zaterdag 18 maart 2023

Peter Lenssen en de schaamte van Tei

Peter Lenssen, Toplöss, De Geus 1989

Vijf jaar later dan Peter Lenssen werd ik geboren, net als hij in de Oostelijke Mijnstreek. Zijn roman las ik nu voor de tweede keer, en dat heeft natuurlijk te maken met die gedeelde afkomst. Maar wat me ook is bijgebleven van de eerste keer is de verplaatsing van de scène. Het verhaal speelt zich af in Heerlen en Maastricht, eerste decennia vorige eeuw. Maar ineens, en dan zijn we al op p.242, bevinden we ons in Barcelona bij de opstand.

Je zou deze verplaatsing kunnen duiden volgens het effect dat het op mij had. Ik vereenzelvig me met de schrijver, in bewondering overigens, en mijn blogs gebruik ik vooral om te leren van wat ik lees. Dit geheel in overeenstemming met de visie van de oude stoa, die leren zag als toeëigening, het je eigen maken van de dingen in de wereld. Daarin heb ik vooral Plato en Agamben gevolgd, en laatstgenoemde ziet die toeëigening als een manier om 'gebruik te maken' van die wereld, die in laatste instantie niet toe te eigenen is. Tot zo ver de filosofie. Ik wil maar zeggen dat ook mijn toeëigening van de roman van Lenssen uitdraaide op een onteigening, gesymboliseerd door de verplaatsing van Heerlen naar Barcelona.

Hoofdpersoon Tei deed in Heerlen mee aan wat hij terugkijkend vanuit de Catalaanse opstand zag als een beetje agentje pesten. Heerlen was een arbeidersstad geworden met de bekende sociale problematiek, die zich overigens een paar dagen geleden - helaas - weer vertaalde in een overwinning van de PVV. Dat de rationele aanpak zoals voorgestaan door Asscher en Meyer maar niet van de grond komt heeft diepere historische wortels. In het verleden hebben zich kansen voorgedaan om het lot te keren, en die kansen zijn op niets uitgelopen. Dat is grofweg gezegd de les die we van Lenssen kunnen leren.

Als ik die les voor mezelf moet verwoorden zou ik zeggen dat de krachten die belang hebben bij de status quo simpelweg te groot zijn. Er blijven dan twee mogelijkheden over. Je kunt van harte gaan meedoen met de samenleving zoals die nu eenmaal in elkaar zit, of je houdt - met de engel van Walter Benjamin - je blik gericht op het verleden. Zo interpreteer ik het gebaar van Lenssen, die zijn blikrichting naar ik begrijp ook in zijn volgende romans vasthoudt.

Nadenkend over mijn eigen intellectuele ontwikkeling begrijp ik weer ietsje beter hoe ik mezelf moet overwinnen voor deze draaiing van de blik naar achteren. Als kind was het verleden voor mij vooral gesymboliseerd door de kerk, terwijl diezelfde kerk een draaiing doormaakte naar de toekomst. Ik was een soort Janus, doordat ik als organist meedeed met de oude liturgie, en liet me tegelijk politiek opvoeden door de bevrijdingstheologen, Sartre en de vredesbeweging. Die waren allemaal gericht op de toekomst die binnen bereik lag, als we maar op de juiste wijze actie voerden en aansloten bij de grotere bewegingen.

Mijn Janusgestalte heeft zeker ook te maken met mijn vader, die de kerkelijke vernieuwing in de jaren zestig ervoer als een soort bekering, en op zijn oude dag zelfs doorschoof naar de SP. Het verleden had voor hem enerzijds de gestalte van de oude kerk, die hij steeds meer achter zich liet, anderzijds van de Amerikanen, die het sociale landschap van Heerlen vormgaven. Daarmee droeg mijn vader ongewild bij tot mijn interesse in het marxisme van met name Sartre, dat altijd anti-Amerikaans bleef.

Als ik vanuit die achtergrond de roman van Lenssen lees, word ik een stap terug gebracht, toen de Amerikanen nog nergens te bekennen waren. De politieke leiding lag bij de Hollanders, die Limburg door de exploitatie van de mijnen behandelden als een wingewest. Ook in cultureel opzicht lag hun belang bij het betrekken van de mijnstreek bij Nederland. De Duitsers werden weggehouden bij de mijnen omdat ze weleens een ongewenste tegenkracht konden vormen. Andere buitenlanders waren welkom maar werden bij ontslagen buiten de grens gezet.

Het jaar 1934 lijkt in politiek opzicht beslissend. Tei schrijft met zijn maat Beer een kritische brochure. Na massaontslag en daling van de lonen breiden de protesten zich uit en ziet de directie zich gedwongen tot een akkoord. Dat gaat de kameraden niet ver genoeg. Er wordt opgeroepen tot een algemene staking, en Tei komt terecht in een draaikolk. Die draaikolk lijkt het dominante beeld op p.204, als hij bij een bijeenkomst van de duivenvereniging alle rampen op een rijtje zet. De staking mislukt omdat de politie goed is voorbereid, Tei wordt opgepakt en naar het bureau aan de Akerstraat gebracht. Als hij zelf werkeloos wordt leidt dat ook tot de breuk met zijn geliefde Sjan.

Het draaipunt is dus de draaikolk, ofwel de draaimolen. De toespraak tot de duivenmannen sluit Lenssen als volgt af:

'Hij zat in de draaimolen; hij werd er tureluurs van. Hij stond op het punt dol te draaien. Maar Beer steunde hem. Hij joeg hem als een jachthond over het veld. En Sjan zei niks. Ze zag hem komen en gaan. Vooral gaan...'

De onteigening kun je vanuit dit beeld verschillend duiden. Het zijn vooral de gebeurtenissen, die in een versnelling raken waardoor Tei de controle verliest. Maar deze roman zou geen roman zijn wanneer het innerlijk geen hoofdrol zou spelen. Ik bedoel daarmee de psychologie, en de manier van vertellen, het show don't tell, waardoor ook de lezer zich in de draaikolk opgenomen voelt. Maar er zit ook een ethische kant aan, de vraag hoe Tei in de draaikolk zichzelf kan vinden, hoe hij zijn leven kan leiden.

Zo gezegd lijkt de inzet toch weer toeëigening. Tei en Beer komen in Barcelona terecht bij de anarchisten en zodoende dient zich een kans aan de plaats in de geschiedenis in te nemen die hun toebehoort. Dat gaat Beer beter af dan Tei, hij heeft een goede babbel en legt makkelijker contacten. Tei geeft les, wat inhoudt dat hij een moeilijke verhouding tot de waarheid heeft, of liever een verhouding tot de moeilijke waarheid: 'Slechts een verandering vandaag nog, op dit onzalige uur, kan al diegenen redden die niets te eten hebben. Tijd bestaat daarom niet en vertrouwen mogen we alleen onszelf.' Dat brengt dus een zekere eenzaamheid met zich mee, die niet alleen persoonlijk is maar ook een diagnose van zijn sociale omgeving, de arme klasse.

Beer ontpopt zich in deze omstandigheden als de spiegelfiguur voor Tei. Hij vertelt hem het verhaal van zijn leven en zijn plaats in de geschiedenis. Zeker, er zijn steeds kansen geweest voor de arme klasse om het lot te keren, maar geleidelijk is de veerkracht verdwenen. Alles is uitgelopen op onvermogen. Ook Beer staat met de rug tegen de muur, maar hij heeft geen andere keuze dan meedoen met de opstand: 'Als het hier mislukt is het met me gedaan.' De vraag wordt dus of Tei zijn vriend kan volgen.

Wat Tei vooral in de weg staat is schaamte, met name voor Sjan. Ze had hem de deur gewezen na zijn ontslag bij de mijn. Later in Barcelona lijkt het alsof hij er niet werkelijk kan zijn, alsof hij een deel van zichzelf vergeten is. Met andere woorden, hij kan alleen zijn plaats in de geschiedenis innemen als hij ook dat vergeten deel meeneemt, het deel van zichzelf waar hij zich voor schaamt.

Uiteindelijk komt alles samen. De groep met Tei en Beer pleegt een moordaanslag, precies op het moment dat de pleuris uitbreekt. Ze proberen te ontkomen via de metro, maar als ze bij het station naar buiten willen stuiten ze op de tegenstanders. Eigenlijk weten we al dat hier de draaikolk het weer overneemt. De een overleeft, de ander komt om. Wat er uiteindelijk toe lijkt te doen is een soort destabilisatie van voorbeeld en volgeling. Beer was het voorbeeld, maar we leven vooral mee met Tei, met zijn schaamte en zijn ondergang. De hoop neemt op de laatste bladzijden en in de epiloog de vorm aan van een bepaald soort vermogen, namelijk om te kunnen huilen.

Zo is er, net als bij Kafka, steeds de schijn van iets dat overleeft, schaamte, hoop, huilen, herinnering... de aloude wetten van de tragedie zijn naadloos van toepassing zodat de roman niets minder lijkt dan de terugleiding via het proza naar het theater, de politiek van het gebaar.

Deze didactiek zou ik graag kortsluiten op twee andere opties die we via Agamben en de blogs van afgelopen jaar hebben verkend.

Om te beginnen hebben we de optie verkend van de tragedie van Hölderlin over Empedocles. Het lijkt er te draaien om het zelfoffer, maar Hölderlin verklaart zelf dat we inmiddels in staat zijn om een tragedie te schrijven waarin het offer is veranderd in iets denkbeeldigs. Dat staat op gespannen voet met het marxisme, waar de realiteit van het lijden wordt gekoppeld aan het grijpen van historische kansen. Maar houden die kansen nu juist niet in dat we door de tragedie inzien dat de ondergang geen offer is? In de roman lijkt het offer inderdaad steeds de inzet te zijn, maar noch de ondergang van Tei noch het overleven van Beer kun je zo opvatten. Je zou dus kunnen stellen dat de roman een moderne tragedie is, maar waarin de grenzen met de komedie doorlaatbaar zijn geworden.

Met behulp van de Russische filosoof Bachtin zoek ik naar grotesk realisme, beelden waarin twee verschillende, tegengestelde elementen in een tegenstrijdige eenheid zijn samengebald, een belangrijk procedé van de komische verbeelding. Helaas moet ik daarvoor wel een beetje spoilen, maar ik moet nu (ogen dicht) denken aan Tei onder het doodgeschoten paard.

De tweede optie heeft te maken met Kafka en het einde van Der Prozeß, na de executie van Josef K., waarbij het was 'alsof de schaamte hem zou overleven'. Lenssen lijkt zich met de schaamte van Tei aan te sluiten bij deze emotie die ons weliswaar niet voorbij zijn leven brengt, maar hem wel in zijn leven brengt bij wie hij werkelijk is. Je kunt namelijk niet echt beweren dat Tei schuldig is aan zijn ontslag bij de mijn, daarvoor is zijn inzet voor de uitgebuiten te positief, en moeten we de schuld eerder zoeken bij de nietsontziende leiders en de consumenten. Maar de schaamte is er wel degelijk, en die blijft Tei vergezellen tot het laatste moment. Schaamte is door filosoof Levinas omschreven als het getuige zijn van jezelf op het moment dat je in verschillende delen uiteenvalt. Door de schaamte blijf je 'vastgenageld aan het zijn', en bij Tei is dat bijna letterlijk het geval als hij te traag is om met zijn vrienden te ontsnappen in de vuurgevechten. De schaamte verbindt hem met Sjan, niet alleen op een negatieve manier, maar ook als de laatste objectieve en positieve band die hij met haar heeft.

Elders kun je lezen hoe ik - geholpen door de tekst van Levinas en door Charlie Chaplin - beide opties heb proberen te verbinden, de komische verbeelding met de schaamte. