Is filosofie nou echt nuttig? Misschien is deze vraag wel fout, maar ik stel hem toch maar. Zoals de vaste lezers van mijn blog weten, ben ik al lang aan het wegdrijven van de filosofische gemeenschap, niet alleen de academie, maar ook van de hele wereld van vrijetijdsbesteding en opvoeding waar filosofie interessant wordt gevonden. Tegelijk ben ik al zo oud, dat ik naar ik vrees in mijn leven niet meer zal ontsnappen aan de filosofie. Het tikken van een blog als deze is misschien niet meer dan zinnen die vooral tot zichzelf spreken, en waarbij ik de tikje verslaafde secretaris ben.
Terugkijkend naar de nu bijna vierhonderd blogs in deze serie, waarbij Plato en Agamben mijn meest prominente leraren zijn, kom ik al vaker uit bij de ervaring dat de instrumenten - waaronder de taal, en de ideeën - buiten werking gesteld zijn. Ons denken kunnen we niet meer begrijpen als een plan met een startpunt en een doel dat we uitvoeren. Denken houdt in dat we de taal onderbreken, even de houding van de denker van Rodin aannemen, de denker die er al zo lang zit, en van wie we vrezen (of hopen) dat hij daar lekker blijft zitten.
Maar het leven gaat door. We moeten van alles doen. We hebben onszelf als mensheid in problemen gebracht, en daar moeten we ons uit zien te redden. Reddend handelen, dat is wat we nodig hebben, en daarom moeten we ook de filosofie afmeten aan de vraag of die iets kan bijdragen aan die redding. Dus wederom de vraag: is filosofie nou echt nuttig?
Plato: startend bij de waarneming en de meningen moeten we daar in tweede instantie mee breken, en de vraag stellen wat de dingen echt zijn. Koppig blijven nadenken, de anderen en onszelf tegenspreken, en erop vertrouwen dat we zo uitkomen bij de waarheid en zelfs bij het goede. Agamben: geleidelijk komen we als mensheid bij de ervaring van taal, de ervaring dat er taal is, en dat we dit geen vooronderstelling kunnen noemen. De taal ervaren betekent dat we eindelijk terecht kunnen komen in een politieke gemeenschap zonder vooronderstellingen, zoals God of de wetenschap.
Een onderschatte rol in mijn filosofische weg speelde tot dusver Wittgenstein. Hij geldt als de man die de linguistic turn in gang zette, de richtingen in het twintigste-eeuwse denken waar alles draait om taal. We weten niet wat taal is, hoe de taal begrensd is. Wel kunnen we voortdurend botsen tegen de grenzen van de taal, en onze bulten tonen ons dat er grenzen zijn. Behalve denken is dus ook dat tonen van belang. Je zou haast denken dat we daaraan genoeg hebben. Als we maar blijven botsen, verzwakken we uiteindelijk zo dat we eraan kapot gaan. Dan weten we tenminste wel waar we aan toe zijn. En dan hebben we geen filosofie meer nodig, we kunnen nu tonen in plaats van denken.
Nog maar een paar weken geleden hield ik me bezig met de kwestie van therapie. Kunnen we filosofie niet anders inzetten, kun je je met Wittgenstein afvragen, dan als het zoeken (à la Plato dus) naar de waarheid? Misschien is de verschuiving van denken naar tonen al wel een teken dat er een therapeutisch proces gaande is. Denken wordt nu de volgehouden poging om - via de mislukkingen en verwarringen van de filosofie - ons ervan te bevrijden. Zo komen we eindelijk toe aan ons leven, het leven dat de moeite waard is om te leiden.
Wittgenstein zei dat we het denken meestal hebben opgevat als het bouwen van een groot gebouw. In plaats daarvan moeten we het gaan zien als het opruimen van je kamer. Dat oogt een stuk bescheidener, maar is in werkelijkheid iets dat grote gevolgen kan hebben. Je leven is meer die kamer dan dat grote gebouw, en dus kom je met Wittgenstein al een stuk dichter bij je eigen leven. En dan hebben we meteen een voorlopig antwoord op onze startvraag, of filosofie nou echt nuttig is. Nee, want het brengt ons vooral in allerlei misleiding en mist, en ja, want filosofie kan ons helpen wat meer helderheid te scheppen.
Lees je de beroemde biografie van Wittgenstein door Ray Monk (Het heilige moeten), dan zie je dat Wittgenstein het schoonmaken van zijn eigen kamer rigoreus aanpakte. De vloer moest 's ochtends worden volgegooid met theebladeren, die het vocht en vuil opzogen, en de insecten moesten worden verdreven met een goede spuitbus. Ook liet Wittgenstein geen gelegenheid onbenut om met andere mensen te praten over zijn 'werk', over de filosofie. Hij gedroeg zich als een Socrates voor wie mensen een beetje bang waren.
Je kunt dus betwijfelen of Wittgenstein wel efficiënt genoeg te werk ging om zijn therapeutische taak te kunnen uitvoeren. Hij was er vast ook niet doelgericht genoeg voor. Liefst wilde hij echt werk doen, als militair in de oorlog, onderwijzer op een dorpsschool of laboratoriumassistent in een apotheek. Maar na verloop van tijd kwam hij weer terug bij de filosofie, toch blijkbaar het ding dat hem het meest lag en waar hij het meest van opknapte. Beide gestalten van Wittgenstein vind ik interessant. Filosofie kan je nog zo goed liggen, het kan nog zo veel redding brengen, ze is pas nuttig doordat er een niet-filosofisch leven is, het leven van gewone mensen. En ook als je, zoals Wittgenstein, dat gewone leven niet echt kunt leiden, dan leert je ervaring je waarop je je filosofie moet afstemmen.
Het belangrijkste inzicht van Wittgenstein heeft denk ik te maken met die ervaring van twee gestalten. Beroemd is het plaatje van eend-konijn, die rare getekende beestenkop die je eerst ziet als eend, maar als je een beetje anders kijkt zie je er een konijn in. Wittgenstein wil hiermee laten zien dat je naar iets kunt kijken als iets, naar het plaatje als eend, en naar precies datzelfde plaatje als konijn. Nu dreigt de hele overgang van het denken naar het tonen in het water te vallen. Want wat tonen we eigenlijk als we het plaatje van eend-konijn laten zien? Hoort dat 'zien als' iets ook bij het zien, of vallen we dan weer terug in een filosofische valkuil?
Wat Wittgenstein vaak wil vermijden is dat we ons via diepzinnige vragen laten terugzuigen in de filosofie. Je kunt met het eend-konijn zonder problemen naar het perspectivisme, de theorie dat we alles altijd op verschillende manieren kunnen zien en duiden. Je kunt ook - zoals de fenomenologie - de diverse verschijningsvormen van zo'n plaatje Abschattungen noemen, waarmee je toegang krijgt tot wat het ding echt is. Dat is niet wat Wittgenstein wil. Het zien van iets als iets is ook een manier van zien.
Om dit te verduidelijken grijpt Wittgenstein terug op Goethe, die wilde afrekenen met het newtoniaanse wereldbeeld, dat mechanistisch is. Goethe zocht in zijn bestudering van planten naar een dynamisch wereldbeeld, en wel vanuit de idee van gestalte (Gestalt). Om planten te bestuderen hoef je niet de planten te herleiden tot een bijzondere, bestaande plant uit heden of verleden, zo ongeveer zoals Darwin dat met zijn evolutietheorie doet. Je kunt ook - zoals Goethe - alle planten beschouwen vanuit het gezichtspunt van een enkele gestalte, die hij Urpflanze noemt. Het gaat hier niet om een werkelijk bestaande plant, maar om een plant die het mogelijk maakt alle bestaande planten op te vatten als analoog aan, als bepaalde metamorfoses van, deze oerplant. Om tot een overzicht van alle planten te komen ben je dan niet meer afhankelijk van empirische afleidingen, maar aan de andere kant hoef je de oerplant ook niet op te vatten als de idee van alle planten, die je niet kunt zien maar alleen met je denken kunt benaderen.
Het is dus de analogie als iets wat je kunt zien die het uitgangspunt vormt voor het wereldbeeld van Goethe, en ook van Wittgenstein, en later weer van Agamben. Eend-konijn zegeviert!
Het denken kunnen we nu anders opvatten. Het is niet meer de herleiding van de verschijnselen tot iets wat niet kan worden getoond, maar alleen gedacht (idee), maar tot iets wat wel kan worden getoond. De filosofie halen we zo dicht bij ons leven dat we de dingen kunnen zien als wat ze zijn. Bovendien hebben we in één beweging door de wetenschap gerelativeerd. Bij Wittgenstein moet met name de wiskunde het ontgelden. Die stelt regels op waarop we de logica afstemmen, en met die versimpelde logica zouden we ons leven moeten organiseren. Ik denk dan meteen aan de algoritmes waarvan we steeds beter begrijpen hoe ze ons leven in een ongewenst keurslijf straktrekken.
Het punt wordt nu wel dat Wittgenstein iets te drastisch te werk gaat. Hij wil accepteren dat alles is zoals het is. Dat is ook zo ongeveer de ambitie van Agamben, die wil dat de praktijken waarin we betrokken zijn transparant worden. Als die transparant moeten worden, moeten we ook de wetenschap accepteren, zelfs als die hoofdzakelijk leidt tot verafgoding.
Daar zou je tegenin kunnen brengen dat ik nu weer ten prooi val aan een te simpele logica, waarbij a=a en niet tegelijk a≠a kan zijn. We blijven immers in de taal zitten, en zullen dus ook blijven botsen.
Misschien dat deze blog dat op zijn manier juist laat zien doordat de zinnen niets anders weerspiegelen dan zichzelf, en dat ik ben blijven doortikken tot hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten