'We moeten het meer over de klimaatverandering hebben.' Als schrijver Amitav Ghosh dit zegt (zie hier de link), lijkt het ver af te staan van de filosofie in deze blogs hier. Mijn held Agamben heeft het niet vaak over de natuur of het klimaat. En Patočka is met zijn fenomenologie al bij al tamelijk antropocentrisch. Toen ik bij de Kerstman The Great Derangement (2016) bestelde, dacht ik ook niet direct aan filosofie, laat staan aan de thema's van mijn vorige blogs.
Nu ik het boek uit heb zijn er zoveel aanknopingspunten met mijn blogs dat het moeilijk is om een keuze te maken. Waar te beginnen? Hoe kan ik Agamben en Patočka inzetten om een licht te werpen op het gelezene, en zo Ghosh weer te gebruiken als een extra lantaarn op mijn grillige pad?
De verleiding is groot om dicht bij mezelf te blijven. Deze blogs zijn het pad waarlangs ik morele oriëntatie zoek voor mezelf. Hoe moet ik naar mezelf kijken, hoe ik me in de wereld bevind, al denkend en handelend, en ook voelend? Daarmee sta ik zeker niet ver af van Ghosh, die zichzelf niet als activist beschouwt: 'Dit boek was meer een oefening voor mezelf: nagaan waarom ik het zelf zo moeilijk vind met deze kwestie om te gaan.' Daar rijst meteen ook een vraag. Ik had het boek gelezen als een felle kritiek op de moderniteit. De moderniteit is wat het zo moeilijk maakt om met de klimaatverandering om te gaan. Centraal in de moderniteit staat de individuele vrijheid die teruggaat op ons bewustzijn. En dat bewustzijn is een individueel moreel ontwerp. Mijn zoektocht naar morele oriëntatie zou dus weleens de grootste valkuil kunnen zijn.
Mezelf teruglezend zie ik me weer op de drempel staan van de wereld. Ik liet me niet zomaar de wereld in duwen door Patočka, ook al omdat ik met Agamben sympathie heb voor de oosterse meditatie. Je moet je kunnen terugtrekken in jezelf. De wereld mag dan wel werkelijk zijn, je kunt altijd vragen stellen bij dat begrip 'werkelijk' (zie deze blog).Terugtrekking in jezelf is niet per se een vlucht uit de wereld, naar de panic room. Het kan ook - met een term van Bachtin - een 'kruipgat' zijn, de ontdekking van een limiet die je niet gebruikt als een beperking van je beweging, maar integendeel, als iets wat je kunt overschrijden en waarover je ook weer terug kunt. Zo'n ontdekking gaat vaak moeizaam, en vraagt om moed. Niet altijd per se om de moed van een held die daden stelt, nog vaker misschien de moed om je te beperken. Nederigheid en dienstbaarheid, dat vraagt ook om moed.
Een van de ontdekkingen die ik in vorige blogs deed was dat ik bij Patočka zag dat de wereld niet die oneindige ruimte is die mijn oneindige vrijheid garandeert, maar de plaats waar de oneindigheid zich terugtrekt, of misschien beter, zich samentrekt, door aan mij te verschijnen. De verschijnselen zijn mogelijk doordat het oneindige zijn zich samentrekt. De verschijnselen leren me dat het zijn zich verbergt, en dat de wereld niet bestaat doordat ik er mijn licht op werp, maar die op mij inwerkt.
Zo kan het gebeuren dat ik mijn pad vervolg, mijn individuele morele zoektocht, en daar iets verschijnt dat met mezelf te maken heeft. Lezen we Ghosh, dan hoeven we niet lang te wachten tot dit gebeurt. Lees vanaf de eerste bladzijde. Zijn voorouders waren rond 1850 gevlucht uit Bangladesh omdat een rivier plotseling zijn loop had veranderd. De vlucht eindigde, over de grens, in India, waar ze zich vestigden aan de Ganges. Als Ghosh reist, naar Bangladesh of naar New York, voelt hij iets wat hij recognition noemt. Voelen, niet per se iets wat je kunt verwoorden. En niet per se iets wat je ziet. Je ervaart iets wat er al was maar nooit gezien had, en waarvan je je niet bewust was.
Het is eerder andersom. Je bewustzijn als je kennis van de dingen verandert in een flits. Het is niet iets nieuws. Het andere dat die flits in je teweegbrengt moest er al zijn, het is er, en wel als iets in jezelf:
'The knowledge that results from recognition, then, is not of the same kind as the discovery of something new: it arises rather from a renewed reckoning with a potentiality that lies within oneself.' (p.5)
Als je het boek uit hebt blijken er nog eindnoten achteraan te komen, die in de tekst zelf niet gemarkeerd staan. Bij deze geciteerde zin hoort de volgende noot:
'lies within oneself: In the phrasing of Giorgio Agamben, the philosopher, these are moments in which potentiality turns "back upon itself to give itself to itself"'(Homo Sacer [...] tr. Daniel Heller-Roazen [...]
Het is een vorm van wat Patočka in navolging van Heidegger 'leven in mogelijkheden' noemt, maar wat bij hem toch vooral als vorm van actie wordt gezien. Agamben zoekt - zoals ik steeds in deze blogs memoreer - naar een opvatting van mogelijkheid (potentiality) waarbij deze niet restloos opgaat in zijn realisering. Dat kunnen we zo opvatten dat de mogelijkheid een draai maakt, en 'zichzelf geeft aan zichzelf'. In deze opvatting is er geen absolute tegenstelling tussen de buitenwereld en mijn innerlijke zelf. Er lag iets in mij te wachten, en in de wereld, en doordat het in de wereld verschijnt kan ik dit zien als een mogelijkheid, mijn mogelijkheid.
We hebben ook al vaker gezien dat Agamben zijn opvatting van mogelijkheid ontwikkelt op basis van Aristoteles, die hij zo leest dat het aansluit bij het begrip chora bij Plato. Chora ('plaats', 'ruimte') moeten we niet opvatten als een Platoonse idee, het ding zelf dat we kunnen kennen door af te zien van waarneming en door te denken, maar als een kennisweg die van denken en waarneming verschilt, als een denken 'met onwaarneming', en door Kant in zijn late geschriften is benoemd als 'zelfaffectie', het contact van het zelf met het zelf (zoals ook in de ervaring zoals Ghosh die verwoordt). Heller-Roazen (niet toevallig ook de vertaler van Agamben die Ghosh in de geciteerde eindnoot noemt) had deze inner touch teruggevoerd op het leven, dat zelf onvoelbaar is. Alleen het onvoelbare kan worden gevoeld. Als we zeggen dat de wereld chora is, bedoelen we dat we er contact met de dingen kunnen hebben doordat we met die dingen verkeren in een ruimte die we niet als object kunnen zien of voelen, maar die er wel is.
Dit klinkt hogelijk abstract, ik weet het, en daarom vind ik het wel mooi dat Ghosh in zijn bespreking lijnen spant tussen dit uitgangspunt en de klimaatverandering. Zo weten we wat ons te doen staat, we moeten meer praten over klimaatverandering, daar komt het wel zo'n beetje op neer. Ook hiervoor kunnen we overigens terugvallen op Plato. Hoe concreet wil je het hebben? In het boek waar hij chora uitlegt, Timaeus, vertelt hij ook het verhaal over Atlantis, het ideale rijk dat door een klimaatramp in de golven was verzwolgen. Je kunt Plato's verhaal van deze ramp terugvoeren - zoals René ten Bos (zie deze blog) - op een misverstand, de onterechte watervrees van Plato. Maar vergeet niet dat Plato filosoof was, hij wilde geen actie voeren of waarschuwingen afgeven, maar zichzelf en anderen tot nadenken brengen. Het gaat niet om de eigenschappen van een bepaald object, water of een ander, maar om de vraag wat die objecten zijn, hoe we onszelf in beweging kunnen houden en brengen, in relatie tot onszelf.
Agamben zet voor zijn op Plato georiënteerde filosofie in op de moderne splitsing tussen literatuur en filosofie. Dat zien we ook bij Ghosh terug, die behalve essays ook romans schrijft. Hij kan de literatuur zodoende laten functioneren in twee gedaanten, als bron van kennis, maar tevens als datgene wat ons de weg naar kennis blokkeert. Dit is een van de vele verrassende inzichten die ik bij het lezen opdeed. De moderne roman is zozeer gefocust op het individuele morele zelfonderzoek, dat de wereld in de beeldvorming eromheen wordt teruggebracht tot een overzichtelijke, kalme achtergrond. Daardoor maken we onszelf blind voor onverwachte gebeurtenissen, zoals klimaatrampen. Die zouden de aandacht maar afleiden van de wederwaardigheidjes in het innerlijk van de personages.
Het zal duidelijk zijn dat het ene met het andere in spanning staat. We hebben de zelfreflectie nodig om de reikwijdte en mogelijkheden van de klimaatverandering te doorgronden. Maar diezelfde zelfreflectie kan ons afsluiten van wat er gebeurt. Als we de wereld vervolgens ontplooien vanuit de zekerheden die we aan de zelfreflectie ontlenen, in ons wereldbeeld en in onze politieke machtsontplooiing als moderne Europeanen, maken we ons blind voor de effecten van ons handelen in de wereld.
Een belangrijke correctiefactor is dat we ons meer openstellen voor het niet-moderne. Dat wil zeggen: voor de niet-antropocentrische 'stemmen'. Dat is pijnlijk niet alleen voor de humanisten, maar ook voor de humanist in onszelf. We willen ons maar al te graag verantwoordelijk en schuldig voelen, we willen elkaar graag kritisch de waarheid zeggen en onze levensstijl verbeteren. Maar het gevolg is dat we ons laten wegzetten als 'hypocrieten' door klimaatontkenners, of dat we gaan denken dat we de wereld kunnen redden door andere gloeilampjes in te draaien. Gelukkig is er nog veel leven buiten de moderniteit, veel mensen leven nog in nauwer contact met de natuur, met planten en dieren, en niet iedereen gelooft dat er in de premoderne tijd alleen maar domheid bestond.
Er is in dit relatief korte boek werkelijk te veel om in deze nog veel kortere blog te bespreken. Een voor mij uitdagende kwestie is het standpunt van Ghosh dat de godsdiensten een belangrijke rol moeten spelen in het mobiliseren van de massa's in de strijd tegen klimaatverandering. Hij analyseert twee teksten uit 2015, de encycliek van paus Franciscus en het akkoord van de klimaatconferentie van Parijs. De encycliek spreekt duidelijk en kritisch, het Parijs-document spreekt bureaucratische, ondoorzichtige taal. Nog belangrijker: de encycliek legt een verband met armoede en onrecht, het Parijs-document doet een niet-verplichtende oproep aan deskundigen en aan staten.
Op de laatste bladzijden maakt Ghosh nog een opmerkelijke afweging. Als je inzet op het mobiliseren van de massa's, kun je niet meer rekenen op de politieke leiders. Die zijn tezeer vervlochten met het behoud van de status quo, en die is in het voordeel van de rijke landen die vooral willen doorgaan met consumeren en hun rijkdom afschermen voor de andere volkeren. De werkelijke afweging is die tussen de protestbewegingen en de godsdiensten. De protestbewegingen kunnen op termijn misschien mensen overtuigen, maar er is helaas niet meer zoveel tijd. De bewegingen zijn grotendeels ingepakt door de politieke en economische machten. Zo komt Ghosh uit bij de organisaties die al bestaan en al een enorm bereik hebben bij de massa's. Het is ook daarom niet zonder betekenis dat de encycliek heldere taal spreekt. Godsdiensten kunnen oproepen tot beperking van de ambities, van consumptie, technologie en economische groei, en doen dat ook vaak, veel vaker dan onze regeringen.
Moeten we niet nog een element toevoegen? Terugkijkend naar Plato zagen we dat hij in zijn teksten grofweg wisselt tussen drie benaderingen: 1) het denken over de dingen zoals ze zijn (de ideeën), 2) het voorbeeld, met het leven en handelen van Socrates, en 3) chora, het in communicatie brengen van waarnemingen en denken door een 'bastaarddenken'. Iets in de geest van benadering nummer twee bij Ghosh is zijn verwijzing naar Mahatma Gandhi, die vond dat India zich niet de westerse levensstijl tot voorbeeld moest stellen.
Echter, Gandhi heeft het niet kunnen redden. India liet zich al snel beheersen door consumentisme en religieus nationalisme. En zoals we weten heeft ook Socrates het loodje gelegd. Hij geldt nog wel als het voorbeeld voor classici, humanisten en filosofen, maar vooral vanwege zijn individuele levensstijl, die ons niet verder helpt bij politieke uitwegen uit het klimaatprobleem.
Moet ik dan toch weer eens vaker naar de Kerk?
Ik zeg niet te gauw nee. Een belangrijk denkspoor in mijn leven was altijd al de politieke theologie, die me bracht bij boeken maar ook bij de kerkelijke vredesbeweging (die in de jaren tachtig al nadacht over het milieu, met de term 'conciliair proces'), en later zelfs enkele jaren als catecheet in de RK. Kerk. Ook Agamben heeft de godsdienst altijd op reikafstand gehouden, niet alleen het christendom, ook specifieker de RK Kerk, en met sympathie voor de oosterse godsdiensten (zie deze blog). Zijn argwaan geldt vooral de organisatie, die altijd een verdeling teweegbrengt tussen binnen- en buitenstaanders (zie ook deze blog).
Maar er is niet veel tijd meer. We leven in het einde der tijden of, zoals Agamben zegt, in 'de tijd van het einde' die er altijd al was. Het is niet meer, zoals cabaretier Pieter Derks gisteren nog kon zeggen, 'vijf voor twaalf'. We leven bij de ontdekking van een potentiality die zich keer op keer aandient bij elke nieuwe natuurramp, die noch nieuw is, noch iets van de natuur, maar waarin we onszelf teruggeven aan onszelf, als mogelijkheid.
Philemon en Baucis leven na de zondvloed en worden beloond voor hun gastvrijheid voor de goden door te veranderen in bomen |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten