zaterdag 8 april 2023

Kijken hoe we uiteenvallen - Opnieuw Peter Lenssen

Peter Lenssen, Bitterdagen, In de Knipscheer, 2017

Schaamte is dat je uiteenvalt en daar getuige van bent, aldus filosoof Levinas. De vraag is of we dan al dood zijn. Zo kan het voelen, maar dat is dan best opmerkelijk. Aanwezig bij je eigen uitvaart. Zo stelde ik me mijn vader voor, toen hij ons anderhalf jaar geleden op Imstenrade vanaf zijn foto aankeek. De doden treden op. Maar als er zelfs leven in die zojuist gestorvenen zit, hoeveel te meer in ons. Misschien dat we ons daarom zo vastklampen aan deze halfgoden, ze zijn onze spiegel waarin we zien dat we leven.

Dit kun je zien als ontsnapping. Levinas tekent zijn gedachte op in zijn vroege essay De l'évasion (1935). Doordat de schaamte ons 'vastspijkert aan het zijn' kunnen we via het zijn ontsnappen naar gene zijde, naar het autrement qu'être. Alles loopt uit op de verantwoordelijkheid. Door verantwoordelijkheid te nemen ontsnappen we aan het gefixeerd zijn, het zijn als het gefixeerde, en kunnen we de toekomst op ons laten toekomen.

Iets dergelijks zie ik ook bij Peter Lenssen. Een paar jaar geleden riep hij zijn collega-schrijvers op tot zelfbezinning omdat ze vooral over zichzelf schrijven: 'Tja, over wegduiken en gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef gesproken.' Er ontstaat zodoende een tegenstelling tussen verantwoordelijkheid nemen en zelfprostitutie. Het scharnier zouden we kunnen ervaren in de schaamte. We hebben de werkelijke of denkbeeldige blik van de ander nodig om ons te schamen en vervolgens een leerproces te starten waarin we onszelf opnieuw uitvinden als morele subjecten, mensen die in staat zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen als dat nodig is.

Filosofen zijn goed in het oproepen tot verantwoordelijkheid. Hun manco is dat maar weinigen hen kunnen volgen, omdat er blijkbaar heel ingewikkelde redeneringen nodig zijn om aan het zijn te ontsnappen. Het alternatief is de leraar. Denk aan Seneca, die op zijn oude dag zijn brieven aan de (waarschijnlijk) fictieve jongeman Lucilius schreef, hét voorbeeld van een filosoof die zichzelf omturnt tot leraar. Toevallig lees ik die teksten nu weer met de vierde klas. Seneca begon ooit zijn loopbaan als advocaat, en zijn betoog is doorspekt van wijsheden en stijlfiguren.

Nog mooier is het wanneer je deze filosoof-leraar-advocaat omturnt tot een literaire schrijver. Anders dan Seneca probeert hij je niet zijn wijze lessen op te dringen, maar laat zichzelf voor je ogen uiteenvallen, als gebaar aan de lezer die steeds de vrijheid houdt om de lessen uit te wissen. Daarmee sluit je beter aan bij de tijdgeest, leerlingen mogen de leraar volgen, tegenspreken, negeren, zelf kiezen, beoordelen... De schrijver kan zodoende leraar worden, en - waarom niet - de leraar weer filosoof, de filosoof weer advocaat.

Peter Lenssen laat in zijn roman Bitterdagen de schrijver samenvallen met de leraar, en die laat hij vervolgens voor onze ogen uit elkaar vallen, door (zoals Bernlef en Brouwers) alzheimer als literaire techniek in te zetten. Hoofdpersoon Sjef is nog niet dement, maar merkt wel dat hij dat aan het worden is, waardoor hij getuige is van zijn eigen uiteenvallen. Zodoende loopt alles toe op het nemen van zijn verantwoordelijkheid.

Eerder zagen we hoe Lenssen in Toplöss alles liet draaien rond - en in - een draaikolk, waardoor de lezer met de hoofdpersoon zoekt naar houvast, naar zichzelf. Ik zag dat overigens anderhalf jaar geleden ook bij mijn vader, die in de dagen voor zijn sterven in vergevorderde staat van dementie en onder invloed al van de medicatie bleef sjravele (= woelen) waarbij zijn handen zochten naar de bedstang. Dementie is de eminente ervaring van de draaikolk omdat je echt en fictief niet meer uit elkaar kunt houden, en de getuigen waren in dit geval wij, zijn kinderen.

In genoemde blog over Lenssen zag ik de tragedie als de literatuur die hier het beste mee overeenkomt. Natuurlijk vooral de uiteenvallende mens. Denk aan de blinde Oedipous die door zijn dochters-halfzussen wordt meegevoerd naar Kolonos om er te sterven en daar niet wordt toegelaten (dit toneelstuk zag ik toevallig lang geleden met mijn vader in de Heerlense schouwburg). De tragedie is theater, en ook dat zie je terug bij Lenssen. Centraal staat het heftige beeld dat oprijst uit de vertelling. Een ontroerende wandeltocht van Heerlen naar Aken van vader en zoon (zoëen die ik ook met mijn vader heb meegemaakt) loopt uit op een wrede aanval op een straatmuzikant waarbij de vingers in het rond vliegen. Ja, achter het theater grijnst de god Dionysus, de god van de dans en het uiteenvallen van het lichaam.

De Grieken lieten de tragedie omslaan in de komedie, wat mogelijk was doordat de tragedie in feite al een komedie was. Dat zien we beter bij Euripides, met de ontsnapping van Medea na de moord op haar kinderen, of bij Bacchanten, waar koning Pentheus zich in vrouwenkleren hijst om te gluren bij de Dionysische vrouwenliturgie.

Sporen te over van deze wending naar de komedie bij Lenssen. De leraar woont geïsoleerd met twee honden en een Marokkaans heroïnehoertje. Ze stellen zich al voor dat hij haar jarretels aantrekt. Hij probeert haar op te voeden maar zij verzet zich sterk tegen elke vorm van belering.

Hun gesprekken nemen de vorm aan van stichomythie, korte replieken met staccato-effect:

De randen van haar ogen zijn zo dik met zwarte verf ingesmeerd, dat ze op een struikrover lijkt.

'Je ziet er niet uit,' zeg ik. 'Je lijkt wel een spook.'

'Hoor wie het zegt.'

'Wat bedoel je?'

'Oude vent met reuzenwallen verwijt jonge vrouw dat ze make-up gebruikt.'

'Oude vent verwijt hoer dat ze zwart ziet,' zeg ik boosaardig.

'Waar slaat dat nou weer op?'

'Hoer!'

'Daar gaan we weer.'

'Hoer!'

'En nog een keer.'  (p.106)

De komische toon zoekt dus zijn plekken, zijn personages, zijn stijl en daarmee ook zijn teruggrijpen op het oude Griekse theater.

Toch heeft Lenssen zich verplicht tot het domineren van de tragische toonzetting, meer à la Sophocles dan Euripides. Dat heeft ongetwijfeld te maken met zijn beeld van verantwoordelijkheid. Daar is niet alleen schaamte in het spel, maar ook schuld. Zoals Oedipous op zoek gaat naar de moordenaar van Laios, koning van Thebe, gaat Sjef op zoek naar de schuldige van de deportatie van zijn huisgenoten in de oorlog. Er is een trauma in het spel en een vloek, net zoals in de oude tragedie.

Het is de vraag, denk ik, of je de literatuur nog wel zo dicht in de buurt van de schuld en de verantwoordelijkheid kunt houden. Niet dat Lenssens ik-persoon ook maar in het minst de moralistische toon aanslaat. Als hij dat doet wordt hij onmiddellijk tegengesproken door zijn jonge huisgenote. In zijn Parool-bijdrage neemt de verantwoordelijkheid zoals gezegd de specifieke vorm aan van de oproep tot bezinning over 'egoïstische zelfpulp', ofwel de bekentenis. Hier in de roman ligt het anders. De schuld doemt op nadat Sjefs vader door NSB-ers is doodgeschoten onder in de mijn, en de jonge Sjef bezoek krijgt van een 'gedaante'. Die suggereert hem dat hij de moord moet vergelden, ook al zal hij daarbij zelf omkomen. Soms moeten er nu eenmaal offers worden gebracht. Op het moment suprême is Sjef niet in staat om de trekker over te halen. Ziedaar zijn schuld. Niet jegens zijn vader, maar jegens een gedaante.

Of dat uiteindelijk, vele jaren later, alsnog goed komt, daarover mag ik hier niets melden. Het maakt in essentie weinig uit. Niet de plot staat centraal maar zoals gezegd de ex-leraar, de leraar met pensioen die nu zelf gedaante is geworden, en wel onze gedaante. Als literaire held zweeft hij structureel tussen leven en dood.

Liever dan het einde van de roman memoreer ik de afloop van de imaginaire hellevaart, de droom waarin Sjef afdaalt naar de mijnschacht waar zijn vader is vermoord. Hij wordt wakker en loopt naar buiten. Is hij al op weg om de moord te wreken? Hij hoort vogels zingen en ziet een kat naar een mus sluipen:

'Met een ruk verschuif ik mijn been. Natuurlijk schrikt de kat, ze kijkt verwonderd naar wat er heeft bewogen. De mus fladdert overeind. Met nerveuze vleugelslagen schiet ze over de heg.

Moeder opent de deur.

'O, hier ben je,' zegt ze. 'Zal ik wat eten maken voor we gaan?'

Ik kijk naar haar zwartomrande ogen, de door treurnis gewelfde gestalte, de bittere mond die haar tien jaar ouder maakt, en ik schaam me dat ik daar zo rustig zit. (p.303)

Ziedaar hoe Sjefs schuld jegens de gedaante via de redding van de mus verandert in schaamte jegens zijn moeder. We zitten nog steeds in het filosofische universum van Levinas, het gezicht van de ander waardoor ik me schuldig voel. Maar hier neemt de schuld geen afstand van de schaamte, de schaamte is niet het moment waarop de ik-persoon zich schuldig voelt en die schuld via een daad van vergelding gaat vereffenen. De schaamte is hier sterker dan de schuld, en kondigt al het onvermogen aan wanneer het moment van vergelding zich aandient.

In mijn vorige blog heb ik geworsteld met het onvermogen. Moet je dat - met filosoof Virno - zien als gebaar waarmee je je handelingsvermogen maskeert? Of moet je het zien als vermogen om iets niet te doen, bijvoorbeeld niet laten gebeuren dat de kat de mus doodt? Hoe dan ook, wanneer zelfs de schuld alleen maar kan worden ingelost in de ervaring van het uiteenvallen, is het niet meer de bewuste beslissing die ons redt. We blijven ergens hangen, in een verhaal, in een leven.

De ervaring gaat samen met een bepaald soort niet-weten. Lenssen meldde me dat hij - mijn blog lezend - soms zijn ogen moest toeknijpen. Dat niet-weten zie ik in de roman terug, en wel als iets positiefs. Zoals gezegd moet de leraar-schrijver afstand nemen van de filosofie om te kunnen schrijven. Het scherpst zie ik dit gebaar op p.322, waar Sjef terugdenkt aan de geschiedenisleraar van wie hij zelf les had. Hij doceerde daarnaast ook filosofie aan de universiteit in Utrecht. Zijn favoriete denker was Socrates, 'erkenning van het niet-weten als bron van wijsheid'. De alinea sluit af met 'Ik kan niet beweren dat ik er alles van begrijp.' De lezer, ook de filosofische, voelt zich meegezogen in de filosofie van Socrates, maar ziet hem ook onder zijn ogen uiteenvallen in de meesterdenker en de niet-weter.

Nog complexer wordt het wanneer die leraar-filosoof zijn joodse afkomst verhulde, maar werd ontmaskerd en door de Duitsers op school wordt meegenomen en wordt gedeporteerd. De overeenkomst met Socrates is evident, en al - onwetend - aangekondigd door die docent zelf, ook Socrates werd geëxecuteerd.

Ik ga nu denken dat de toegeknepen ogen van Peter Lenssen niet alleen een gebaar van afscherming zijn, maar zijn gebaar waarmee hij à la Socrates via het niet-weten tot ware kennis komt. Ik kan het niet laten - filosoof en leraar die ik ben - om terug te denken aan de beroemde grotvergelijking van Plato, waarbij iemand met geweld naar buiten wordt gesleurd en daar voor het eerst van zijn leven in het volle licht staat waar hij de dingen kan zien zoals ze zijn. Hij knijpt zijn ogen toe.

episode_031_the_requiem_at_athens
Oedipous op weg naar Colonus, met zijn dochter slash halfzus

 


2 opmerkingen:

  1. Beste Anton,

    Dank opnieuw voor je persoonlijke bespiegelingen naar aanleiding van mijn roman Bitterdagen. Onlangs reeds merkte je op dat het begrip ‘schaamte’ een van de leidende principes/emoties is in mijn werk. Ook in mijn roman Bitterdagen dus. Ik zei het reeds: ik denk dat je daar gelijk in hebt.
    Je schrijft met een beroep op Levinas: ‘We hebben de werkelijke of denkbeeldige blik van de ander nodig om ons te schamen en vervolgens een leerproces te starten waarin we onszelf opnieuw uitvinden als morele subjecten, mensen die in staat zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen als dat nodig is.’
    Bij mijn getormenteerde hoofdpersoon Sjef, geteisterd door het monster van naderbij sluipende dementie, is dat niet anders. Zijn (denk)wereld valt uiteen, het verleden dringt zich op: schaamte, schuldgevoel (wat heb ik nagelaten? wat had er anders gemoeten?), het verdwijnen van houvast, de angst jezelf kwijt te raken, moet ik niet alsnog verantwoordelijkheid nemen? Hij denkt na, tobt over schuld en schaamte. En twijfelt. ‘Zweeft’, zou jij zeggen, tussen leven en dood.
    Je opmerking over toegeknepen ogen. Refererend aan de grotvergelijking. Dat je in het volle licht de dingen kan zien zoals ze zijn en dat je dan je ogen dichtknijpt. Ware kennis gekoppeld aan afschuw (en afscherming), maar ook aan liefde (voeg ik toe) en een gevoel van volstrekt geluk.

    Op 2 juni presenteer ik mijn nieuwe roman ‘Het theater der herinneringen’. Een boek over twee vrouwen, de Turkse Meryem Yildiz en Käthe Kollwitz (de expressionistische kunstenares), waaraan ik 2,5 jaar gewerkt heb en waarin een van de leidende thema’s is: de verantwoordelijkheid die mensen dragen voor elkaar. Uiteraard spelen daarbij ook schaamte, schuld en opoffering een grote rol. Het ziet er naar uit dat ik die thema’s in mijn verdere werk niet meer los zal kunnen laten.

    Met dank en vriendelijke groet,

    Peter Lenssen

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Peter, dank voor weer een treffende reactie! Je nieuwe roman ga ik natuurlijk snel lezen. Groet, Anton

      Verwijderen