De wedstrijd tegen Indonesië is gewonnen door Amerika. Dat is de nuchtere conclusie van een verhaal dat je met veel tussenstappen kunt vertellen. Amerika, daarmee bedoel ik de leidende macht in een politiek die zich primair als anticommunistisch begrijpt. Dat zagen we afgelopen woensdag bevestigd toen een uit Nederland afkomstige Trump-aanhangster uitlegde dat je de Trump-beweging vooral moet zien als een reactie op de ontwikkelingen bij de democraten. Neem dat serieus, zou ik zeggen, het zou kunnen verklaren waarom de trumpianen zoveel tijd nodig hebben om tot een samenhangende politieke visie te komen. Ze reageren op een bedreiging, en het lijkt erop dat hun antwoord zo stuntelig is omdat ze historisch gezien de wind niet mee hebben. Misschien heeft het Amerikaanse exceptionalisme zijn langste tijd gehad, en zien we al de eerste stuiptrekkingen.
Indonesië is een van de belangrijkste manieren van Nederland om zich in de wereld te posteren, de wereld opgevat als geschiedenis. Nu pas krijgt Nederland oog voor zijn verleden, niet alleen in de vorm van een winterplaatje met molens en klompen, ook als wereldvormende macht, doordat het in gezamenlijkheid optrok tegen een enorm land en dat eeuwenlang in bedwang wist te houden. Al die eeuwen wist Nederland niet goed wat er aan de hand was. Men meerde aan, laadde de specerijen in en ging zo gauw mogelijk weer terug. Stapje voor stapje werd het getrokken in een moerasachtige dynamiek en ervoer het - al is het in minieme mate - de werkelijke prijs van de eigen welvaart.
Veel van wat nu wereldpolitiek is kun je beter begrijpen vanuit die Nederlandse optiek, die nu langzaam aan het ontstaan is. Zo denken we soms dat we aanhangsels zijn van Duitsland en Frankrijk, binnen Europa, en nog steeds zijn er mensen die denken dat we een intens moreel bewustzijn hebben. Hoe dan ook verdraagzaam, maar een verdraagzaamheid die gefundeerd is in een bodem van een groots verantwoordelijkheidsbesef.
Omdat we zo diep in dat besef verzonken liggen, hebben we soms buitenstaanders nodig om ons te herinneren aan wie we zijn. Zo lees ik Revolusi van David Van Reybrouck. Konden we nog geschokt worden door zijn Congo-boek, in het vaste vertrouwen dat wij onze zaakjes beter op orde hadden, nu wordt dat laatste weer een stukje moeilijker. Niet alleen lezen we in zijn boek - in het verlengde van Max Havelaar - het een en ander over de donkere keerzijdes van onze successen, maar ook hoe we het onderzoek daarnaar hebben tegengehouden. Pas in 2016 startten we een uitgebreid onderzoek naar de geweldsmisdrijven van de politionele acties. De meeste gesprekspartners van Van Reybrouck, toen al 95 jaar en ouder, zijn inmiddels overleden. Hierdoor kijk ik ook met andere ogen naar mezelf. Ik kan wel verrast en geschokt zijn, maar waarom heb ik me eerder zo zelden in deze geschiedenis verdiept?
Ook de uitbreiding van onze morele houding tot Europa moet worden herzien. Van Reybrouck schetst de samenwerking tussen Duitsland en Frankrijk na de oorlog als reactie op de Bandung-conferentie, waar Afrikaanse en Aziatische landen politieke onafhankelijkheid jegens de machtsblokken van de Koude Oorlog nastreefden. Het was al niet fijn om allerlei gebiedsdelen te verliezen, maar onderschat de economische belangen niet. Door samenwerking kon Europa een nieuwe relatie met Afrika en Azië leggen, en daar flink aan verdienen.
Nederland had dat in relatie tot Indonesië niet goed begrepen. Daar leek heel lang het politieke belang te overwegen, na de oorlog vooral in negatieve termen gedefinieerd als het voorkomen van de onafhankelijkheid. Van Reybrouck ziet in die politieke benadering weinig helderheid. Wilde Nederland de verhoudingen van voor de oorlog herstellen, of stromannen neerzetten? Zo leek de essentie van de politionele acties vooral militair te zijn, de ontplooiing van geweld waarmee de aspiraties tot onafhankelijkheid een tijdje konden worden uitgesteld of iets dergelijks.
Amerika wist tenminste wel wat het wilde, het wilde de communisten tegenspel geven, en zag daarvoor in Soekarno een bondgenoot. Bandung was echter een teken dat Indonesië zich niet zomaar gewonnen gaf voor deze Amerikaanse ambitie. Zo was het logisch dat de Amerikanen er uiteindelijk een dictator aan de macht brachten die elk links verzet de kop in drukte.
Van Reybrouck verwoordt het ergens zeer schematisch. De Europeanen dachten over de wereldpolitiek vooral volgens de noordzuidas, dekolonisatie en economische rekolonisatie, de Amerikanen vooral volgens oost en west, communisme versus kapitalisme. Maar Nederland deed niet echt zijn best om een relatie met zijn voormalige kolonie op te bouwen. Daarom is het nog steeds de vraag wat Nederland in de wereld eigenlijk te zoeken heeft.
In mijn vorige blogs heb ik het kapitalisme aanvankelijk in het spoor van de Italiaanse marxisten benaderd als iets eindigs, dat we met de opbouw van een tegenmacht en met politieke acties op den duur kunnen inruilen voor iets anders. Het kan alleen nog wel een tijdje duren voor het zo ver is. Een belangrijk deel van de strategie is de herkenning van zwakke plekken, plekken waar de essentie van het kapitalisme aan het licht komt. De epifanie dus, bijvoorbeeld van de hamsteraar.
Tegelijk is er nog een ander probleem, dat Agamben naar voren schuift. We moeten de revolutie niet opvatten als een strijd met gewelddadige middelen, waarmee we een nieuwe machtsinstantie constitueren. In onze samenleving heeft de constituerende macht namelijk de neiging samen te vloeien met de geconstitueerde macht, met de regering of de staat. Dat leidt hooguit tot een herhaling van zetten. Daarom stelt hij een derde component van de politiek macht voor, de destituerende macht, een instantie die de eenheid van constituerende en geconstitueerde macht kan doorbreken.
Misschien moeten we met het oog op de filosofie van Walter Benjamin nog iets anders bedenken. Zijn de Italiaanse marxisten niet teveel gericht op een handelen waarmee de toekomst wordt voorbereid? Wanneer gunnen we onszelf tijd om de slachtoffers van het verleden te herdenken zonder daarmee weer een toekomstige politiek voor te bereiden die evenzeer op het offer is gebaseerd?
Als ik met deze drie aandachtspunten naar Revolusi en dus de plaats van Nederland in de wereldgeschiedenis kijk, dan zie ik ten eerste de zwakke plekken verschijnen in de weigering om naar de wereld buiten Nederland te kijken. Nederland profiteert net als in de vorige eeuwen economisch van de wereld, maar ziet nog weinig noodzaak in het richten van de blik op de wereld. Ten aanzien van Indonesië is de blik vooral op zichzelf gericht: hoe kunnen we onze rol als kolonisator rechtvaardigen? De een doet dat door het geweld van destijds te negeren of relativeren, de ander door er afstand van te nemen, door te hopen dat we inmiddels een stuk rechtvaardiger zijn geworden. Van Reybrouck probeert dit te doorbreken door mensen op te zoeken en met hen te praten. Het is vooral dit gebaar waarvan we het belang niet mogen onderschatten. Door mensen aan het woord te laten doorbreek je misschien een beetje het narcisme dat ons nog steeds typeert.
De tweede invalshoek, de instelling van een destituerende macht: Van Reybrouck is daar niet op uit, denkelijk, hij wil vooral vertellen, hij wil een tragedie neerzetten, een geschiedenis waarin eerst de Nederlandse hubris en later de Revolusi zelf tenondergaan. Maar in het begin van zijn dikke boek memoreert hij het beroep van Balkenende op de VOC-mentaliteit. Balkenende voegde daar destijds aan toe: 'toch?' Over dat 'toch?' gaat mijn boek, zegt Van Reybrouck dan. Misschien is het 'toch?' de destituerende macht die Agamben voor ogen staat. Het is het moment van aarzeling dat kan optreden wanneer het publiek niet onmiddellijk applaudisseert. Nederland maakte dat mee toen het na de oorlog zag dat een grote meerderheid van landen in de wereld de onafhankelijkheid van Indonesië wilden ondersteunen. Nederland moest toen terugvallen op zijn meest conservatieve krachten, de katholieke ministers (Beel) en koningin Wilhelmina. Er ontstond weerstand, ook in Nederland zelf. Dat leidde niet meteen tot acceptatie van het verlies van de kolonie, maar misschien is dat 'toch?' niettemin de kern van de destituerende macht, het moment waarop de steun even wegvalt.
Dan komen we ten slotte weer bij de memoria, de herinnering die in het kapitalisme buitenspel dreigt te worden gezet omdat het zichzelf als einde van de geschiedenis opvat. Waarom zouden we nog zo'n dik boek als Revolusi lezen, wanneer de auteur zelf al constateert dat alles uiteindelijk verzand is in de imperiale controle van Amerika over de wereld? Soms lijkt het of de auteur het vertellen zelf al de moeite waard vindt. Hij gaat zo op in zijn verhalen, zijn ritme en zijn mooie beelden, dat we even vergeten te vragen waar het allemaal goed voor is, en dat de hele memoria ten dienste staat van dat vergeten. Ik denk aan Herodotus die vooral zijn toehoorders wilde boeien, en het ene na het andere onwaarschijnlijke verhaal uit zijn mouw schudde.
