Erasmus was een dwarsdenker, en nog voor je begint aan de dikke biografie van Sandra Langereis ben je daarvan op de hoogte middels haar ondertitel: Erasmus: dwarsdenker. Nu zou je verwachten dat Erasmus dus ook een filosoof was, met in je achterhoofd de titel van zijn kritiek op Luther: 'Over de vrije wil'. Maar misschien is niet elke denker meteen ook een filosoof. Wel wordt al snel duidelijk dat Erasmus niets moest hebben van de dominante filosofie van zijn tijd, de scholastiek. Erasmus was dwarsdenker omdat hij ging dwarsliggen tegen de scholastiek, en wel omdat die de bijbel niet voor zichzelf liet spreken. Erasmus wilde door middel van tekstkritiek de blokkades wegruimen voor het laten spreken van de bijbel, en de scholastiek was een van de belangrijkste van die blokkades.
Nu voel ik mezelf wel - minstens als filosoof - aangesproken door deze inzet. Ik bevind me op een moment van mijn geestelijke ontwikkeling waarin ik ben weggedreven van de academische filosofie, en vond in filosoof Agamben een belangrijke bondgenoot. Het eerste boek dat ik van hem las was zijn Paulus-commentaar, Il tempo che restà, de tijd die overblijft. Maar met alle aandacht voor de taal van Paulus is het boek van Agamben toch een filosofisch boek. Centraal staat daarin de term 'buitenwerkingstelling', de wet die door Christus buiten werking is gesteld. Het Griekse begrip katargèsis wordt anderhalf millennium later door Luther opgepakt met de term Aufhebung, waarop Hegel weer een paar eeuwen later voortborduurt. En het valt moeilijk te ontkennen dat Aufhebung nog zeer bepalend is voor ons begrip van geschiedenis. Geschiedenis is opheffing van de wet, de ontplooiing van de menselijke geest, die ontstaat door afstand te nemen van de letterlijkheid, van de wet.
Pak ik het boek van Agamben erbij, dan wordt Erasmus daar tot mijn verrassing genoemd, zij het maar een enkele keer. Agamben gaat er kort in op een tractaat van Philo van Alexandrië om duidelijk te maken dat je met één lettertje verschil al bij iets heel anders kunt uitkomen. Dit tractaat wordt nooit geciteerd, zegt Agamben, terwijl het wel erg verhelderend is als je Philo's gedachte toepast op Paulus. Die heette eerst Saulos (de naam van de oudtestamentische koning) en veranderde na zijn bekering zijn naam in Paulos, wat Grieks is voor 'weinig'. Niemand citeert Philo, behalve Origenes en - Erasmus van Rotterdam.
Als je iemand maar één keer citeert, is dat heel weinig. Maar als het juist over dat 'weinig' (paulos) gaat, heeft het misschien veel betekenis. En zeker nu ik de dikke biografie van Langereis uit heb, waarin het maar heel weinig over filosofie gaat, voel ik mezelf in staat om met hulp van Agamben te zoeken naar de reden waarom Erasmus mij aanspreekt, waarom ik me via deze biografie door hem aangesproken voel. Het gaat verder dan de naamsverandering. Het gaat over de aandacht voor de lettertjes, voor de taal. Erasmus had aandacht voor de taal, en begreep (bewust of intuïtief) dat de scholastiek, met al zijn subtiliteiten in logica en conceptualiteit, aan de kwestie van de taal voorbij ging.
Langereis vertelt en vertelt, en dat doet ze goed, in boeiend proza, en kreeg wat mij betreft terecht de Librisprijs, al had ik die evengoed gegund aan Van Reybrouck. Met haar biografie staat ze in de traditie van historicus Plutarchus, met dien verstande dat deze vooral geïnteresseerd was in het karakter van zijn personages, en minder in de feiten. Langereis is geschoold in de geschiedwetenschap, en ziet in Erasmus een bondgenoot, omdat deze de oude teksten wilde bevrijden van anachronismen, van betekenissen die er later op zijn geprojecteerd. Haar formule: 'Een humanist is een historicus.' (p.392) Er is dus sinds Plutarchus (en ook al toen en eerder, want Plutarchus werd in zijn eigen tijd al gewantrouwd) het een en ander gebeurd.
Het valt daarom tegelijk te prijzen, maar soms ook moeilijk te begrijpen waarom een historicus Erasmus volgt, die zoveel werk stak in de uitgave van schrijvers zoals Plutarchus, en van de bijbel. Is het pure professionaliteit? Waarom zouden we trots zijn op een schrijver - onze Erasmus - die zo geïnteresseerd is in half-mythologische teksten? Zouden we dan niet ook de scholastici evenveel eer moeten bewijzen, met hun minachting voor de historische gegevens?
Nog een stapje verder en die professionaliteit keert zich tegen Erasmus. We ontdekken dat de schrijver zelf heeft gesjoemeld met zijn geboortedatum, en erg hield van dramatisering en overdrijving. Weg bondgenoot. In een eerdere blog over Erasmus, via de studie van mijn vriend Harry Kuster, heb ik de fragiliteit van de vriendschap al uit de materie zelf ontdekt, en het lijkt ook een ervaring van Erasmus zelf te weerspiegelen. Hij was op anderen aangewezen voor levensonderhoud, en moest zijn vrienden voortdurend als kruiwagen inzetten, meestal met tegenvallend resultaat. Als we meegaan met Erasmus' gevoel voor drama, lijkt zijn biografie de geleidelijke overgang van komedie naar tragedie, waar het in de oudheid andersom was. Na Luthers protestactie keerden de katholieken zich tegen Erasmus omdat hij geen afstand nam van Luther, en Luther omdat hij niet wilde breken met de katholieken.
Kijken we met een politiek geïnteresseerde bril, dan lijkt het monnikenwerk van Erasmus (ik bedoel dit metaforisch, omdat Erasmus al snel bekend stond als kloosterverlater) een zwaktebod, een getuigenis van geringheid. Tel daarbij op dat Erasmus al snel neerkeek op de volkstaal, en bijna alleen in het Latijn schreef (hij citeerde ook Oudgrieks en Hebreeuws). Met zijn publicaties bereikte hij een groeiend internationaal publiek, maar een paar jaar later werden met Luther de volkstalen symbool voor de nieuwe tijd, en het Latijn symbool voor klerikale rigiditeit. Met andere woorden: als de aandacht voor taal Erasmus' unique selling point was, koos hij dan niet met Latijn gewoon voor de verkeerde taal? Was hij au fond niet een sneue tussenfiguur die achteraf beschouwd op het verkeerde paard heeft gewed? Moeten we dwarsdenker dus eigenlijk opvatten als ironie, de dwarsligger als tapijt voor de historische krachten die over hem heen walsen?
Hier heb ik behoefte aan een beetje hulp, in de geest van Plato, die vertrouwen had in de taal, maar ook vond dat het denken de taal soms te hulp moest schieten.
Het politieke belang van de taal ligt in het stichten van gemeenschap. Politieke autoriteiten hebben meestal goed door dat we taal nodig hebben om mensen het gevoel te geven dat ze bij elkaar horen. De vorm waarin die taal wordt gebruikt en gecreëerd is divers. Het kan gaan om een gemeenschappelijk verhaal (mythe), een historische herinnering (slag bij het Merelveld) of om het koesteren van een nationale taal (Nederlands) om je van je vijanden te onderscheiden, of om draagvlak te creëren onder niet-elitaire bevolkingsgroepen (Luther). In Europa was het altijd belangrijk om een taal te hebben waarmee de elite ook buiten het eigen gebied kon communiceren, voor de handel of rechtspraak: eerst Grieks, later Latijn, uiteindelijk Engels.
De bijbel functioneerde lange tijd als een gemeenschappelijk verhaal, en in internationale verhoudingen was de internationale taal van meet af aan erg belangrijk. Voor het Westen was de Vulgaat, de bijbelvertaling in het Latijn van Hieronymus uit ongeveer 400 na Chr., een krachtige combinatie van mythe en zo'n internationale taal. Hieronymus was bevriend met Paus Damasenus I, en die gaf hem de opdracht tot de Latijnse bijbelvertaling. Hieronymus was geïnteresseerd in taal, en ermee vertrouwd. Zelf kwam hij uit Dalmatië, en leerde Latijn in Rome, waarnaar zijn ouders hem hadden gestuurd. Hieronymus leerde later nog Grieks en Hebreeuws.
Het is dus maar al te begrijpelijk waarom Erasmus zich zo makkelijk identificeerde met Hieronymus. Hij was ook afkomstig uit een buitengebied, leerde in tweede instantie Latijn en later andere talen, en zag de bijbel als de belangrijkste tekst die gemeenschap kon stichten in een tijd waarin die uit elkaar viel. Hieronymus zag net als Erasmus weinig in het speculatieve denken, dat in zijn tijd vooral werd belichaamd door Augustinus. En zeker niet onbelangrijk: Hieronymus schijnt over gevoel voor humor te hebben beschikt, wat je van Augustinus moeilijk kunt zeggen, en ook dat vond Erasmus leuk. Zotheid was voor hem niet iets negatiefs, de grap en de dwaasheid waren voor hem manieren om de waarheid te zeggen.
Je hebt misschien een bepaald gevoel voor humor nodig om de politieke betekenis van Erasmus te kunnen zien in een tijd die toch vooral tragisch was. De instituties vielen uiteen, het gemeenschappelijke verhaal van de bijbel verbleekte achter de grove beschuldigingen en integere figuren zoals Thomas More stelden zich ten dienste van bizarre vorsten en kozen voor het martelaarschap. Voor humor in die bizarre tijden kunnen we terecht bij Rabelais, Cervantes en later Shakespeare, humor van een lucide soort, die niet negatief is maar waarin we onszelf in de spiegel kunnen kijken zoals vrouwe zotheid zichzelf in de spiegel kijkt.
Om de politieke betekenis van de taal en de humor in de biografie van Langereis te ontdekken moet je soms tussen de regels door lezen. Zij beheerst de kunst van het aanstippen waarbij de lezer zelf mag denken hoe belangrijk die stipjes zijn. Misschien is zij als vrouw soms in het voordeel. Ik zag een rode draad lopen tussen diverse genoemde vrouwes. Eerst vrouwe armoe, die opduikt in de komedie Kapitaal van Aristofanes. Kapitaal is een blinde god die heeft leren zien, waardoor alle mensen ineens rijk worden. Maar die god kan altijd opnieuw blind worden, en daarom hebben ze vrouwe armoe maar alvast het land uitgetrapt. De goden worden nu arm, de mensen hebben geen zin meer om offers te brengen. De god Hermes gaat op bezoek bij een oude man, die verbaasd is. Hermes zegt ter verklaring: 'Daar waar het me goed gaat is mijn vaderland.' (p.415) Erasmus zag de humor van deze spreuk, en was als zzp'er zelf in de positie van zo'n goddelijke bedelaar, en het is goed om dit te bedenken als we hem ophemelen als humanistisch grondlegger van Europa.
Misschien is vrouwe armoe ook wel goed voor de verrijking, dat is althans wat Aristofanes haar laat zeggen. Het lijkt echter meer in de geest van Erasmus om een andere gestalte te kiezen, vrouwe zotheid. De god Kapitaal is haar vader, legt ze in Lof der zotheid uit. Maar meer nog dan aan haar vader danken de mensen het leven aan haar. Wij allen zijn geboren uit de zotheid van onze ouders, zodoende. De armoede is bij deze levensbevestigende vrouwe niet verdreven, zo lijkt het. Mensen, zo leert de bijbel ons, kunnen ineens gek worden en alle bezit wegschenken. Het zou dus misplaatst zijn om deze beroemde tekst van Erasmus als satire op te vatten, gemaskerde maatschappijkritiek. Het is wel degelijk ook de theatrale, allegorische verwoording van een maatschappelijk ideaal.
Bijna zou je zeggen: utopie. En bij dat beroemde boek met die titel van zijn vriend Thomas More heeft Erasmus ook een rol gespeeld. Laten we niet vergeten ondertussen dat hij ook zijn eigen Lof der zotheid schreef in het huis van zijn vriend. Ironieën in overvloed. Want wij kunnen Utopia moeilijk anders lezen dan als de fantasie over een ver weg gelegen land waar alles goed geregeld is. En Langereis laat zien, op haar manier, zonder alles filosofisch uit te leggen, dat het huis van More zelf een soort utopie was, en misschien wel meer utopie dan het fantasieland dat More beschrijft. More heeft een intelligente vrouw en begaafde dochters. Ze musiceren samen, ze lezen boeiende literatuur waar je nog eens extra slim van wordt, en in plaats van een preek over de gelezen bijbelpassage volgt er een gesprek. En (hier herken ik de tolerante houding van mijn eigen vrouw, die me overigens dit boek onder het masker van de kerstman heeft geschonken) Erasmus mag er gewoon wijn drinken, ook al doet zijn gastheer daar niet aan mee.
Ik vraag me kortom af of we hier niet raken aan het paradigma van het wonen zoals filosoof Agamben dat verwoordde naar aanleiding van dichter Hölderlin. Daarmee kom ik uit bij de laatste keer dat we zotheid tegenkomen, maar dan als de man More (moros betekent in het Oudgrieks toevallig ook 'dwaas'), in gesprek met Alice, de tweede vrouw die More huwde nadat zijn eerste vrouw Jane overleden was. More is inmiddels gecanceld als Chancellor wegens kritiek op de scheiding van Hendrik VIII van Catharina van Aragon, en op verdenking van hoogverraad in de Tower is opgesloten, in afwachting van zijn executie. Langereis vertelt:
'Alice mocht hem gedurende zijn veertien maanden durende gevangenschap eenmalig in het bijzijn van getuigen bezoeken op zijn cel. 'Hemeltjelief, master More! Ik vraag me af waarom iemand die tot nu toe altijd doorging voor een wijs man nu de zot speelt in deze krappe smerige kerker, en zich zonder morren laat opsluiten tussen muizen en ratten', kapittelde Dwaasheids vrouw haar man in stijl. En ze begon hun huis op te hemelen. 'Is dit huis hier niet al bijna net zo hemels?', probeerde Dwaasheid zijn vrouw te pareren. Maar Alice kapte haar koppige man met zijn gisse weerwoord af. Want het was hun beider huis dat ze had opgehemeld. Niet zijn aanstaande hemel.' (p.720)
Hier zou de taal haar kans kunnen grijpen om met me op te loop te gaan, op mijn beurt geïnspireerd door Philo en de betekenis van lichtjes veranderde namen. Erasmus die door zijn Roomse critici werd omgedoopt tot Errasmus, Langereis die met haar naam perfect mijn leeservaring weerspiegelt alsmede waar Erasmus de meeste tijd mee bezig was, etcetera.
Maar vroeg of laat stuiten we dan op het ethos van Erasmus, die taal vooral zag als een hulpmiddel (p.410). Het ging hem uiteindelijk om inhoud, niet om het pakpapier en de plakbandjes. Het is moeilijk om die inhoud te ontdekken als je de speculatieve filosofie buitenshuis wil houden. Taal moet ons brengen bij iets van betekenis. Maar wat die inhoud dan precies is, daar komen we niet achter. En misschien is dat ook wel de echte verdienste van Erasmus. Waar we de taal vooral gebruiken om ons de inhoud toe te eigenen, en daardoor die taal zo bruikbaar mogelijk maken voor dit doel, was de tekstkritiek van Erasmus bovenal een gebaar, een gebaar waarmee hij wilde bereiken dat hij er zelf niet iets mee wilde bereiken, maar de taal weer terugschonk aan iedereen, de eerste de beste lezer, om er iets mee te doen wat Erasmus zelf niet kon en wilde voorzien.
Mijn vrouw de kerstman schreef in haar aanbeveling: 'Liever ben je een marxist / dan een slappe humanist...'. Als het waar is dat Erasmus de taal als hulpmiddel zag, dan gaat zijn dwarsdenken zeker wel over eigendom, en kunnen we zijn dramatisering rond de vrouw opvatten als het zoeken van een verhouding tot de god Kapitaal. Zo verenigen we misschien het slappe humanisme met het marxisme, en moet ik mijn zegeningen tellen dat dit me wordt gesuggereerd in mijn huis, mijn hemel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten