zondag 30 september 2018

Pianoleraar Heinrich Neuhaus denkt hardop

De overheersende visie op de klassieke muziek is dat het gaat om het werk. Het werk met name zoals het in de partituur staat gedrukt. We zagen deze visie van dichterbij bij Wagner ('Gesamtkunstwerk') en recenter bij Barenboim. Deze visie sluit allerminst uit dat alles voor en na de partituur ertoe doet. De bedoelingen van de componist, de visie en techniek van de uitvoerders, de mogelijkheden van het instrument of de stem, de retorische kracht van de uitvoering met maximaal effect op de luisteraar, alles doet ertoe. Het is dan ook moeilijk om het werk te beschrijven als een begrensd geheel.

Met andere woorden, in de centrifugale kracht van het werk is tegelijk een andere kracht aan het werk, die ertegenin gaat. Dit zouden we al désoeuvrement kunnen noemen, met enige terughoudendheid. Want deze 'ontwerking' is niet echt een kracht. Als zodanig zou ze eerder een element vormen van het werk zelf, want de visie van het muziek als werk blijft hoe dan ook domineren in onze cultuur. Met Giorgio Agamben zouden we terug willen naar Aristoteles en in de differentie tussen vermogen (δύναμις) en verwerkelijking (ἐνέργεια) een kracht aanwijzen die verhindert dat we de verwerkelijking kunnen opvatten als de volledige uitputting en vernietiging van het vermogen. Het gaat dus zowel om een kracht als dit vermogen zelf, het vermogen dat we nu kunnen gaan zien als iets dat altijd meer is dan zijn verwerkelijking.

Het lijkt alsof we met deze alternatieve filosofie de rollen kunnen omdraaien.We ervaren het werk als iets primairs omdat we vergeten dat het vermogen bij elke verwerkelijking of uitvoering blijft bestaan. Daarmee raken we verzeild in tegenspraken. We stellen de partituur centraal, maar stellen tegelijk dat de (gedrukte) noten een altijd maar onvolledige weergave zijn van de muziek zoals de componist die heeft bedoeld. Met Derrida zouden we kunnen zeggen dat de bedoelingen van de componist de partituur als een spook blijven achtervolgen. Maar het spook is een metafoor die we misschien nog opzij moeten schuiven om uit te komen bij de essentie van de muziek.

Het vermogen is het zuiverste uitgedrukt in de stilte die, zoals we zagen, het klinkende werk omringt (vooraf en achteraf) en er zelfs deel van uitmaakt (de rusten, de stilte tussen de delen van een sonate). Met deze opvatting zou Barenboim weinig moeite hebben, en we vinden hem ook terug bij Neuhaus, die we zometeen bespreken. De partituur is meer dan het programma van het klinkende werk, de voorschriften of opdrachten die de klanken regelen. Het is ook zelf een stil ding, het is niet de partituur die klinkt, maar de muziek die deze partituur in klank omzet.

Zo bezien kunnen we de muziek in verhouding tot de stilte in dezelfde termen beschrijven als de geschreven tekst in verhouding tot het onbeschreven blad en de film in verhouding tot het zwart tussen de beelden. Steeds kunnen we - met Agamben - teruggrijpen op de differentie van vermogen en uitvoering.

Mijn vorige blog illustreert hoe je dat - met Barenboim en tegen hem in, en met hem verwijzend naar Spinoza- kunt aanwijzen in zijn gebruik van de positief bedoelde term 'het onmogelijke'. Het onmogelijke is de limiet van de doelgerichtheid van de uitvoerend musicus. Hij streeft het onmogelijke na en wijdt er al zijn herculeïsche krachten aan. Maar het onmogelijke laat zich niet beperken tot deze functie. Het is tegelijk te onbereikbaar voor de musicus, en bereikbaarder dan hij dacht. Het concert in Ramallah bewees voor Barenboim dat het onmogelijke soms makkelijker wordt gerealiseerd dan het gecompliceerde. Ineens is het er, het is een gebeurtenis.

Het wordt tijd om deze denkrichting nader te verkennen aan de hand van Heinrich Neuhaus, de beroemde Russische pianoleraar (1888-1964) die onder anderen Svjatoslav Richter en Emil Gilels heeft voortgebracht. Zijn opdracht zou je al op diverse manieren kunnen lezen:
This book is dedicated to my dear colleagues, the teachers and pupils who are studying 'the art of piano playing' (p. v)
Je kunt de tekst tussen aanhalingstekens opvatten als de kunst van het pianospel, maar ook als de titel van het boek dat we onder handen hebben, en dan zijn wij het bijna per definitie zelf aan wie het boek is opgedragen. Op een of andere manier is dus het zelf, ons zelf, betrokken bij het lezen van dit boek.

Tegelijk, moeten we daaraan toevoegen, is het zelf datgene wat misschien wel het meest uitgesloten is van alles wat Neuhaus in zijn boek schrijft. Hij schrijft over de pianomuziek als werk, in de zin van het muzikale geheel vooral, maar ook in de zin van de arbeid en de techniek waarmee we dat geheel kunnen begrijpen en uitvoeren. Ik bedoel dat in de zin van het individu, dat in de pianomuziek toch centraal lijkt te staan, het zelf dat zichzelf theatraal exposeert voor het publiek. Ja, in de uitvoering staat dit individu centraal, maar in de pianoles is het eerder voorondersteld. De een heeft meer talent dan de ander, en de leraar moet daarmee in zijn instructies rekening houden. Ook overigens met het gegeven dat niet iedereen zijn talent gebruikt. De limiet van het eerste is Svjatoslav Richter, op wie Neuhaus een spreekwoord loslaat: 'to teach the learned is to spoil him' (p.182). De limiet van het tweede geval is de gemiddelde leerling op muziekscholen, waar Neuhaus vaak les heeft gegeven. Daar heeft hij zichzelf als leraar flink kunnen verbeteren. Pianoles geven beweegt dus ergens tussen beide limieten, je eigen inbreng volledig terughouden (bij Richter) en volledig inzetten (bij de leerling met talent die het niet gebruikt). In beide gevallen is de leerling zelf, als een zelf dat de muziek zelf uitvoert, buiten bereik van de leraar.

Het is dus ook niet adequaat om Neuhaus te zien als een representant van het individualisme in een samenleving die de mens aan het ombouwen was van individu naar collectief (of, in zijn sovjetvorm, het kollektiv). Ten minste bij een thema kun je zien hoe dicht Neuhaus met zijn opvattingen aanligt tegen het collectivisme, het 'verschijnen voor het volk'. Deze term gebruikt Neuhaus naar aanleiding van de plankenkoorts, een al te bekend probleem bij uitvoerend musici. Bij de uitdrukking 'verschijnen voor het volk' verwijst Neuhaus naar de 'Romeinse tribunen', zonder toelichting, maar we mogen aannemen dat hij de volksvergadering in de oude Romeinse republiek bedoelt, waar de volkstribunen werden ingesteld om het volk in de senaat te vertegenwoordigen. Even interessant is dat Neuhaus erbij zegt dat het verschijnen voor het volk niet alleen leidt tot plankenkoorts, maar de pianist eerder dwingt tot meer concentratie, en dus in principe bevorderlijk is voor zijn optreden. In een voetnoot zwakt hij dit af, maar ook dit is in politiek opzicht weer reuze interessant. Neuhaus zegt dat de negatieve gevolgen van het verschijnen voor het volk, vermoeidheid en plankenkoorts, te wijten zijn aan de verkeerd georganiseerde examenperiodes. Hij bekritiseert dus niet het collectivisme maar de bureaucratie. Dit moeten we niet te snel als riskante politieke kritiek opvatten. Het was in de Sovjet-Unie gebruikelijk om bijeenkomsten in te lassen waarbij werknemers kritiek en zelfkritiek uitten bij zaken die de productie beperkten. Puur ritueel natuurlijk, want die productie liet zwaar te wensen over, met hongersnood en terreur als begeleidende fenomenen.

Ook in ideologisch opzicht past Neuhaus dus uitstekend in een politieke ethiek van het werk. Muziek is niet zozeer de ontplooiing van het individu met zijn verlangens, als wel de representatie van het collectief voor het collectief, de werkende gemeenschap die zichzelf herkent in de topprestaties van de optredende pianist. We herkennen hier de slaaf-heerverhouding van Aristoteles die via onder anderen Hegel, Marx en Lenin nu wordt geformuleerd als 'dienst aan het volk'. In termen van Aristoteles zoals die door Agamben wordt gelezen is dit 'het gebruik van het lichaam' van de slaaf door de heer, waarbij de heer in dit geval de politieke soeverein is, het 'collectief', dat in de ideologie samenvalt met de partij en de staat.

En toch is er in dit 'gebruik' van het lichaam ook een gebruik van het zelf geïnvolveerd, dat we met behulp van de antieke metafysica en Agamben kunnen ontdekken, bij Neuhaus. Agamben (Omnibus, p.1240 e.v.) sluit voor zijn analyse aan bij Aristoteles' opvatting van het denken als een vorm van contact. Waar we - al dan niet terecht - bij Plato het denken eerder zouden opvatten als representatie van de idee, is het bij Aristoteles het contact, waarbij er in essentie niets tussen de twee punten bestaat die met elkaar contact hebben, niets dat zowel kan worden gedacht als 'een niets', dat wil zeggen een leegte. Het gebruik van het zelf, in welke vorm dan ook, maar bij Aristoteles bij uitstek het denken, is niets anders dan de relatie van het zelf tot zichzelf, een differentie die eigenlijk tegelijk niet eens een differentie is.

De politieke betekenis van deze filosofie heeft te maken met de ban als figuur van politiek die we eerder apolitiek moeten noemen. Aristoteles formuleert het aan het begin van zijn Politica als volgt: 'iemand die niet bij toeval maar van nature buiten de polis staat is ofwel bovenmenselijk ofwel minderwaardig' (1253a 4-8). We hebben eerder gezien dat de toegang tot deze ervaring ook binnen het sovjetcollectief kan ontstaan via de schaamte. Het individu wordt in het midden van het kollektiv gezet en verinnerlijkt alle veroordelende blikken van de ander zodat er in hemzelf niets, of dus 'een niets' overblijft dat zijn enige intimiteit is.

Zou het kunnen zijn dat we in Neuhaus en wellicht zichtbaarder nog in zijn leerling Richter iets van deze politieke macht terugvinden, waardoor zij afstand konden nemen van de heersende Sovjet-ideologie en waardoor de kunst van het pianospelen zoiets als een levensvorm werd, dat wil zeggen een vorm van het leven die in contact staat met het leven?

Als dat zo is, dan vinden we misschien voor deze levensvorm meer aanwijzingen in het denken van Neuhaus dan in zijn instructies. Aan het begin van zijn 'In conclusion' verwoordt Neuhaus dit als volgt:
'I would add in conclusion a few thoughts on music, the composer, the performer and the musicologist - more by way of thinking aloud than preaching, though the latter may at times creep in. Alas! I love pupils (specially if they are talented) and music, but teaching...? Perhaps I am simply not a teacher in spite of having "on my books" fifteen prize-winners and hundreds of pupils succesfully working urbi et orbi.' (Neuhaus, p.216-17)
Het hardop preken en het denken relateert Neuhaus hier aan een bepaald soort statenloosheid, het urbi et orbi binnen en buiten Rusland. Maar terwijl het lesgeven niet kan worden losgezien van het 'preken', geeft Neuhaus zich in zijn boek zoveel mogelijk over aan het hardop denken. We hebben bij Barenboim gezien dat dit denken de vorm kan aannemen van het leren van Spinoza en het terugzien van diens 'aanschouwelijke denken' in de muziekuitvoering door genieën als de dirigent Furtwängler. Maar Barenboim geeft vooral les, hij preekt, hij houdt ons verheven morele waarden voor. Neuhaus daarentegen is, onder het mom van lesgeven, bezig met iets anders, hardop denken.

Het mom, het masker, het is een belangrijke levensvorm van de sovjetmens, die ik een paar decennia geleden exploreerde aan de hand van Michail Bachtin, zijn 'kruipgaten' ('lazejki') die ik relateerde aan de lignes de fuite van Deleuze en Guattari en de messiaanse tijd van Benjamin. Lezend in Neuhaus zou ik nu een extra stap kunnen zetten en deze ontsnappingsroutes kunnen schetsen als elementen van een levensvorm, van het concept levensvorm zoals Agamben dat beschrijft, en dat essentieel bestaat in een vorm van leven die in contact staat met het leven, en waarin het zelf contact maakt met zichzelf.

De muziek kon in de sovjettijd, maar wellicht ook in onze samenleving, op deze dubbele manier functioneren. Het is een culturele ruimte waarin we ons kunnen terugtrekken uit het openbare leven, en contact kunnen maken met onze innerlijke ruimte, ons privé-leven. Het is een leven in de ban, als 'statenloos burger' in de zin van Aristoteles en zoals Aristoteles zelf, die als Macedonisch burger uiteindelijk onder politieke druk uit Athene vluchtte naar zijn geboorteland. Daarnaast is het ook een levensvorm die het mogelijk maakt om in contact te blijven met het politieke leven, en een leven als politiek subject mogelijk maakt. Muziek was en bleef 'verschijning voor het volk', met plankenkoorts, opvoeding, bureaucratie, risico's. Voor uitvoerend musici zoals Richter betekende het tevens de mogelijkheid om zich vrij over de wereld te bewegen, en voor anderen, zoals Jegorov, zelfs de emigratie naar het Westen.

De filosofie zelf kunnen we nauwelijks een levensvorm noemen. Als iemand hardop denkt, hoe kunnen we dan anders testen of hij dat inderdaad doet, anders dan door zelf na te denken? Ook bij Agamben is onhelder wat de status van filosofie is. Het is wellicht precies deze onhelderheid die we moeten koesteren, de 'ononderscheidbaarheid' of indifferentie die voor Agamben de ultieme uitweg is.

Neuhaus heeft dit op een bepaalde manier goed begrepen, vermoed ik. We begrijpen niet goed wat hij doet als hij 'de kunst van het pianospelen' doceert. Hij doceert, maar misschien ook helemaal niet, en dit niet-doceren doet hij weer door het te doceren. En door, zoals bij Richter, af te zien van doceren. Het is een discours, een praktijk, maar evenzeer een non-discours en een non-praktijk. Het functioneert, en strooit als zodanig zand in de sovjetmachinerie, dus door te disfunctioneren. Via Neuhaus beluisteren we deze politieke onhelderheid ook bij Sjostakovitsj, Richter ('L'insoumis'), Jegorov, Goebaidoelina en noem maar op. Het is een levensvorm, in volgende blogs nader te relateren aan dat vreemde (non-)fenomeen muziek.
Afbeeldingsresultaat voor l'insoumis


Geen opmerkingen:

Een reactie posten