Vergeten staat niet helemaal haaks op herinneren. Soms vullen ze elkaar aan. Wij denken dat geschiedenis neerkomt op de realisering van mooie idealen (zoals de Bandungconferentie), of een race naar de afgrond, hoe dan ook een drama of spektakel dat zijn intensiteit ontleent aan de verwachting van een ontknoping.
In Revolusi voel ik daaronder en daardoorheen een ander ritme. Het is een schrijver die de tijd neemt, de tijd die ons eindelijk gegeven wordt, om te reizen, te praten, dingen eens uit te zoeken. Wij hebben de neiging om bij dit soort boeken te vragen: wat is er nu echt gebeurd? Wat wil de schrijver ons eigenlijk zeggen? Maar dat is hier niet het punt. Het punt is hier dat er tijd is, tijd die we hebben, tijd om de dingen eens uit te zoeken en om ze tot ons door te laten dringen. Er is geen ontknoping, voorlopig, het drama gaat door, en we zitten er middenin. Het lijkt alsof we even uit de geschiedenis stappen, juist op het moment dat we erin stappen.
Daarom vind ik ook niet dat Van Reybrouck zijn verhaal bondiger had moeten vertellen, zoals een recensent oppert. Het is deze ruimte, met een zekere onverdraaglijkheid nu en dan, die dit boek maakt tot wat het is, en waardoor we de kans krijgen in contact te treden met onze geschiedenis, de rol die we tot nu toe hebben gespeeld en nog steeds spelen.
Bovenstebeste Anton!
BeantwoordenVerwijderenWat een mooie bespreking is dit toch! Ik heb al besprekingen van dit boek van Van Reybrouck gelezen, maar jouw bespreking gaat het er diepste op in. Ook jij Anton, neemt de tijd om de beschouwingen in dit boek te verwerken, net als de auteur zelf en het meest dodelijk is om te vragen wat dit boek nu concreet wil beogen. Als ik dit lees, dan denk ik met gevoelens van schaamte en schuld terug aan de tijd dat ik geschiedenisdocent was in het voortgezet onderwijs. In het jaar 2006-2007 was Nederlands-Indië het eindexamenonderwerp en er was in de leerstof geen aandacht voor het grote leed dat de Nederlanders de indononesiers hebben aangedaan. Het thema werd uitsluitend vanuit Nederlands perspectief belicht. Ik zeg niet dat het nationalistische propaganda was, maar er was geen weinig ruimte voor het Indische perspectief. Wel bronteksten van Indiers die bepaalde opstanden hadden meegemaakt, maar het werd uit de leerstof totaal niet duidelijk dat wij daar een koloniale oorlog aan het uitvechten waren. Juist het niet bespreken van het perspectief van de Indiers is mij bijgebleven en ik moest zelf gaan zoeken naar alternatieve bronnen om de Indionesiers wel een stem te geven. Maar dat viel buiten de examenstof en wij moesten natuurlijk onze doelen halen en de studenten klaarstomen voor het examen. Los van de vraag of er tegenrevolutie ontketend moet worden, wil ik vooral dit punt benadrukken. Voordat je stelling kunt nemen in politieke kwesties moet je ook de andere kant van de kwestie verkend hebben. Dat werd ons -geschiedenisdocenten en leerlingen- onmogelijk gemaakt en daarmee bleef de Nederlandse kijk op deze zaak overeind staan. Precies dat is de grote waarde van het werk van Van Reybrouck, namelijk dat wij naar onszelf gaan kijken. Ik denk terug aan mijn filosofiedocent Cornelis Verhoeven die vlak WO-2 de oproep kreeg om als soldaat naar Indie te gaan en toen alles deed om daaronder uit te komen. HIj vertelde mij dat dienstweigering geen optie was, want dat was desertie en daar stonden grote straffen op. Hij deed dus alles om als psychiatrisch geval over te komen en daar is hij in geslaagd. HIj kreeg S5 en daarna een exitgesprek met de generaal die zij dat hij hoopte dat er nog iets van hem terecht zou komen. Wat een held was die Verhoeven toen! Laats keek ik naar aanleiding van die loodzware serie IM via Youtupe terug naar een interview dat Ischa Meijer ooit met Verhoeven had. Het moet ergens in 1992 zijn geweest en het enige wat Ischa over het politiek engagement van Verhoeven kon bedenken, is de schaamteloze vraag of Cornelis Verhoeven fout was in de oorlog. Hij kwam niet op het idee om naar deze situatie te vragen en dat is kenmerkend. Ook bij ons in de familie was het taboe om over deze kwestie te praten met mijn ooms die daar gevochten hebben. Decennia later wilden zij daar wel over vertellen. Die verhalen moeten wij horen. Dat is het begin van echte politieke bewustwording. Dank Anton, voor jouw bespreking en groet van Martien (vriend van Anton).