woensdag 15 juli 2020

Kunnen we iets actief willen? Agamben uitgedaagd door Rasmus Jensen

Liggend op mijn bankje ben ik ineens weer in een blog. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Ik zou mezelf niet erg actief noemen. Vriend Eric had me een hoogst interessant artikel over Agamben en Schelling gestuurd, en ik heb dat weken laten liggen. Een goed excuus had ik niet. Op school moeten er allerlei dingen gebeuren, maar maandag hield dat in dat ik 's avonds met mijn collega en gymnasiasten in het gras zat, in een setting geïnspireerd door het Symposium van Plato. Ook al niet erg actief dus.

Soms droom ik wel van daden. Zo heb ik me nu gezet aan het boek Multitude van Negri en Hardt, waarin wordt nagedacht over politieke macht. Weerstand (zie ook een recente blog) wordt er gedacht als een modern soort proletariaat dat als constituerende macht optreedt en de strijd aangaat met het imperium. Iedereen met een greintje moreel besef ziet in dat er grondig iets moet veranderen. Van de bedrijven, regeringen en internationale instanties hebben we weinig te verwachten. We moeten dus tegenopstanden organiseren, counterinsurgencies.

We zijn nog niet bij het artikel over Agamben en Schelling. Daar gaat het niet alleen om de noodzaak van actie, maar ook om de wil. De schrijver van het artikel, Rasmus Jensen, ziet dat je de wil nodig hebt om de politieke actie ontologisch te funderen. Nu streven Negri en Hardt ook zo'n fundering na. De globalisering zagen zij als de omslag van de politieke macht van instanties met een toevallig, incidenteel karakter - met name de nationale staten - in een wereldomspannende macht die met zijn eigen onderdanen in oorlog verkeert. De ontologie hoef je dus niet op te zoeken, die dient zich via de oorlog vanzelf aan. De multitude schept in deze oorlog via politieke acties de mogelijkheid van een regering van allen door allen.

Agamben gelooft hier niet in. Constituerende macht verbindt zich altijd met de geconstitueerde macht. Externe instanties, zoals bijvoorbeeld wetten, worden makkelijk aan de kant geschoven. De corona illustreert voorbeeldig hoe de uitzonderingstoestand veralgemeniseerd is, de uitzondering is zelf regel geworden. Opmerkelijk genoeg schaart Jensen zich aan zijn zijde, tegenover Negri en Hardt.
'Agamben is of course right. If sovereign power is understood as the power to proclaim the state of exception, and if the state of exception is no longer an exception, but the rule, then there is no room for any constituent power that is separate from sovereign power.' (Rasmus Jensen, 'Agamben en Schelling on Potentiality', p.153)
We moeten dus op zoek naar een nieuw fundament voor politieke actie. Zo komt Jensen uit bij de wil zoals Schelling die ziet. Natuurlijk, je kunt van alles willen. Je kunt niets willen, onverschillig blijven. Of, zoals Agamben het met de klerk Bartleby in het verhaal van Melville verwoordt: 'I would prefer not to.' Je komt er maar niet achter wat die klerk wil, je krijgt geen vat op hem. Maar zo kom je nooit bij politieke actie. De baas van Bartleby raakt geïrriteerd, zo erg zelfs dat hij zijn kantoor verplaatst. Dat is typisch een gebaar van het imperium. Je verplaatst je kantoor van Amsterdam naar Londen, of je verplaatst je brievenbus naar Amsterdam-Zuid. Bartleby verandert daar niets aan, en dat is ook voor ons, wij mensen met nog enig moreel besef, onverdraaglijk. Dat moet je niet willen!

Je hebt die wil dus nodig, en wel een actieve wil. Als je in staat bent om niets te willen, ben je ook in staat om dat niets op een actieve manier te willen. Je zegt dan tegen je baas: ik wil het niet! Of: ik wil het wel! Hoe dan ook, wat je wil, wil je actief. Nog voor je object kies je voor je actieve wil. Het gaat dus verder dan keuzevrijheid. Daarmee verstrik je je alleen maar onmiddellijk in iets. Iets of niets actief willen, betekent dat je de wil boven de rede stelt, en niet afhankelijk maakt van de voorwaarden die vanuit de orde aan jou voor je keuze worden gesteld.

Je kunt je met Jensen afvragen of Agamben die wil wel goed heeft begrepen. Hij vat die op als keuzevrijheid, en reduceert daarmee de maximale wil zoals Schelling die begrijpt. Agamben maakt het zichzelf nu wel erg gemakkelijk om de wil te reduceren tot een vorm van potentiality, en kan binnen die categorie op zoek naar vormen van weerstand tegen de imperiale politiek. Vermogen, zegt Agamben, verschilt van actualisering (realisering, de energeia van Aristoteles) door het vermogen iets niet te doen. Je wil bestaat in laatste instantie in je vermogen iets niet te doen.

Nu voel ik de reflex in me opkomen om Agamben te hulp te schieten of te verdedigen. Daarmee zouden we automatisch in een rechtszaak verwikkeld raken. Eerder gaf ik toe aan die neiging. Nu denk ik eerder: als ik een neiging in me voel opkomen, is dat nog niet hetzelfde als die neiging volgen. Ik kan hem ook niet volgen. Daarmee maak ik Agamben zelf tot een soort paranimf of advocaat die me vlak voor mijn verdediging (van mijn proefschrift, tegen de aanklacht) ervan overtuigt dat ik afzie van mijn verdediging.

De act is oorspronkelijk een juridische categorie, zegt Agamben. Iets actief willen houdt dus in dat ik een daad stel, waarmee ik de wetten en de beslissing van de rechter of de corona voorrang geef boven het leven. Weinig mensen zullen ontkennen dat je het recht nodig hebt om dingen praktisch te regelen. En waar gehakt wordt vallen spaanders. Er zullen dus altijd mensen zijn, en dat is maar goed ook, die actief van alles willen, en die erin slagen hun wil om te zetten in daden, en de regels als het moet naar die wil plooien.

Het lijkt me dus ook een goed idee om me verder in Schelling te verdiepen, eindelijk (na alle uitstelgedrag) eens iets van hem te lezen, wat zeker ook tot boeiende gesprekken met Eric zal leiden. Daarnaast is het nog te vroeg om Agamben, volgens de route Jensen, achter me te laten,  abbandonare. Wat valt er nog van Agamben te verwachten na de kritiek? Even tussendoor: dit is op zichzelf ook weer een thema dat bij Agamben past, de Agamben die Kafka en Benjamin volgt: het leven klaart op na het oordeel. Na het oordeel, zelfs het negatieve, kunnen we overgaan tot leven, zoals K. in het dorp waar hij geen toegang heeft tot het slot.

Het is ook nog te vroeg om - met Jensen - Aristoteles achter ons te laten. Agamben zoekt bij Aristoteles naar een categorie waarmee hij de actualisering kan vervangen, en komt uit bij chrèsis, en wel zoals Aristoteles die zelf opvat, en zelfs ooit kandideerde voordat hij voor energeia koos. Chrèsis betekent 'gebruik', maar heeft ook andere connotaties. Je kunt een orakel 'gebruiken', dat wil zeggen raadplegen. Daarmee maak je dat orakel nog niet meteen tot een manipuleerbaar object, en evenmin tot goddelijke rechter. Het is iets tussenin. Dat maakt de term chrèsis geschikt (bruikbaar), niet alleen om het verschil tussen vermogen en realisering beter te markeren, maar ook om de overgang tussen beide te begrijpen en daarmee mogelijk te maken. Iets gebruiken (of raadplegen) betekent een vorm van handelen waarbij het object en het subject nadrukkelijker zijn betrokken, zozeer zelfs dat de termen object en subject niet meer geschikt (bruikbaar) zijn.

Daarmee zijn we nog niet bij de wil, laat staan de wil in de maximale vorm zoals opgevat door Schelling. De vraag dient zich nu aan hoe we de overgang kunnen begrijpen van het vermogen (dunamis, potentia) naar de wil. Hebben we hier iets aan de term gebruik? Misschien heeft Jensen hier inmiddels een interessante gedachte over geopperd, zijn artikel dateert van 2012, en het boek L'uso dei corpi van twee jaar later. Daar verschijnt de naam Schelling in verband met de kwestie van de taal. Om goed na te denken moet je de taal buiten werking stellen, anders blijft de taal werkzaam als presuppositie, vooronderstelling. Hegel doet dat met zijn dialectiek. Schelling met de verwondering. Maar ook dan, zegt Agamben, blijft de geest datgene wat ze in het denken beschouwt, in de ervaring of in de verbazing, hanteren als iets dat wordt voorondersteld.

Of Agamben gelijk heeft of niet, daar kan ik niet over oordelen. Wel vermoed ik dat de kwestie van de vooronderstelling van belang is als we zijn ethiek beter willen begrijpen, en via het handelen (gebruik) de overgang van het vermogen naar de wil in kaart willen brengen. Simpel gezegd: soms denken we dat we iets willen, maar in werkelijkheid hebben we misschien eerder te maken met kunnen. Zo zou het kunnen zijn dat Jensen niet per se iets wil, maar dat hij gericht is op het kunnen, op de vraag hoe we iets kunnen willen.

Het imperium zegt in de reclame met Jort Kelder: 'Jort, komop, willen is kunnen!' Dat is me te kort door de bocht. Het 'is' verbindt hier twee modi, twee manieren of wijzen van zijn. Het 'is' fungeert hier als vooronderstelling, en die wordt gedicteerd door de commercie. Misschien kunnen we van de commercie leren door na te denken over de overgang, de passage. Als zelfs zo'n slimme man als Jort Kelder zich laat foppen door het bevel, dan zien we dat het bevel beide aspecten bij elkaar kan houden, inclusief in zijn verraderlijke vorm. Willen is kunnen wanneer het bevel ons dat voorhoudt in een ironische vorm, alsof het geen bevel is. Zo maken we een begin met deconstituerende macht, de macht die ons helpt afstand te nemen van het imperium en het handelen ervan te verwarren.

Omgekeerd kunnen we via het kunnen uitkomen bij de wil. Bijvoorbeeld via de route Jensen. Je bent in staat om iets niet te willen, dus ook om dat niet actief te willen, en daardoor om iets actief te willen. Ja, je bent in staat, maar wil je dat ook? Dat is de uitdaging van Jensen, en die ik maar even aanvul om de passage compleet te maken. Nietzsche is hier de meest voor de hand liggende inspiratie, je zegt ja tegen de wil. Maar het probleem is dat je die wil dan ook weer moet willen, je komt terecht in een combinatie van verplichting en noodzaak, van een bevel en daarmee dus een categorische imperatief.

Kant lijkt dus onvermijdelijker dan ooit, de Kant van de passage ook tussen de drie redes, ook Kant hebben we met Jensen niet achter ons gelaten.

Paris Voyage

Geen opmerkingen:

Een reactie posten