Het is lente, het wordt zomer, de kikkers gaan ons weer uit de slaap houden. Wat proberen ze te zeggen? De taal der dieren is voor ons ondoorgrondelijk. Ze zetten een keel op, trekken aandacht. En omdat we allemaal hebben geleerd dat we aandacht moeten trekken, kan het niet anders of kikkers gaan ons voor. Kikkers zijn ons voorbeeld.
We waren nog aan het lezen over maangodin Diana. Ook zij was ooit klein, de kleine tweelingzus van zonnegod Apollo. Hun moeder Latona was verbannen en vond na lang gesmeek een toevluchtsoord op het eiland Delos. Bij de Romeinse dichter Ovidius horen we hoe het verder gaat. Vanuit Delos komt de godin na omzwervingen met haar baby's aan in Lycië, moe en dorstig.
Bij een meertje wil ze haar dorst lessen. Maar de boeren spreken hun veto. Moet water eigendom zijn? Die kwestie is sindsdien alleen maar prangender geworden. We zijn dus weer aangewezen op de goden. Totdat ook de overtuigingskracht van de goden verbleekt. Wat kan Latona anders dan de boeren vervloeken, met haar vloek terugbrengen tot wat ze al zijn, verbieders en schelders.
En zo kan de mens ook weer terugevoluëren, van boer tot kikker. Ze duiken vrolijk in de vijver en blijven tegelijk doorschelden: 'Maar aldoor nog brutaalgebekt blijven zij kijven naar elkaar en schaamteloos kwaadaardig kwaakt onder water zelfs dat waterig gekwater door.' (quamvis sint sub aqua, sub aqua maledicere temptant... qua- qua- qua-).
Het woord temptare (proberen) vinden we bij Ovidius ook in een andere beroemde regel: 'et quod temptabam dicere, versus erat', schrijft hij als hij zelf verbannen is, in zijn Tristia: 'en wat ik probeerde te zeggen, was een vers'. Zijn vader wilde dat hij redenaar zou worden, om te schitteren op het Forum en met een flinke zak geld terug te komen. Het was geen onwil, of niet alleen, waardoor Ovidius in de poëzie terechtkwam. Je kunt iets nog zo goed proberen, maar er zijn dus momenten dat de taal het van je overneemt.
Zal het ons ooit lukken om kikkers zoals Ovidius in onze kruiwagen te houden? Als hij de goden omtovert in arme bannelingen en boeren in kikkers, dan zien en horen we hoe de taal het van hem overneemt. De betekenissen vervliegen, wat we horen is spel, klank, beelden.
Het is de vraag of de filosoof hier iets mee kan. We hebben gezien hoe bijvoorbeeld de Italiaanse filosoof Agamben de verbeelding aan de macht probeert te brengen, met Stanzas uit 1977. Het beeld of symbool is niet primair een tekort, maar iets positiefs. Wat die positieve waarde is, is aan de filosofie om via het denken achter te komen. Zo ontstaat er een tragische relatie tussen poëzie en filosofie. Het gedicht zegt de waarheid zonder hem te kennen, de filosofie kent de waarheid zonder hem te kunnen verwoorden.
Het lijkt erop dat - getuige zijn Hölderlin-boek - de filosofie bij Agamben nog steeds het gedicht tot richtpunt heeft, en dat hij de filosofie nog steeds wil opvatten als getuigenis van de waarheid. Maar zijn we in staat om die waarheid te kennen? Kan de filosoof ons uitleggen wat het betekent om 'dichterlijk de aarde te bewonen'? In deze blogs hebben we al een paar keer regels geciteerd uit het slot van Agambens Hölderlin-boek, en we weten dat hij niet verder komt dan stamelen (balbettare). Misschien moeten we zeggen: het temptare is de kern van de filosofie aan het worden. Kwaliteit wordt kwa- kwa- kwa-.
Agamben besluit zijn boek met Pallaksch. Pallaksch. Daarmee citeert hij de oude, waanzinnige Hölderlin, die dit zei als je hem vragen voorlegde die hij niet wilde beantwoorden. Zelf heb ik de neiging om niet alleen Hölderlin, maar ook Agamben veel krediet te geven. Als er al een moraal in zit, dan misschien dat we ons best moeten doen om hen zo ver mogelijk te volgen, zelfs als ze gek verklaard zijn of moeilijk te begrijpen. Bij Agamben heeft dat geresulteerd in het terugvolgen van zijn visie op de ervaring van de taal die volgens hem zijn oorsprong vindt in de muziek, en via welke we een herinnering koesteren aan de stem van de dieren.
Zo vind ik het niet ver gezocht om de poging al stotterend dingen te verwoorden op te vatten als herinnering, memoria, van de oorsprong van menselijke zingeving in iets dat weliswaar lijkt op een tekort, maar beter positief geduid kan worden.
Misschien kunnen we zelfs zo ver gaan om - mede onder inspiratie van Agamben, maar ook van zijn duidelijker politieke geestverwant Virno - via de eigendom, het hebben van de taal, uit te komen bij een oorspronkelijkere armoede, een afstand tot datgene wat we menen te hebben en nooit kunnen toe-eigenen.
Het is moeilijk om dit in de vorm van een pleidooi te gieten dat je op het Forum kunt verkondigen. Laten we nogmaals aan de hand van Ovidius Latona volgen, die haar roussauïstische of marxistische boosheid onder woorden brengt: 'Wat! water weigeren? Is water niet als lucht en zonlicht van iedereen? Het is toch geen persoonlijk eigendom!' Vervolgens gaat ze door een soort infantia heen die de taal weer terugbrengt naar de gebaren van kleine kinderen: 'Met dit water schenkt u mij nieuw leven! Doe het vooral ook voor mijn baby's, die hier van mijn schoot de armpjes strekken...' en toevallig strekten zij de armpjes.' Maar ook dat kan de boeren niet vermurwen. Daarna volgt dan dus de vervloeking, die wellicht niet meer is dan een echo van het gevloek van de boeren, het 'proberen te zeggen' dat overgaat in een mimesis van de dierentaal.
We bevinden ons in het hart van de politieke actualiteit van de laatste dagen. We zullen de boeren - en trouwens ook de liberalen - ervan moeten overtuigen dat het water van iedereen is. Vooralsnog glijden we daarmee door een modderige parodie van onze democratische idealen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten