vrijdag 7 juni 2019

Het gezag van de andere Thomas - Bart Vieveen over Lacan en de Nederlandse literatuur

Bart Vieveen, Kortsluiting in het symbolische: Hamlet, Katadreuffe en Van Egters verkennen de grenzen van het bedreigde Vader-land. Dissertatie, 2019

Het gezag van de vader is tanende. Dat vraagt om nadere beschouwing, omdat er alom wordt opgeroepen dat gezag te herstellen. Laten we alvast concluderen: de vader is het gevaar. Ook concludeer ik dat ik ergens iets gemist heb. Ik kom van de andere kant. Ik las auteurs als Sartre die zich aan dat vaderschap weinig gelegen lieten liggen. Later las ik Lyotard, Derrida, Deleuze en tegenwoordig Agamben, die hun denkweg startten met een afrekening met Freud of Lacan. Die afrekening lag dus achter me, en er was weinig reden om types als Fortuyn serieus te nemen.

Zou Lacan dan toch zoiets als een vader zijn? Een terugkerende nog wel? In dit geval keert hij voor mij terug in mijn diepste intimiteit, via het redactiewerk van mijn geliefde Inez aan het proefschrift van vriend Bart Vieveen. Dat kan haast niet zonder betekenis zijn, zowel die terugkeer als de weg waarlangs. Het zijn vrouwen die het Woord overbrengen, via telefoons, telegrafie en de taal. Zelfs de situatie van de Nederlandse literatuur kunnen we niet schetsen zonder de bemiddelende activiteit van vrouwen, lees maar Rob van Essen. Ook kon ik al niet meer de stad Leiden betreden zonder bewust of onbewust, in een schemertoestand, in de ban te raken van het naderende proefschrift van Bart.

Er tekent zich een dubbelzinnigheid af. Als een vriend een proefschrift schrijft over Lacan, is dit dan een afrekening met de vader, waarin ook een bepaald soort plicht en dankbaarheid vervat ligt? Een dankbaarheid jegens de vader en namens de vader aan iedereen, een dankbaarheid ook die niet eens hoeft te worden geëxpliciteerd omdat deze grotendeels via het onbewuste verloopt? Dit model, zo schat ik in, kunnen we verhelderen met een subjectpositie die bij Lacan zelf neurotisch heet. En de weg van Lacan voert ons bij die positie naar de perverse positie en uiteindelijk zelfs naar de psychotische. In deze laatste wordt de vader verworpen en ontstaat het subject als acceptatie van deze verwerping. Voortaan is het aangewezen op de broederschap.

We kunnen weliswaar een ethiek gronden in deze broederschap, maar deze zal toch niet meer de vorm aannemen van dankbaarheid jegens de vader en via de vader aan de ander. Ergo, toegepast op Lacan zelf: deze keert niet meer terug als de vader, hooguit als de verworpen vader. Maar omdat Bart ons precies deze verwerping presenteert als eindbod van Lacan zelf, kan ik zijn proefschrift moeilijk opvatten als verwerping van Lacan. Ziedaar de dubbelzinnigheid waarmee Bart ons confronteert. Terwijl ik me al in de horizontale gemeenschap waande waaruit het gezag van vader Lacan was verdwenen, presenteert Bart ons diezelfde gemeenschap in termen van Lacan.

De vorm of structuur van de subjectiviteit van deze broederschap is de sinthome, afgeleid van de 'ongelovige' Thomas, apostel van Jezus, die niet kon geloven dat Jezus uit de dood was opgestaan, zelfs toen die voor hem stond. Jezus liet hem tasten in zijn wonden en trok de conclusie dat je zalig bent als je eerst gelooft en dan ziet in plaats van dus andersom. Hier is het niet Jezus maar Lacan die voor ons uit de dood is opgestaan, maar in ons psychotische universum maakt dat weinig uit. We moeten eerst in zijn wonden tasten om tot de conclusie te komen dat het echt Lacan is, als een corps glorieux.

(Via deze omweg begrijp ik al ietsje beter hoe een denker als Jean-Luc Nancy zijn weg heeft kunnen gaan, die het opgestane lichaam vertelt via het verhaal van de ontmoeting met Maria Magdalena. 'Raak me niet aan', zegt Jezus daar, 'want ik moet nog opstijgen naar de Vader'. Noli me tangere. Ik vraag me af of ik dit boekje van Nancy uit 2003 zou kunnen lezen als een boekje over Lacan. De ondertitel lijkt me al op dat spoor te zetten: 'Essai sur la levée du corps', dat evengoed betrekking heeft op het 'opgetilde' of meegetilde lichaam van Jezus als dat van Maria Magdalena. Lacan, die Freuds theorie ontdoet van zijn biologisme en overbrengt naar de taal, een taal die zoiets als een corps glorieux wordt, niet zozeer als teken van ontgoddelijking, maar integendeel, als weg naar god, God de Vader zelfs, in dit geval Freud, wiens ware bedoelingen we via Lacan eindelijk hebben leren begrijpen.)

De wonden verwijzen me vooralsnog naar het tekort. De denkexercitie van Lacan begrijp ik via de uitleg van Bart als een theorie die start vanuit de aanname van het tekort, het tekort van het verlangen en het verlangen als tekort, in het Frans samengevat in de ene term jouissance. Lacan vat hiermee bovendien de freudiaanse libido en de doodsdrift in één term samen, het lustprincipe breekt door het genot heen en stuit op zijn eigen uitwissing of onmogelijkheid. Het Psychoanalytisch Woordenboek verwijst bij jouissance naar nog twee andere betekenissen die bij Lacan functioneren, het 'vruchtgebruik' en, naast de fallische jouissance ook de vrouwelijke jouissance.

Het vruchtgebruik komen we bij Lacan tegen in verband met Sade, wanneer de vagina van Madame de Mistival wordt dichtgenaaid. Lacan vat het dichtnaaien op als metafoor voor het versperren van de toegang tot de moeder. Het ultieme object van het verlangen is altijd ontoegankelijk, verboden. Bart volgt bijgevolg Marc de Keesel (p.135 n.124) in zijn geruststellende uitleg dat we het vruchtgebruik niet kunnen opvatten als reële toeëigening, maar fantasmatisch. We bewegen ons hier dus niet op het symbolische niveau, maar op het 'imaginair-symbolische' niveau.

Ik plaats mezelf oog in oog met dergelijke termen het liefst in de rol van leerling, niet alleen de gespeeld naïeve leerling, maar ook omdat ik domweg om bovengenoemde redenen me nooit rechtstreeks heb beziggehouden met de teksten van Lacan. Wellicht ook daarom meende ik bij het Psychoanalytisch Woordenboek dat ik de jouissance kon opvatten als het 'genieten van de grote Ander', maar door de correctie van De Keesel laat ik me verwijzen naar het fantasma.

Voor mij lijkt zich hier iets toe te spitsen, omdat juist het fantasma het uitgangspunt voor Agamben was om een andere weg dan Freud in te slaan, maar wellicht kunnen we nu ook concluderen dat daar de wegen met Lacan scheiden. Maar misschien ook weer niet. Want we hebben bij het vruchtgebruik niet te maken met het imaginaire niveau, maar het 'imaginair-symbolische' niveau. En het lijkt me in principe wel mogelijk om in de jouissance als vruchtgebruik geïnteresseerd te blijven, inclusief het dichtnaaien van vagina's, wanneer het fantasma ons via het symbolische in verband brengt met het reële. Zeker wanneer we zoals in de psychotische positie niets anders meer tot onze beschikking hebben dan de taal om ons in de realiteit staande te houden.

Het lijkt vooral Paul Verhaeghe die zich hier als een soort engel met gloeiend zwaard voor het paradijs plaatst:
'Verhaeghe beschrijft jouissance als de grens van het bestaan. Wat de man vreest is de transgressie: het overschrijden van een grens voorbij welke hij ophoudt te bestaan.' (p.135)
Hier lijkt het alsof de jouissance zelf die grens symboliseert. Het verbod om bij het vruchtgebruik ten einde te gaan maakt het verbod zelf onmogelijk omdat het wordt opgevat als transgressie. Deze vrees wordt zo allesoverheersend dat ze misschien verklaart waarom we afstand willen doen van vooral de vrouwelijke jouissance. Laat ik nog even mijn Psychoanalytisch Woordenboek citeren om het verschil en mijn verwondering uit te leggen:
'...vrouwelijke jouissance die hij [Lacan] ook wel het genieten van de grote Ander noemt. De eerste vertoont gelijkenis met Freuds (als mannelijk beschouwde) libido, de tweede is supplementair, is onbegrensd en ligt op onnoembare en onverwoordbare wijze voorbij de fallus (ibid. p 69)'
Ik vraag me af of deze vrees in combinatie met het verbod ook nog geldt bij de psychotische positie, en of deze de weg van de vrouwelijke jouissance blokkeert. Ik zal er te zijner tijd Lacan zelf op moeten naslaan. Maar ik heb nu toch al de uitleg van Bart in handen, ook al weet ik niet van welke Thomas: Aquinas, de ongelovige, of 'l'obscur' van Blanchot.

Ik meen wel een glimp te zien van de vrouwelijke jouissance in Barts fascinatie voor theater die hem via Lacan en Heiner Müller brengt bij Ophelia:
'Ich nehme die Welt zurück, die ich geboren habe. Ich ersticke die Welt, die ich geboren habe, zwischen meinen Schenkeln. Ich begrabe sie in meiner Scham.' (p.148)
Hier geen engel die de terugkeer naar het paradijs blokkeert, maar de vrouw die de wereld begraaft in haar schaamte/ schaamstreek. De vrouw die zich op de plaats van God de Vader stelt, wat best wel raar is in de psychotische positie, omdat die voortkomt uit het verwerpen van de vader. Je zou dit op diverse manieren kunnen interpreteren. God is als vader verworpen en de moeder neemt met een brutaal gebaar Zijn plaats in en tikt Hem op de vingers. Je kunt ook denken aan God als moeder of zelfs de Moeder Gods (in de perverse positie volgens Reve) die de wereld inclusief God heeft gebaard. En natuurlijk kan hier ook het gebaar van Eva meespelen die toch maar mooi de erfzonde op haar geweten heeft en zo kun je de schuld tegelijk erkennen en in de schoenen van de vrouw schuiven.

Maar het is ook mogelijk om de zaak uit te stellen naar de toekomst, mogelijk zelfs de verre toekomst. Dat heeft in de Lacaniaanse theorie voordelen. Met name kun je het fantasma redden, de literatuur als fantasma dat verder geen symbolische betekenis heeft. Als de wereld begraven ligt in de schaam kun je je naar harte overgeven aan de literatuur zonder angst voor het genot dat door de betekenis wordt bedreigd. De enige uitweg is voortaan de schoonheid van de vorm, de vorm zonder inhoud (149).

Zo zijn we dan beland bij La levée du corps, het lichaam als symbool van de wereld, en kunnen we ons opsluiten in de taal. Geen aanraking meer nodig. Maria Magdalena en Thomas reiken elkaar de hand, in 'broederschap' en, onder de naam Ophelia, in 'zusterschap'.

Is dit werkelijk de uiterste positie waar Bart ons wil brengen met Lacan en de Nederlandse literatuur?
Nee, want Bart is wel degelijk uit op een positie die het imaginaire, symbolische en reële bij elkaar houdt, zelfs voorbij de fallische jouissance. Die subjectpositie zien we op de volgende pagina's dan ook terugkeren. Het sleutelwoord lijkt me in zijn betoog het creëren. Wanneer er geen wereld meer is, alleen maar taal, dan zal het subject die wereld in de taal moeten creëren, en wel zodanig dat ze niet louter imaginair is. Maar wat kan het subject dat vertrokken is vanuit een tekort anders creëren dan een tekort?

Ik ben geneigd de door Bart verdedigde noodzaak van een nieuw spiegelstadium te lezen als gebaar van verlegenheid. Het spiegelstadium heeft ons ooit de identiteit gebracht die we nodig hadden om identiteit en differentie te kunnen symboliseren. Maar in de psychotische positie heeft het subject niets anders dan zichzelf, en wel als tekort. De spiegelmetafoor verglijdt dan ook geheel metonymisch naar de grens. We kunnen onszelf niet creëren in de spiegeling omdat wijzelf die Ander zijn die ons de spiegel had moeten voorhouden. Die spiegel is zelf dus ook niets anders dan een grens die bij het heersende tekort ook tegelijk een verbod symboliseert.

Het lijkt alsof Verhaeghe met zijn horizontale gemeenschap ons iets biedt waarover Lacan zelf wellicht ietsje lucider is. Wat kan deze gemeenschap meer bieden dan de gedeelde erkenning van het tekort, die zelf ook tekortschiet? Aan de andere kant: ik heb het proefschrift van Bart gelezen, en er is iets gebeurd dat blijft vragen om overdenking. Voor mij is dat de positieve betekenis van wat als tekort wordt gezien. Het tekort, laten we niet vergeten, staat nog steeds binnen de grenzen van een 'meesterdiscours'. En dat meesterdiscours wordt doorkruist door imposante schema's die kort uitgelegd worden. Hierin verraadt zich het gebaar van de meester, de vakman.

Ik heb deze duizelingwekkende schema's bewonderd als een fetisj. Ze bekleden voor mij de plaats van een positie die in de tekst van Bart geleidelijk naar de achtergrond is verdwenen, de perverse positie. Als er bij Bart sprake is van een grens, is dat de grens tussen de neurotische positie (netjes fallisch en oedipaal) en de psychotische positie. De fetisj, mij zo vertrouwd als vertrekpunt van Agamben, kunnen we wellicht terugvinden als de plaats van de grens tussen de neurotische en de psychotische positie. De plaats waar beide posities met elkaar kunnen communiceren, de plaats ook van de communicatie die vanuit elk van beide posities afzonderlijk onmogelijk is.

Zouden we de vader, ook in zijn figuur van terugkerende vader, niet gewoon kunnen begroeten als een fetisj?

Het christendom is met deze figuur vertrouwd. Onze vader is niet de echte vader. De enige echte vader is God die in de hemelen is. Of geïncarneerd als Christus. Of (het is bijna Pinksteren) gegeven als geest. Niet echt, maar daarom nog niet betekenisloos. Volgende week ga ik op naar mijn vader. Hij herkent me nog, maar niet lang meer, hij is in dementerende toestand. Maar daarom nog niet betekenisloos. Ik zou mijn vader niet graag als een tekort zien.

Bart was getuige van mijn vader, op een vakantie in Overijssel, vlak nadat mijn moeder was overleden. Hij kon het verdriet en de depressie zien die in mijn vader getuigde van de betekenis van mijn moeder. De moeder die niet alleen schuld is aan mijn geboorte maar ook de weg waarlangs de dingen gecommuniceerd blijven worden, en waarlangs nog steeds communicatie mogelijk is tussen mijn neurotische positie en mijn psychotische positie. Mijn moeder zou je in die zin een fetisj kunnen noemen, zeker nu ze al zo lang overleden is. Zo ontstellend veel gezichten kan een moeder hebben. Vreeswekkend inderdaad, maar geen Einbahnstraße.

Ik durf te wedden dat het de moeder is die de betekenis van de romans van Reve samenhoudt. Je weet nooit of het werkelijk iets betekent bij hem. Maar gisteren kwam een gepensioneerde geschiedenisleraar naast me zitten, om ons te bemoedigen bij het inspectiebezoek dat gaande was. Het kan toch geen toeval zijn dat deze man echt revist is? We zaten daar op een bank waar tien jaar geleden een tafel stond, en waar docenten hun bewondering voor Reve deelden. Diens geest zweeft er nog steeds rond. 'I am thy father's ghost'. De terugkerende gepensioneerde geschiedenisleraar was ook een terugkeerder, zoals Derrida zegt een revenant.

En zo keert Lacan zo af en toe bij ons terug, via de tekst van Bart Vieveen en de redactie van mijn beminde vrouw Inez. Niet als engel met vurig zwaard om ons de terugkeer naar het paradijs te verbieden, maar als een belangstellende vader die onze tocht in zijn hemel blijft volgen. 'Ah, jullie zijn met zijn allen psychotisch geworden? Maak je niet druk, dat is nog steeds een subjectpositie hoor. Laat je niet intimideren door de fetisjisten zoals Fortuyn. Het zijn maar fetisjen!' Met hun eigen tekorten, toegegeven. Maar we kunnen hun ook dankbaarheid betonen, door met hen af te rekenen of door domweg te genieten van deze stromannen van Rutte en al die andere netwerkers.

Ik zie dus ten slotte het proefschrift van Bart graag als een gerecht. De man die de voor de wet staat, als rector of doctor, behoort tot het gerecht, maar ook de man die in zijn keukentje staat en vlak voor twaalven voor de zoveelste keer met een heerlijke zelf gecreëerde schotel komt binnenstappen.

Afbeeldingsresultaat voor fortuyn hondjes

Geen opmerkingen:

Een reactie posten