Filosofie was voor mij altijd belangrijk omdat ik het gevoel had in de buurt te blijven van belangrijke ontknopingen. Grote denkers waren in staat om te duiden wat er gaande was, en ik hoefde alleen maar mijn best te doen om hen zo goed mogelijk te volgen. Zo sprong ik van Sartre naar Foucault, Bachtin, Lyotard, Derrida, en nu nog steeds Agamben. Het mooiste is als ik met school op Romereis ben en de nieuwste boekjes van Agamben insla bij Feltrinelli, met daarna de luxe van een weekje vakantie om ze door te nemen. In deze blog is dat het boekje Filosofia prima filosofia ultima, Einaudi 2023.
De formule van deze blogs is zodoende de bespreking van liefst een boek van Agamben, waarbij er direct of indirect een verband is met Plato, de man van de ideeën. Ook hier is een verband met school en met de verwachting van een belangrijke ontknoping. In de vierde klas vwo geef ik een paar lesjes filosofie, waarin ik Plato voor het gemak reduceer tot de tegenstelling ware kennis (epistèmè) en mening (doxa). Dat kun je op zichzelf al een ontknoping noemen. Maar dwars door deze ontknoping speelt een andere, zichtbaar in de desinteresse van de meeste leerlingen voor wetenschap. Vwo betekent voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, maar wetenschap is niet wat leerlingen motiveert, zo er überhaupt iets is wat hen motiveert (Nederland heeft de reputatie dat leerlingen er zeer slecht gemotiveerd zijn). Wetenschap is hooguit impliciet in het spel, als de verzamelnaam van stappen die je moet doorlopen om het leven in betrekkelijke veiligheid door te komen. Je moet je diploma halen, een studie volgen die gericht is op een goedbetaalde baan.
Ontknopingen hebben in deze context iets overbodigs. Waarom zou je willen weten hoe de wereld in elkaar zit, laat staan wat we hier überhaupt te zoeken hebben? En als er problemen opduiken, kunnen we ons beperken tot de pragmatiek om er iets tegen te doen, partiële oplossingen die in proportie zo dicht mogelijk aanliggen tegen de problemen zelf. De verleiding is groot om me tegenover deze schoolse wereld te stellen als een soort profeet van de filosofie, de zaak van de filosofie te bepleiten. Maar het is me nog steeds niet helder wat er in die filosofie precies te halen valt. Ik hoop dat nog steeds te vernemen van Agamben, die daarnaar net als ik op zoek is.
Vat ik de lijn van mijn laatste blogs samen, dan kom ik uit bij een politieke filosofie waarin Plato nog steeds het grote voorbeeld is. Plato wordt vaak misverstaan als de denker die de mensen vanuit hun meningen wilde lokken naar de ware kennis door hun een betere wereld te beloven. Een wereld waarin de wisselvalligheid der dingen verholpen is door vaste, betrouwbare, onveranderlijke ideeën, waar we op kunnen terugvallen door na te denken. Het probleem van deze interpretatie is dat Plato geen verdubbeling van onze wereld voorstond. Zijn filosofie had betrekking op onze wereld, op de dingen zoals ze zijn, de dingen zelf. Deze lijn probeert Agamben te volgen, door Plato te lezen en door te volgen hoe deze inzet in de loop der tijden heeft plaatsgemaakt voor de visie die nu in onze wereld domineert, waarin we niet meer geïnteresseerd zijn in de dingen zelf, maar hoe we er al sturend en besturend onze weg in kunnen vinden.
De denker die in onze tijd nog denkt in termen van toespitsingen en ontknopingen is Heidegger, de belangrijkste leraar van Agamben. Hij stelt het Ereignis centraal, waarin verhaal en mens elkaar ontmoeten in een soort avontuur (zie mijn blog hierover). Strikt genomen heb je hier geen filosofie voor nodig, de taal doet zijn werk, in mythe, poëzie, kinderliedje of sprookje. Agamben leest ridderromans of Pinocchio, de komische draadloze marionet die zijn leven beleeft als een droom. Ook Plato weet Agamben te duiden volgens deze figuur, de politieke leiders spelen met hun burgers alsof het marionetten of pionnen op een schaakbord zijn. We bevinden ons in iets dat sterk lijkt op een tragedie maar evengoed of zelfs beter kan worden gezien als een komedie.
Het is dus helemaal in lijn hiermee als Agamben zijn boekje over Filosofia prima besluit met een beschouwing over Don Quichote. Deze voert een filosofische discussie met Sancho en anderen over een kom van een barbier, die ook gebruikt wordt als ridderhelm. Wat is het nu, barbierskom of helm? Don Quichote denkt dat er tovenaars aan het werk zijn die de helm hebben veranderd in een barbierskom. Zo worden we steeds voor de gek gehouden. Ik herken hierin overigens ook nog steeds mezelf, met mijn interesse in filosofie. Ik volg braaf die grote denkers, zie nog steeds niet wat er in die filosofie te halen valt, en voel me door die hele wereld bedrogen. Ik denk er nog steeds serieus over om de filosofie achter me te laten en me alleen nog maar te amuseren met wandelen, muziek en het lezen van romans.
Toch voel ik ook wel aan dat dit een onwaarschijnlijke ontknoping zou zijn. We zitten op een of andere manier vast aan die filosofie, ook al weten we niet of er echt iets te halen is. Een van de redenen daarvoor is precies onze ontevredenheid met de wetenschap. De wetenschap belooft ons een veilige, transparante wereld, maar heeft ons in plaats daarvan in de ellende gestort. Daarmee verandert de wetenschap van een belangrijk bestaansmiddel in een verzameling deelgebieden waarvan nooit helder is geworden wat ze met elkaar te maken hebben, en in dienstmaagd van de techniek en het bedrijfsleven. Tegelijk blijft die belofte maar herhaald worden, de wetenschap is niet opgehouden om ons expliciet of impliciet te vertellen hoe het werkelijk zit met de wereld waarin we leven.
Laat ik het boekje van Agamben eens volgen van achter naar voren. Voor zijn naschrift over Don Quichote vinden we een verslag van de poging van Heidegger om de plaats van de filosofie in verhouding tot de wetenschap vast te stellen. Te lang, zegt Heidegger, is de filosofie zelf gezien als wetenschap, met als belangrijkste opgave om de wetenschappen het gemeenschappelijke fundament te bieden waartoe ze zelf, als deelgebieden, niet in staat zijn. Maar de filosofie heeft op deze manier niet doorgehad dat ze zich op deze manier tezeer uitgeleverd heeft aan die wetenschappen, zozeer zelfs dat ze niet meer opgewassen was tegen de gang van deze wetenschappen die hoe dan ook doorgaan, ook zonder fundament. En het minste wat de filosofie zou kunnen doen is het nadenken over deze ontwikkeling, die in zekere zin ook een ontknoping is.
Is Heidegger in deze opzet geslaagd? Agamben signaleert een belangrijke omslag bij Heidegger. Eerst ziet hij een uitweg in het onderscheid tussen zijn en zijnden en het vermogen van de mens om dit onderscheid door te voeren. Vele jaren later komt hij op een aspect hiervan terug. Zijn aandacht verschuift van de ontologie (de vraag naar het zijn) naar het verschil zelf. In zijn vroegere filosofie (Sein und Zeit) zag Heidegger het zijn (en overigens ook God) als een logische figuur, als te weinig in differentie gedacht met de totaliteit van de zijnden (zoals in de wetenschap en met name bij Hegel). In zijn latere filosofie gebruikt Heidegger andere termen voor het zijn, zoals das Offene en Lichtung. Het zijn kan op deze manier, zo hoopt Heidegger, zijn rol in relatie tot de zijnden spelen, niet door er als gelijkende figuur van de worden afgesplitst, maar door een Austrag, letterlijk uitlevering, het doorvoeren of uitvechten, een 'circulaire relatie' tussen zijn en zijnden.
Agamben ziet deze wijziging niet als een oplossing voor het fundamentele probleem wat nu eigenlijk het object van de filosofie is. Het zijn, ook in zijn herformulering als Lichtung en Offene, wordt niet in relatie tot de (in domeinen verdeelde) wetenschap gedacht, en de relatie met het zijn wordt voortaan aan de wetenschap zelf overgelaten. De filosofie is ten einde. Agamben daarentegen ziet juist hier nog een taak voor de filosofie weggelegd. Oké, het is duidelijk dat ook de filosofie zelf steeds ten prooi valt aan de differentie, en er nooit in is geslaagd om haar object helder te formuleren. De filosofie is al even gespleten als de wetenschap. Maar precies deze gespletenheid moeten we nog overdenken.
Hiervoor vindt Agamben - verrassend of niet - steun bij een formulering van de dichter-denker Hölderlin:
'Wat er overblijft om te denken is, met de woorden van Hölderlin, dat "elk ding kenbaar is in het midden van zijn verschijnen en dat de manier waarop het is geconditioneerd (bedingt, teruggebracht tot een ding) kan worden vastgesteld en onderwezen."' (Filosofia prima, p.100)
De filosofie moet voortaan dus niet meer het zijn denken los van de dingen, waar en hoe ze verschijnen, maar in nauw contact ermee. En omgekeerd geldt voor de wetenschap dat ze niet meer moet nadenken over de dingen los van hun 'opening' of verschijnen.
Het mag merkwaardig overkomen dat Agamben het opneemt voor een filosofie die niet anders kan dan steeds ten prooi vallen aan de 'transcendentale illusie', en waarvoor ook de grote Kant en Heidegger geen oplossingen hebben gevonden. Het lijkt of Agamben berust in het lot of de bestemming van het Westen, waarvoor hij als tragische held het hoofd buigt. Maar zoals gezegd, hij ziet dit zelf liever als een komisch drama, met Don Quichote en Pulcinella als voorgangers. Dat wil in dit geval zeggen: de filosofie moet gebruik maken van listen en trucs, zoals ze altijd heeft gedaan, maar nu met weer een sprankje extra hoop om het probleem juist te formuleren en op te helderen.
Plato blijft in dit boekje een rol spelen op de achtergrond. Als het om metafysica gaat, treedt Aristoteles op de voorgrond, hoewel de term metafysica pas eeuwen later door iemand anders is bedacht. Helpt het om, zoals Agamben hier doet, het probleem aan te zetten vanuit Aristoteles? Deze vraag dringt zich des te meer op als ik terugdenk aan L'irrealizzabile, waar Aristoteles Plato's begrip chora misverstond als 'materie' en de filosofie een foute kant op stuurt, die van de negatie, materie als datgene wat alleen in negatieve termen kan worden gedefinieerd, als het ding wordt gezien los van zijn eigenschappen.
Jawel, zou ik zeggen, Aristoteles lezen helpt in dit verband, omdat hij juist degene was die in zijn bepaling van het object van de filosofie een dubbelzinnigheid introduceerde. Agamben bespreekt deze in zijn diverse formuleringen, maar komt uiteindelijk uit bij wat hij ziet als een equivalent van het onderscheid tussen betekenis en denotatie (of referent). Het object van de filosofie is het zijn (ousia), dat in eerste instantie wordt gezien als een zelfstandig naamwoord (of participium) met een betekenis. Maar het krijgt zijn eigenlijke betekenis, zijn denotatie of referent, pas in een discours (zoals in een bewering of theorie). De Grieken, inclusief Plato, waren zich bewust van deze dubbelzinnigheid, zegt Agamben, al hebben ze deze niet in al zijn consequenties overdacht. En dat is dus precies de taak die is blijven liggen, zelfs na Kant en Heidegger.
Na deze duizelingwekkende exercities van Agamben blijft voor mij de vraag liggen wat ze voor mij verhelderen in mijn relatie tot de filosofie. Ligt hier tussen de regels niet toch zoiets als een ontknoping te wachten die mij steeds weer, en al zoveel jaren, brengt bij het lezen van filosofische boeken? Het is natuurlijk allang mooi als je overal lijnen ziet samenkomen waardoor je ook scherper zicht krijgt op de verschillen en de problemen. Maar mijn ambitie is toch wel iets groter dan dit. De kwestie die zich voordoet met dit boekje over metafysica is waarom we niet kunnen volstaan met het leven zoals we het leiden. Andere boeken van Agamben, met name L'uso dei corpi, gaan over de verhouding tussen leven en levensvorm, en zou je kunnen lezen als overdenking en bevestiging van het leven zoals het loopt. Ik heb het als een soort therapie gebruikt, om vrede te sluiten met de dingen die ik half heb gedaan, en waarmee ik zo goed als geen sporen nalaat in deze wereld.
Anders ligt het met de verhouding tot de wetenschap. Daar ligt het verband met mijn leven en mijn interesses niet via de ethiek (mijn persoonlijke leven) maar via de politiek. Dat werd me duidelijk bij het lezen van L'irrealizzabile. De politieke actie die Agamben het meest van belang acht is filosofie. Door te filosoferen krijgen we beter zicht op de problemen die ons gevangen houden in valse dilemma's en illusies. Met alleen het vertellen van verhalen komen we er niet, we moeten met behulp van begrippen en in gesprek met andere denkers de zaken op scherp stellen.
Het Don Quichote-achtige kun je hier ook zien als de hopeloze onderneming van de enkeling die het opneemt tegen een heel leger, waarvan ook nog eens evident is dat het gewoon windmolens zijn. Heeft de filosofie nog macht in onze wereld? Agamben lijkt zich om deze kwestie in zijn boekje totaal niet te bekommeren. Filosofie is niet van belang om de macht die ze wel of niet heeft, maar om zichzelf. Toch suggereert hij ook dat filosofie een bepaald soort macht heeft, en wel als 'dienstmaagd' (ancilla). Zoals filosofie vroeger dienstmaagd van de theologie was, is het nu dienstmaagd van de wetenschap. Zonder die dienstmaagd kan wetenschap zijn werk niet doen. Filosofie in dit geval opgevat niet in institutionele zin, als tak van wetenschap, maar als het denken over de dingen zoals ze verschijnen. Dat is precies wat wetenschappen doen, maar waar ze steeds minder goed in zijn, omdat ze verdeeld zijn in deelwetenschappen, en lange tijd geleden zijn opgehouden na te denken over de verhouding van taal tot de dingen.
Dat filosofie zoals die van Agamben zich niet bekommert om deze functie in institutionele zin heeft zeker ook te maken met de ontwikkelingen in de wetenschap en filosofie zelf. Wetenschap heeft zich verschanst in instituties (universiteit) en filosofie is zichzelf ook steeds meer als wetenschap gaan zien. Het misverstand is steeds dat filosofie denkt zijn macht te kunnen vergroten door in nauw contact met machthebbers te verkeren. Zodoende ziet de filosoof niet dat die machthebber geen interesse in filosofie heeft. Filosofie, zegt Agamben in navolging van Plato, moet ophouden om machthebbers te adviseren die geen interesse hebben in die adviezen, behalve als ze hun praktijken bevestigen. In deze situatie kan de filosoof het beste doen wat wel in zijn macht ligt: filosoferen, over het object van filosofie, over macht, over de mogelijkheden van het Westen om zijn bestemming te vinden en bij te sturen.
De afbeelding is Allegoria della Prudenza van Bellini. Agamben laat het aan de lezer hoe we dit schilderij in verband met zijn boekje moeten duiden. |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten