komt wel erg dicht in de buurt van misplaatste romantiek, of gunstiger gezegd, in de buurt van het authenticiteitsvertoog dat sinds Rousseau regelmatig blijft opduiken, bij de Frankfurters bijvoorbeeld, en waarmee Maarten Doorman een paar jaar geleden de vloer probeerde aan te vegen.
Ik zou graag weten hoe we het verschil tussen de Deleuziaanse en Agambiaanse agency en de authenticiteit kunnen formuleren. Misschien zijn we al heel ver wanneer we de authenticiteit vooral zien als een vorm van identiteit, het weten wie je bent en het tonen van jezelf zoals je bent. Doorman zegt terecht dat deze authenticiteit ertoe leidt dat je jezelf toont volgens deze identiteit, en dat dit tonen de vorm van een spel aanneemt, het spelen van de rol die je aan jezelf toedicht.
Morgen sta ik voor een klas en probeer ik de taalspelen van Wittgenstein uit te leggen, een denker die ook sterk in deze termen dacht en er de term levensvorm voor gebruikte. Wittgenstein is toevallig een van de denkers met wie Agamben in het genoemde The coming community in gesprek is. U merkt, de referentiepunten hopen zich op. Behalve Wittgenstein kunnen we ook denken aan Schopenhauer, die we bij Agamben terugvinden in zijn Pucinella-boekje. Kort gezegd beschouwt Schopenhauer vrijheid en authenticiteit als een mysterie, en dat vindt hij helemaal niet erg. Agamben maakt dan een schandaleuze wending en wijst ineens weer op het theatrale van dit mysterie. Het mysterie heeft niets te maken met het verborgene, maar ligt op straat. Het bewijs daarvoor biedt Auschwitz. Jood is wie als zodanig wordt gezien. We kunnen verantwoordelijk zijn voor onszelf wanneer we beseffen dat we niet als Jood of 'Jood' worden gezien, maar dat we het zijn.
Nu begrijpen we beter waarom de visie van Snoek en Fry niet alleen schandaleus lijkt, maar het ook is. We kunnen er niets aan afdoen. Ga je uit van de authenticiteit, dan kun je nog zeggen: de verslaafde wordt als zodanig gezien, maar hij is gewoon wie hij is. Hij is geen identiteit maar een agency. Bij Agamben (en bijgevolg bij Snoek en Fry) is die uitweg geblokkeerd. We bevinden ons opnieuw in een dead alley. Wanneer ze de verslaafde zien als een agency, wil dat vooral zeggen dat hij een verslaafde is. We zien hem zo, en hij is het. Er is geen verschil tussen het stigma en het zijn. Het stigma is geen onrecht, het stigma heeft gelijk.
Wanneer er bij Agamben toch zoiets als een uitweg verschijnt, meende ik bij hem te lezen, heeft dat te maken met het gebruik. Levensvorm is niets anders dan het gebruiken van het leven, een gebruiken dat weer niets anders is dan dat leven zelf. In L'uso dei corpi ontplooit Agamben dit gebruiken van het leven vanuit de verhouding tussen heer en slaaf bij Aristoteles. Ik denk dat deze hele analyse dicht onder de oppervlakte van het betoog van Snoek en Fry zit. Maar je zou het dichter aan de oppervlakte kunnen halen wanneer je - via de taal en de genealogie van de techniek - verslaving in verband brengt met het gebruik van de slaaf door de meester. Slavernij en verslaving hebben in de taal alles met elkaar te maken, maar mogelijk daarbuiten ook.
Een aanwijzing daarvoor zie ik in de volgende zin van de conclusie:
From the outside, the changes that are required may seem negligible, a small shift, hardly perceptible, but for the agency his becoming a non-subject may present a powerful and largely underestimated tool that can allow subjects to become just themselves, even though they may remain unfree from the vantage point of the normalized. (Lessons in biopolitics and agency, p.139)Het gaat dus om een tool, en als het ergens op slaat dat we met Agamben de werktuigen moeten zien in het licht van de heer-slaafverhouding, dan zijn er wellicht meer manieren om deze werktuigen te gebruiken dan met het doel dat mensen 'become just themselves'.
Zo wordt het zelf, dat we gewend zijn onder inspiratie van Nietzsche te beschouwen als iets dat we moeten worden, iets dat we kunnen gebruiken. De verslaafde is een verslaafde niet door agency te worden en daardoor eindelijk zichzelf. Zhij is ook gewoon verslaafde en is als zodanig altijd al zichzelf. De verslaafde gebruikt dit zelf door zichzelf te spelen (authenticiteit) of door te dichten, en zich over te geven aan zelfspot.
Met verwondering, bijna als letterlijke en figuurlijke tegenvoeter (vlak voor mijn volgende glas wijn), citeer ik het citaat van de auteurs, de wonderlijke language game van een verslaafde:
Adrian’s brain feels no pain
Composing verse inane
Seeking to impress in vain
Poor Adrian, he’s gone insane.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten