Soft power is geen uitvinding van diplomaten, maar misschien wel van God zelf. Mochten we Paulus geloven, dan heeft God wat zwak is in de ogen van de wereld uitgekozen om de sterken te beschamen (1 Kor. 1,27). Iets van die paradox vinden we in de idee van Europa, dat zichzelf zo lang heeft beschouwd als christelijk. Nederlanders zullen al gauw denken aan de oorlog tegen de machtige Habsburgers. Maar ook bij die Habsburgers zelf was soft power het ingrediënt waardoor ze het zo lang uithielden, tot maar liefst 1918.
Caroline de Gruyter woonde een aantal jaren in Brussel, en daarna in Wenen. Haar vielen al gauw de vochtplekken achter het Europese behang op, met de woorden van Ivo van de Wijdeven. Stap je in Wenen of Praag een goeie bakker binnen, dan zie je ineens een hoop portretten van de oude keizers en van Sisi aan de muur. Er wordt met liefde, in elk geval met opvallend weinig haat, naar de oude macht teruggekeken. Maar waar Van de Wijdeven de aandacht wilde vestigen op de rafelranden van het huidige Europa, lijkt De Gruyter een omgekeerde beweging te maken. Vanuit Wenen en het oude Habsburg kijkt ze naar de EU en ziet ze boeiende overeenkomsten.
Zo denken wij steeds dat de crises (monetair, vluchtelingen, corona) de instorting van de EU aankondigen. Maar de geschiedenis van Habsburg leert ons dat we die crises vaak overleven, omdat leiders van de staten ineens weer het belang inzien van de EU, en kiezen voor instandhouding. Noem het conservatisme, maar dan wel van een speciaal soort, waarin ook aanhangers van D66 en Groen Links zich kunnen vinden. We hebben belang bij de EU omdat we belang hebben bij stabiliteit. We moeten kunnen rekenen op de toekomst om wat dan ook te kunnen plannen, ook klimaat en vluchtelingen.
Hier dient zich onmiddellijk een raakvlak aan, hoe verrassend misschien ook voor degenen die wel eens Agamben hebben gelezen, met het radicaal-democratische marxisme waarmee ik sympathiseer. Lezen we Agamben, dan zien we dat hij bij politiek al gauw denkt aan de oikos, aan de familie die sinds jaar en dag aan de bron ligt van de belangrijkste conflicten tussen burgers en naties. We lazen Stasis over de onderschatte burgeroorlog, en we lazen het boek over de waanzinnige dichter Hölderlin, die Agamben ziet als zinnebeeld van het paradigma 'wonend leven'. Politiek wordt vanuit het leven van Hölderlin in zijn torenkamer in Tübingen iets uitermate vreemds. Niet de spectaculaire, dramatische gebeurtenissen van zijn tijd (Napoleon, Weens Congres), maar het leiden van zijn leven in die torenkamer.
Zouden we het Habsburgse rijk ook als een (enorm grote) torenkamer kunnen zien? Moeten we dat rijk zien, hoe groot en divers het ook is, als een binnenruimte waar de gebeurtenissen van de wereld er in wezen niet toe doen? Bij die - ik geef toe, niet erg vanzelfsprekende - gedachte vergeten we al gauw dat Europa zich altijd moest verhouden tot de wereld, tot de buitenwereld. Zo zagen we bij Van Reybrouck dat de EU in feite een reactiefenomeen is. De EU moest zich samenpakken in reactie op de Bandoengconferentie, waar de tweepoligheid van de naoorlogse wereld werd ondergraven, en waar met name Nederland niet in staat bleek zich in die buitenwereld opnieuw te positioneren.
Ook dat zou je zwakte kunnen noemen. Een conservatieve macht lijdt aan de zwakte dat ze maar moeilijk in staat is een goede inschatting te geven van de eigen plaats in de wereld. De stabiliteit kost uiteindelijk een hoge prijs. Kijk naar de Britten, die er in het boek van De Gruyter niet al te best vanaf komen. Ze schatten zichzelf als belangrijker en machtiger in dan Zwitserland en Noorwegen, maar zien niet dat die landen in allerlei opzichten aanschurken tegen de EU omdat dit in hun eigen belang is. De zwakte van de Britten is niet de soft power die hen verder helpt, het is hoogstwaarschijnlijk ordinaire zelfoverschatting.
Maar het gebaar van De Gruyter is niet de verdediging of rechtvaardiging van conservatisme. Ze voert het Habsburgse imperium niet primair op om ons duidelijk te maken dat stabiliteit de hoogste waarde is, en dat je die het beste kunt bereiken met bepaalde strategieën, zoals het sluiten van compromissen en terughoudendheid bij conflicten, en het fortwursteln. Al evenmin lees ik haar boek als aanprijzing van de burcht Europa, rond de vraag hoe je de boze wereld het beste op afstand kunt houden. Beide waarden, stabiliteit en afweer, vindt De Gruyter belangrijk. Maar ik denk niet dat dit de hoogste waarden zijn van haar ideale EU.
De ideale EU van De Gruyter is eerder te herkennen in wat ik zou willen omschrijven als het dubbele gebaar van ontnuchtering en het peinzen over schijnbaar kleine aanwijzingen. De ontnuchtering zie je in al haar verhalen terug. Wij stellen ons die EU voor als een gigantische bureaucratie, maar de ambtenaren in Brussel zijn minder in getal dan de douaniers die de Britten extra nodig hebben om hun brexit te realiseren. Met dat kleine apparaat zullen we er, anders dan de Habsburgers, niet in slagen om dichter bij de burgers te komen. Mochten we al grootse plannen hebben op het gebied van sociale emancipatie of klimaatontwikkeling, dan worden die dus noch dankzij noch ondanks de bureaucratie gerealiseerd, ons Frenske Timmermans overigens niet te na gesproken (mijn vader sprak tien jaar geleden nog met hem bij het groenten afwegen bij Albert Heijn in Heerlen). Ontnuchtering ook van de visioenen dat de EU spoedig zal overgaan in iets anders, een nationalistische chaos of een federatie.
De schijnbaar kleine aanwijzingen zie je bij De Gruyter in alle verhalen, maar het leukste vind ik de kleding. De Gruyter kan zeer diverse kanten belichten van de dirndls. Ze waren erg favoriet bij de nazi's, je denkt meteen aan folklore enzo. Daardoor waren die dirndls lang uit de gratie bij de Oostenrijkers. Maar ze zijn al best lang weer in. Vrouwen gaan er weer graag mee naar feestjes. Het heeft zeker te maken met de opkomst van extreemrechts. Maar de mensen associëren het ook met souvernirwinkels. Daar zie je dirndls in erg felle kleuren. De vrouw die De Gruyter spreekt, verzamelt dirndls. Maar als mensen haar met die dirndl zien als serveerster of souvenirverkoopster, gaat ze weer gewoon in broek en trui over straat. 'Zo is alles eigenlijk politiek, zelfs een dirndl.'
Laten we daar nog even over doordenken, over de dirndl als moment van inzicht dat alles eigenlijk politiek is.
In de jaren zeventig werd ook vaak gezegd dat het persoonlijke politiek is. Daarmee werd bedoeld dat je met je persoonlijke leven politieke statements moest maken. Je moest uit de kast komen, buttons dragen en later ook je afval scheiden. De wereld van de politiek koloniseerde je leefwereld, je persoonlijke leven stond in het teken van de politieke gebeurtenissen op wereldniveau.
Maar als we zeggen dat de dirndl eigenlijk politiek is, dan is er iets anders aan de hand, misschien wel het omgekeerde. We zitten nu in het domein van de oikos, je huis, huishouding, je intimiteit ook. Je kleding is taal. Je loopt ermee over straat, en mensen vatten het - bewust of onbewust - op een bepaalde manier op. En als dat zo is, dan hoef je dus geen statements meer te maken. Als je hele leven eigenlijk politiek is, dan kun je net zo goed die dirndl in de kast terughangen.
We komen met andere woorden terecht in een leven dat we kunnen zien als wonend leven, gewoon leven, leven volgens gewoontes, en tegelijk ook als politiek leven. Politiek leven is niet het leven van de EU-politici en ambtenaren dat vervolgens invloed op ons heeft. Nee, ook die politici en ambtenaren moeten, zoals Romano Prodi in het boek van De Gruyter, hun auto in de modder parkeren omdat de parkeerplaats van Ikea nog niet af is. En behalve De Gruyter herkent niemand die Prodi.
In de jaren negentig maakte ik op een symposium over literatuurwetenschap in Manchester kennis met Ilkka Yoki, een Finse onderzoeker. Na zijn proefschrift kreeg hij een baan in Brussel, als vertaler. Ik ging hem daar opzoeken toen hij daar op een klein appartementje zat. Toen hij het een beetje gemaakt had, ging hij sjieker wonen, in Tervuren, met zijn gezin. Met mijn gezin zocht ik hem op. Niet erg spraakzaam, die Ilkka. Uiteraard een sauna onder zijn huis. Ilkka bleef voor mij het symbool van een EU-ambtenaar. Hij verdiende goed, maar moest schandalig hard werken. Zijn Nederlandse vrouw werkte voor de Verenigde Naties. Ze moesten elke vier jaar verhuizen. Werken bij de EU betekende dat ze zich eindelijk konden vestigen. Ze konden wonen.
Het marxisme dat me voor ogen staat, moeten we wellicht niet meer zoeken via een revolutie, of via een oorlog (De Gruyter zegt dat er alleen nog echte politieke veranderingen kunnen komen via een oorlog). Je moet het communisme nog meer dan Marx al dacht zoeken in de plooien van het kapitalisme. Negri en Hardt beschreven het Imperium als een wereld die is geëvolueerd van nationale staten naar een wereldomspannende kapitalistische orde. Dat past helemaal bij de wereld van na de val van de Muur, toen de Amerikanen die wereld voor onze neus neerzetten.
De Gruyter lijkt via haar Habsburgse verkenningen een soortgelijke nieuwe twist in de wereldorde te schetsen. Het onbestemde Europa binnen de Amerikaanse wereldorde verandert nu in een democratisch, politiek Europa waar over alles wordt geruzied. Iedereen vindt het weer belangrijk wat Europa zal doen. Is de EU daarmee ook te kenschetsen als een imperium? Het lijkt er lang op van niet, bij De Gruyter. Het kapitalisme interesseert haar niet erg (een vergelijkbare desinteresse in de economie zagen we ook al bij Van de Wijdeven). Blijkbaar gelooft De Gruyter dat Europa nog kan terugvallen op een machtsmodel waarbij praten en onderhandelen iets opleveren. Dat is zeker ook mogelijk doordat Europa binnen de wereld een onaantastbare economische macht is. Behalve politieke stabiliteit hebben we ook een hoop rijkdom te verdedigen, en die twee hangen uiteraard sterk samen.
Nu en dan waagt De Gruyter zich aan een blik van buitenaf. Van binnenuit is Europa gepolariseerd, verkeert het in ruzies en crises. Van buitenaf gezien is het een massieve economische macht. En wel vooral door zijn economie. Allerminst een soft power dus. Dus toch een imperium, en zelfs in de zin van Negri en Hardt, waar de politieke macht vooral berust op economische verhoudingen en in stand wordt gehouden via informatiestromen.
De vraag die blijft liggen is hoe Europa zich ook in de buitenwereld als soft power kan positioneren. De Gruyter is daar overwegend positief over. Doordat de EU de regels voor productie vaststelt, inclusief mensenrechten en dergelijke, moeten producenten buiten Europa daar rekening mee houden. Maar tegelijk signaleert ze dat Europa de laatste decennia beweegt in de richting van een imperium. Dat vindt ze fascinerend. We worden omringd door lastige klanten, door oprukkende machten die ons tarten. We moeten dus meer doen aan (harde) machtspolitiek.
Misschien hoeven we van De Gruyter dus toch niet een alternatief te verwachten voor het imperium zoals de marxisten Haardt en Negri dat schetsen. Om zich overeind te houden tegenover Rusland, Turkije en China moet Europa zich bedienen van dezelfde taal en machtsmiddelen. De interne ruzies worden daarmee een soort theater waarmee we onszelf ervan overtuigen dat we echt wel democratisch zijn, en dat we in het einde der tijden leven. Spektakel.
Zo blijven we voor een marxistische lezing van dit boek aangewezen op een lezen tussen de plooien, de plooien van de dirndl en van de hofhuishouding van de keizer. De cultuur is de sleutel tot een nieuw zelfbegrip van Europa. Dat suggereert De Gruyter zelf ook, met haar gesprekken, waarnemingen en het afsluitende citaat van de Oostenrijkse satiricus Karl Kraus: in Wenen zijn de straten geplaveid met cultuur, in andere steden met asfalt. Met die cultuur houdt die stad ons een spiegel voor, zegt ze, en ik denk dan: bijgevolg zullen we ofwel beter in staat zijn van onszelf te houden, of ons in schaamte af te wenden en een andere richting in te slaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten