maandag 2 oktober 2023

Het stof ligt precies goed - Toulmin en Janik over Wittgenstein

Van mijn collega Duits Marianne kreeg ik het boek Wittgensteins Wien te leen. Het boek stamt uit de jaren zeventig en je kunt je afvragen waarom leraren elkaar boeken uitlenen die misschien geen actuele betekenis hebben. Ik vroeg me dat overigens zelf niet af, het boek landde al snel alsof ik er zelf om had gevraagd. Ik meen ook in staat te zijn om uit te leggen waarom.

Eerder had ik jullie verteld dat ik een roman had gelezen omdat een goede vriend me erover had gesproken. Ik zag het boek als een ding, maar wel een ding waarin mijn relatie met die goede vriend (die ik al ken vanaf mijn zevende) in zekere zin vervat ligt (zie deze blog). Mijn verhouding tot dat boek kun je opvatten als fetisjistisch, het boek als deeltje van iets omvattenders dat symbool staat voor dat omvattende, en vast wel eerder als misverstand dus. Máár...

Een misverstand kun je opvatten als iets dat we met een paar woorden kunnen ophelderen, waarna we weer gewoon verdergaan zoals we altijd gingen. De denker die al heel snel in beeld komt is Wittgenstein. Hij zag het misverstand als hoofdprobleem van mensen die gewoon goed willen leven met elkaar, en ook als hoofdprobleem van de krachten die ons weer bij ons leven willen terugbrengen, de taal, de filosofie, de wetenschap.

Op een of andere manier staat ook een stad symbool voor deze problematiek, in een periode van zijn bestaan, en wel de stad Wenen. Wenen was de hoofdstad van het Habsburgse rijk, het imperium dat in Nederland niet al te best bekend staat, noch van Nederlandschen noch van Duitschen bloed, maar destijds vooral Spaans en katholiek, en later functionerend als bolwerk tegen de Turken, de islamieten, de vijanden van het Christendom en later van ons geliefkoosd humanisme.

Heeft Wittgenstein iets met Wenen te maken? Kunnen we zijn filosofie opvatten als therapeutische opheldering, het verwerken van historische trauma's en het openleggen van een toekomst in het centrum van Europa juist omdat het met die trauma's maar al te vertrouwd is? Hier dienen zich twee wegen aan, twee routes om Wenen in te schakelen in de zelfbezinning van Europa: 1) De rouw van het imperium, de ondergang van het Habsburgse rijk waarbij Nederland in een vroegere fase met onze Willem van Oranje een ondermijnende rol had: het katholieke, 'Romeinse' Europa is een reactionaire droom waaruit we moeten ontwaken;  2) Het realisme of zelfs nihilisme als de weg voor Europa, het afzien van almachtsfantasieën waarmee we de weg openen tot een nieuwe verhouding tot de andere wereldmachten, zoekend naar een nieuw fundament voor politieke samenwerking met die machten.

Even updaten. In mijn interpretatie van het boek van Caroline de Gruyter kwam ik uit bij Kafka, voor mij het culminatiepunt van de 'nihilistische' afzwering van de almachtsfantasie, die opkwam in de centra van het Habsburgse imperium. Waar De Gruyter zich nog volzoog met nostalgie over de Weense keizers, begreep Kafka dat de redding niet van de leiders komt, maar van de onooglijke dingetjes in de gesprekken, fascinaties en obsessies van alledag.

Mede ook daardoor dacht ik dat het boek van Marianne iets voor mij kon bevatten dat voor mij van belang was, maar ook voor Europa, en voor het Europa dat opnieuw zijn plaats in de wereld zoekt.

Over de top, dit soort taal, denk je nu, maar nu ik eenmaal de naam Kafka heb laten vallen moeten we de ambities nog hoger leggen. We moeten rennen tegen de grenzen van onze existentie, zegt hij ergens in zijn dagboek. En in Wenen, het Wenen van Wittgenstein, liepen er meer van dat soort figuren rond. Neem Wittgenstein zelf, die de grenzen van de taal in beeld wilde krijgen door er steeds maar tegenaan te rennen, om zodoende uit te komen bij een ethiek die niet kan worden verwoord.

Ik wil deze blog niet heel lang maken, maar wel iets laten voelen van mijn leeservaring, en ook iets delen van wat met mij gedeeld is, door de schrijvers van het boek en misschien zelfs door Marianne. Even tussendoor: Marianne vertelde me dat ze in de jaren negentig rondliep met onderzoeksplannen, die zich toespitsten op Wenen en de boeken van Schnitzler. Nu lopen er op school wel vaker mensen rond met een verleden. Zo vertelde wiskundeleraar Floris me dat hij aan het lezen was in Zweig. In pauzes en tussenuren grijpen we zo onze kansen en kansjes om verbanden te leggen met Wenen, het Wenen van de decadentie, de hoogconjunctuur van de kunst, wetenschap en filosofie die mede het gevolg was van de autoritaire politieke samenleving waarin de spontane beweging richting innerlijk ging.

(Misschien zegt dat ook wel iets over onze schoolcultuur, waarin we vooral praktisch bezig zijn, maar wel op hoog niveau zijn opgevoed, zodat we blijven zitten met overschot en interesses die we in ons werk met de leerlingen niet kwijt kunnen, ook al vanwege de infantiele en bureaucratische praktijken waarbij we worden ingeschakeld, en waarbinnen we voortdurend slagen en falen...., onze interesses die we toch graag met elkaar en soms zelfs met leerlingen willen delen)

Welnu, het boek over het Wenen van Wittgenstein is vooral zo briljant omdat de schrijvers in het hart van de Wittgenstein-receptie teruggrijpen op de geschiedenis. Ik kende de filosoof Stephen Toulmin vaag van naam, maar wist wel dat het een Amerikaan was. Hij legt in zijn voorwoord uit dat hij zich vooral wil keren tegen de gangbare receptie van Wittgenstein als wetenschapsfilosoof die een nieuwe basis legt voor de kennistheorie, in het spoor van Frege en Russel. Het resulteert in een visie op taal als instrument om de werkelijkheid te vatten in elementaire uitspraken, proposities, die je vervolgens kunt uitbouwen tot gecompliceerde betekenisnetwerken die je daarna ook weer kunt toepassen op de dingen die je ziet.

Maar niet dus.

Het hele project om elementaire taal te gebruiken als weergave van werkelijkheid om die werkelijkheid vervolgens te bewerken stuit al in Wittgensteins Tractatus op grote bezwaren. We hebben te maken met de wereld en met feiten, lezen we in het begin van de Tractatus, maar die feiten kunnen we niet al meteen vangen in elementaire proposities. Het project om de wereld te vangen via geformaliseerde taal in complexe programma's loopt spaak bij Wittgenstein. Hij wil overigens zelf misverstanden opruimen, maar ligt zelf ook weer aan de basis van nieuwe misverstanden doordat filosofen hem vervolgens gebruiken als grondlegger van het project formalisering en toepassing. Ze zien hem als kennistheoreticus, terwijl hij zelf zoals gezegd uit is op een ethiek in de geest van Kant, ethiek waarbij je je bewust bent van de grenzen van het kennisvermogen en de essentie zoekt voorbij die grenzen, in een proces waarbij je die grenzen opzoekt.

De hele exercitie van Toulmin en Janik om Wittgenstein terug te voeren op zijn verworteling in het Wenen van 1900 is nodig om hem te bevrijden uit het misverstand dat hij de grondlegger is van de koppeling tussen alledaagse taal en waarneming die nog steeds dominant is in de wetenschap van angelsaksische snit. Wittgenstein is niet de man van de common sense en de voorganger van Popper, hij is (mijn term) missionaris van Wenen in Engeland en Amerika.

Het boek schetst twee belangrijke inspiraties, naast vele andere, van Wittgenstein in zijn Wenen. De eerste is natuurkundige en filosoof Fritz Mauthner. Hij was vertrouwd met de theorieën van Ernst Mach, maar vormde deze om tot een kritiek van de taal. Wittgenstein was ook, volgens Toulmin en Janik, gericht op de kritiek van de taal, en niet op het leggen van een nieuw fundament voor de kennistheorie. Kunnen we taal succesvol inzetten in de natuurwetenschappen? Zeker, je kunt wiskunde opvatten als zekere, a-historische taal die het fundament voor natuurkunde vormt. Zo krijg je zicht op de eenheidswetenschap, waarin Neurath tot 1937 bleef geloven. Maar als je Mauthner volgt komt je niet uit bij taal als een omvattend, homogeen geheel, maar als iets van individuën. Nu kun je daartegen inbrengen dat Wittgenstein precies met deze opvatting van taal als individueel betekenismedium afrekende, in zijn Philosophical Investigations. Maar hoe dan ook ontleende hij aan Mauthner de idee dat we eigenlijk altijd bezig zijn met het construeren van taal om vat te krijgen op de werkelijkheid, en de kwestie of we dat individueel doen of in relatie met elkaar is hier secundair.

Misschien nog essentiëler in de benadering van Janik en Toulmin is of we Wittgenstein met zijn filosofie kunnen terugvoeren op zijn inspiraties uit het kunstzinnige en wetenschappelijke milieu van Wenen. Dat zou extra mooi zijn wanneer dat overeen zou komen met de filosofie van Wittgenstein zelf. Maar die lijkt nu juist niet veel op te hebben met de idee van historiciteit. Je hebt allereerst je eigen leven en problemen, je bent een individu. Wetenschap probeert ons te zuigen in de tragiek en de misverstanden van het gemeenschappelijke leven. Daar moeten we ons zoveel mogelijk tegen afschermen.

Misschien is dat nu juist wat deze kunstenaars en wetenschappers deelden. In de autoritaire keizerlijke staat met conflicterende groepen was iedereen gebaat bij stabiliteit, en bij een bepaald soort blindheid voor de naderende instorting van het gezag. In deze decadente omgeving kreeg het individuele leven een extra glans. Daarnaast was precies dit afgeschermde leven 'politiek' als je het transparant en eerlijk kon maken. Weg dus met de zinloze ornamenten aan de gebouwen. Hier de aangekondigde tweede Weense inspiratie van Wittgenstein: Adolf Loos werd zijn held, die hem ook inspireerde bij het huisproject voor zijn zus.

Ik zie hier een lijn met Agamben. Als je de ornamenten van het gebouw weglaat heb je grofweg de keuze tussen twee opties. De ene is dat je het huis ontwerpt volgens het gebruik dat je ervan maakt. Niet het huis maar de levensvorm staat centraal. We zien hier al de Wittgenstein die na de Tractatus in zijn Philosophical investigations kiest voor de taalspelen, de taal als spel dat haast per definitie volgens de regels wordt gespeeld, niet de regels die erbuiten zijn opgesteld, zoals in de metafysica, maar ermee samenvallen. Leven en levensvorm vallen samen.

De tweede optie is dat je gebouwen ontwerpt die je op allerlei manieren kunt gebruiken. Die gedachte zit achter het staal en glas en achter al die blokkendozen langs de snelweg. Geen ornamenten, maar het is ook niet helder hoe die ontwerpen in verband staan met levensvormen. Integendeel, die blokkendozen nemen de plaats in van de levensvorm en het leven. Onze reis over de snelweg wordt obscuur, ondoorzichtig, en het wachten is nog op de schermen die zelfs die blokkendozen nog aan het zicht onttrekken.

Het boek van Toulmin en Janik plaatst Wittgenstein terug in Wenen, en daarmee dus, als mijn uitleg hierboven ergens op slaat, in de geschiedenis. De geschiedenis van de gecreëerde ruimte die veroverd is op de autoriteiten. Toch is opmerkelijk dat bij de vele namen die van Nietzsche en Heidegger, en overigens ook Benjamin, afwezig zijn. Historisch: ja. Maar geschichtlich?

Haast schokkend is een dagboeknotitie van Wittgenstein:

'Was geht mich die Geschichte an? Meine Welt ist die erste und einzige!' (gecit. op p. 324).

In hun reactie slaan T&J aanvankelijk een kritische toon aan. Als filosofische stellingname is het antihistoricisme niet interessant. Maar je kunt ook anders naar Wittgenstein kijken. Wittgenstein probeerde zich niet af te sluiten voor de geschiedenis, maar er openingen in te zoeken. Dat ga je pas zien als je hem leest in de lijn van zijn inspiratiebronnen, Kant, Schopenhauer en Tolstoj. In de filosofie draait het om de ethiek, en het grootste gevaar is dat je deze opvat als rationele code die je kunt kraken of kopiëren. De ethiek is precies datgene waarover je niet kunt spreken, en waarover je volgens de Tractatus moet zwijgen.

Zo lijkt het boek van T&J uit te komen bij de ethiek van het voorbeeld, het paradigma, niet in de zin van een speelveld waarbinnen je je volgens de regels moet bewegen, maar eerder in de zin waarin Socrates bij de oude Grieken het voorbeeld voor zijn volgers was. Je kunt niet filosoferen als je niets weet van de persoon Socrates, zijn vreemde gedrag. In die zin is Wittgenstein een soort Socrates. T&J benoemen dit nauwelijks (wel op p.268), en ik denk wel aan te voelen waarom niet. In mijn blog over de biografie van Wittgenstein door Ray Monk was ik onder de indruk van de manier waarop Wittgenstein zijn kamer opruimde. Het was een metafoor voor de filosofie, en ook weer concreter, het was zijn levensvorm, zijn ethiek.

Nu ik denk het te hebben begrepen, stuit ik bij T&J op een mooi maar verwarrend citaat van Wittgenstein in Cambridge:

'Manchmal kommen wir in das Arbeitszimmer eines Menschen und finden Bücher und Papiere überall verstreut, so daß wir ohne Zögern sagen: Was für ein Durcheinander! Wir müssen wirklich das Zimmer aufräumen! Ein andres Mal jedoch kann es sein, daß wir in ein Zimmer kommen, welches dem ersten sehr ähnlich sieht, aber nachdem wir uns umgesehen haben, entscheiden wir, es müsse alles genau so bleiben wie es ist, und wir erkennen, daß in diesem Fall selbst der Staub am richtigen Platz ist.' (p.278)

Het voorbeeld strooit adviezen, en op een bepaalde manier voel je aan dat het precies de goede adviezen zijn. De mysticus spreekt. Het probleem is hoe we deze sfeer kunnen onderscheiden van het rationele denken, waarbij we aangewezen zijn op het inzetten van dit denken als het ware tegen zichzelf, om bij de grenzen van de taal aan te komen. Aan de andere kant nodigt het voorbeeld ook uit om het te volgen. De analytische filosofen en logisch positivisten baseerden hun gedachtegoed op Wittgenstein, maar verstrikten zich daarbij in misverstanden. Ze begrepen niet dat het hem ging om de ethiek, en toen ze dat wel begrepen vatten ze die weer op als een rationele code.

Hoe kunnen we het voorbeeld dan wel volgen?

Misschien klopt er iets niet aan de metafoor van het voorbeeld. Misschien zijn T&J daarom zo terughoudend met deze metafoor. Wij leraren wentelen ons de hele dag rond in Bildung, Bilder en Beispiele. Maar Wittgenstein die ons vertelt dat we onze kamer moeten opruimen vertelt ons evengoed dat het stof precies goed ligt. Het beeld wist zichzelf uit, en we staan met lege handen.

Dat is irritant. Even irritant als Socrates, die uiteindelijk uit de weg werd geruimd, door de democraten nog wel. Misschien is juist dat irritante de kern van het voorbeeld. Ik kom de term irritieren op een paar plaatsen bij T&J tegen. Het is wat zij zelf willen doen met de gangbare Wittgenstein-receptie. Ze zetten Wenen in om hun Amerikaanse collega's te irriteren. Wittgenstein wilde zijn leven leiden, helemaal opnieuw beginnen. Nou, dan zetten wij hem terug in het oude Wenen, het keizerrijk dat op springen stond.

Zo wordt Wenen opgenomen in de taal, onze taal, ons taalspel, niet los te maken van de manier waarop we het inzetten. Inclusief alle misverstanden.

Ik denk terug aan mijn jeugd, toen ik in de kelder van mijn ouderlijk huis pianospeelde. Soms walsen van Strauß. Die vond ik irritant. Later vertelde mijn oude buurvrouw, afkomstig uit Wenen, me dat ze soms, als ik speelde, aan haar kant de kelder inliep en de stoel tegen de muur zette. Alles kwam weer boven, de Stephansdom, de Sachertorte, alles. Ik was kortom geen meester van mijn puberale bedoelingen, van mijn grenzen.

 


 

2 opmerkingen:

  1. Beste Anton, ik heb het boek "Het Wenen van Wittgenstein" van Stephen Toulmin gelezen op aanraden van een collega die jij al lang kent, namelijk onze Laurens. Dank voor je diepgaande bespreking. Heel veel lijnen uit het boek komen weer terug. Wat mij bij bleef uit dat boek is dat Wittgenstein in zijn geboortestad Wenen een enorme haat ontwikkelde tegen ornamenten en opsmukt. Het was door alle ruis en schone schijn zo moeilijk om tot de kern te komen. En precies dat was zijn passie, namelijk tot de kern komen en daarin was hij een mysticus. Die mystieke lijn in zijn werk werd volgens mij meer op de voorgrond geplaatst dan zijn ethiek, maar nu ga ik af op mijn herinnering van het boek dat ik toen heel goed gelezen heb. Mijn vraag is waarom Wittgenstein altijd als een heilige vereerd werd. Ik krijg eerder een beeld van een autist, maar dat is lelijke taal uit de psychologie waar Wittgenstein korte metten mee zou maken. Maar toch... er zat diepe psychische problematiek bij hem en zijn familie. Waar jij goed op wijst is het misverstand. Hoe deze man als een positivist en analytische filosoof omarmd werd, terwijl zijn aandacht zo veel verder en dieper ging. Vandaar dan zijn passie voor Schopenhauer en Tolstoj, maar ook deze genieën hadden hun persoonlijke problemen. Ik weet, Anton, dat dit vloeken in de kerk is. Maar is niet heel veel filosofie terug te voeren op persoonlijke of misschien wel psychische problematiek?
    Groet van Martien.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Martien, vloeken mag, en schijnt zelfs goed voor je gezondheid te zijn. . Jazeker, Wittgenstein wordt vereerd als een heilige. Daar sla je de spijker op zijn kop. En jazeker, het heeft allemaal te maken met zijn moeilijke thuissituatie. Maar onderschat dus ook de politieke situatie niet. Dat hangt samen. Ik ben benieuwd of je ook dat punt ziet. Groet, Anton

      Verwijderen