Anjet Daanje, Gezel in marmer, or. 2006
Kunst heeft te maken met inspiratie. Al in de dialoog Ion van Plato zien we het conflict tussen die inspiratie en ambacht. Ion kent Homerus uit zijn hoofd en kan die geweldig reciteren, maar bij andere schrijvers lukt het niet. Nou, dan zal hij wel goddelijk geïnspireerd zijn. We horen het sarcasme van Socrates.
In de kunst is de idee van die goddelijke inspiratie in vorige eeuwen op de spits gedreven. Wat is conceptuele kunst anders dan het weglaten van de moeizame arbeid zodat de idee overblijft? Het lijkt zo of we nog dichter bij Plato zijn gekomen, met zijn ideeën waarmee hij maximale afstand schiep tot de veranderlijke werkelijkheid en onze waarnemingen. Overigens zou de Plato van Politeia ook hier nog kritisch over zijn, omdat een kunstenaar hoogstens die ideeën kan kopiëren, terwijl de ware ideeën in de natuur te vinden zijn.
Als de hele kunst een doodlopende weg is zou je dus weer gewoon naar de natuur kunnen kijken. Je kunt je ook bij je nederlaag neerleggen en de ambachtelijkheid weer nadrukkelijker bij de kunst betrekken. Ik zie dat bij de kunstkenners en kunstenaars om me heen. Kunst moet weer ontstaan uit noeste arbeid.
Waar je dan uitkomt is misschien wel verder dan de toch eigen, altijd wat hermetische wereld van de kunst. Lezend in de roman van Daanje trof me het raakpunt met de ervaring van complicaties die ik in de politieke filosofie had gezien, via de Italiaanse filosoof Cacciari. Als we de politiek proberen terug te brengen tot zijn essentie, bijvoorbeeld het onderscheid tussen vriend en vijand, of tussen democratie en autocratie, dan ontdekken we al snel allerlei complicaties, zoals in de ervaring van de burgeroorlog.
Bij Daanje komen we allerlei complicaties tegen. Natuurlijk, het is een roman. Er is een simpel onderscheid, tussen de beeldhouwer en de artigiano, zeg maar de technische assistent. De beeldhouwer is Marin. Zij ziet niets in de minimal art van bijvoorbeeld Barbara Hepworth, gepolijste vormen met een gat erin. De natuur zelf is gecompliceerd, en kunst moet de natuur bezingen (je ziet, ik trek vanzelf de lijn door van de hymne in mijn vorige blogs, je kunt Daanje lezen als bezinning op de hymne, of ook zelf als een hymne). En de natuur is nu eenmaal complex. Kijk naar een schelp, met zijn welvingen, asymmetrische ribbels en lijnen.
Is het de mens wel gegeven om echt te zijn, deel uit te maken van de natuur? Plato laat Socrates daaraan twijfelen. Misschien is de filosoof wel het extreemste voorbeeld van de mens die zich niet laat reduceren tot vakman. Zowat iedereen in onze samenleving ontleent zijn erkenning aan zijn functie in de samenleving, vanwege opleiding, diploma's, cv. Maar een filosoof is het minst specifiek, hij is 'zonder beroep', of 'zonder roeping', zoals weer een andere Italiaanse filosoof, Agamben, Plato ergens citeert. En precies deze filosoof, Socrates met name, is het voorbeeld, model of paradigma, voor het denken over kunst en politiek.
Het zal daarbij zeker niet zonder betekenis zijn dat Socrates zelf zoon was van een beeldhouwer. De beeldhouwer heeft een speciale betekenis in de kunst. Hij moet het beeld uit de natuur bevrijden met harde, fysieke en vaak ook pijnlijke arbeid. Iets soortgelijks geldt voor de moeder van Socrates, die vroedvrouw was. Ook daar de bevrijding van iets, in dit geval het kind, in een fysiek en meestal pijnlijk gevecht met de natuur.
Als de mens dus al deel van de natuur kan zijn, dan is het worstelend. Zo kunnen we ook de dialogen van Plato lezen, als worstelpartijen van Socrates met zijn gesprekspartners, om de idee te bevrijden uit de verwarringen, de complicaties waarin we met ons denken steeds verwikkeld raken.
Daanje raakt in haar roman aan deze problematiek ook expliciet. Gösta is de beeldhouwer die met zijn visie tegenover Marin staat, hij gelooft in de Hepworth-achtige beelden. Hij is getrouwd met artigiano Nan, en ze hebben een getalenteerde dochter. Je zult overigens maar die dochter zijn, opgezadeld met die talloze conflicten en complicaties van de verhouding tussen Gösta, Nan en Marin! Maar Daanje legt de lat heel hoog, en laat enigszins terloops zien dat dochter Bibi onze hoop op de toekomst kan verbeelden, zeg maar een nieuwe Socrates, maar dan in de kunst.
Gösta ziet dat ook en bootst een kunstwerk van zijn dochter na. Nan ontdekt dat, en Gösta begint haar nogal prekerig uit te leggen dat Plato ook al voor nabootsing was:
'Zij weet niets van beeldhouwen, dat is wel duidelijk. Zelfs de Grieken begrepen al meer van kunst dan zij. Volgens Plato en Aristoteles was een kunstwerk geen unieke creatie, maar een imitatie van de natuur, en die natuur was weer de belichaming van een goddelijke idee. Interpreteer die idee op een eigentijdse manier en je hebt precies wat Gösta Nan probeert uit te leggen. Ieder kunstwerk bestaat in essentie al. Niets is origineel. Alles is een samenraapsel van tweedehands details.' (p.309-310)
Maar Nan accepteert dit niet. Maar zij was toch artigiano, uitvoerder van het artistieke ontwerp? Toch heeft ze een sterke band met originaliteit, en verbeeldt in die zin dus de complicatie van de artigiano. Hoe kun je je werk als assistent zo goed uitvoeren dat je de kunstenaar achter de kunstenaar wordt? Ik zou zeggen, ben je dan eigenlijk niet God zelf? Je combineert de ambachtelijkheid van het scheppen met de spontaniteit die het kenmerk is van de kunstenaar, zijn goddelijke inspiratie.
Die combinatie verloopt via de handen en de instrumenten. De artigiano heeft wel vakkennis, maar die combineert ze met een bepaald soort vergeten en afstand. Je moet de handen en instrumenten het werk laten doen. Dat is ook precies de belangrijkste reden dat de beeldhouwers een beroep doen op hun assistenten. Ze moeten die blind kunnen vertrouwen, wat ook inhoudt dat ze vertrouwen op hun blindheid, de mate waarin de artigiani de idee zelf overlaten aan de beeldhouwer, en diens ontwerp hanteren als een absoluut bevel.
Mooi, in principe, het kan fantastisch werken. Het model van samenwerking par excellence, de ideeënvrouw en de vakvrouw. Maar het grootste probleem is dus dat het te goed werkt. Nan voert haar werk zo goed uit dat Marin niet meer zonder haar kan, en dat Nans werk zomaar de plaats kan innemen van Marin. Je zou dit kunnen opvatten als een experiment ad absurdum. Als de kunst weer kiest voor ambachtelijkheid moet de visie op kunst als goddelijke inspiratie zijn plaats weer opnieuw zoeken.
De suggestie van Daanje houdt in dat de wereld van de kunst zo gefixeerd is geraakt op grote namen en geld dat de plaats van de artigiano, in zijn onzichtbaarheid en anonimiteit, tot op zekere hoogte geprivilegieerd is. Kunst wordt nu the best kept secret, de hermetische uitstraling van de moderne kunst kan in ons voordeel werken doordat we makkelijker afstand kunnen nemen tot de onechte, vervalste kunst, en maakt ons tot echtere personen.
Ik vermoed dat hier ook zoiets als zelfbezinning aan het werk is bij Daanje. Dat wordt ook wel herkend door de recensenten. Die hebben haar een tijdlang genegeerd, en daarna zagen ze hun verzuim wel in, maar vermoedden dat Daanje hun beoordeling niet nodig had. Ze deed gewoon haar werk, alsof ze zelf artigiano was, als quasi-artigiano, zoals Nan in de roman.
Maar nu heeft Daanje haar Librisprijs, en kunnen we misschien ook haar werk opnieuw interpreteren, met terugwerkende kracht, als projectie van een algemener verlangen, van ons allemaal. We verlangen weer naar die combinatie van inspiratie en gevecht met de natuur waarmee we hopelijk onze plaats in de natuur kunnen innemen.
En via Daanje kunnen we misschien ook weer anders kijken naar Plato, met zijn haat-liefdeverhouding tot de kunst, zijn geworstel. Ik zou geneigd zijn hier de lijn van Agamben te volgen, die Plato liefst zoveel mogelijk loskoppelt van de verdubbeling. De idee is geen verdubbeling van de dingen, van de natuur. Integendeel, ze is bedoeld 'om de verschijnselen te redden', dat wil zeggen de dingen zoals ze verschijnen.
Nan komt dicht in de buurt van deze Agambeniaanse Plato wanneer ze dochter Bibi meeneemt naar het strand en daar schijnbaar achteloos een paar schelpen nabootst met bevochtigd zand. Het is wel een nabootsing, maar niet van de vorm. Ze beeldt de beweging van die schelpen uit. Bibi staat sprakeloos van bewondering. Maar dan slaat Nan die zandsculptuurtjes kapot. Dit is geen kunst, het is maar amusement. Daarmee heeft ze - letterlijk - in één klap Plato en haar (inmiddels ex-) man Gösta gered, die ook goed was in het kapotslaan van modellen. De kunst bestaat als idee, en niet als tijdverdrijf op het strand.
In welke zin overtreft Bibi dan haar moeder? Op de kunstacademie maakt ze een beeld van die schelp, en noemt het Ode aan de artigiano. Iedereen vindt het geweldig, hoewel niemand begrijpt wat een artigiano is. Bibi heeft het eigenlijk ook maar voor één persoon gemaakt, namelijk haar moeder. Maar ook die is niet in staat om het te begrijpen, omdat ze zich die scène op het strand niet herinnert, maar vooral ook omdat ze het onderscheid tussen artigiano en kunstenaar vanuit de andere kant heeft uitgewist. Ze kan haar dochter als kunstenaar waarderen, maar niet haar lofzang op de artigiano.
De logica die Bibi beter begrijpt dan wie ook is dat je soms de rollen moet omkeren. De artigiano is de echte kunstenaar, de kunstenaar de echte artigiano. Doordat Bibi haar moeder imiteert is ze de artigiano van de artigiano en daardoor de echte kunstenaar.
Als Daanje het goed heeft gezien en als mijn interpretatie ergens op slaat, dan moeten we dus weer opnieuw kijken naar dat gevecht met de natuur, die worstelpartijen. Is de strijd het ware kenmerk van de mens, zijn natuurlijke staat? De strijd om de erkenning van de moeder, die onmogelijk is, of hooguit iets voor een moment. Met Bibi ga ik liever de kant op van de rolverwisseling, de kunstenaar die doet alsof zij dat niet is, of de vakmens alsof zij dat niet is.
Zo kan er weer iets in beweging komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten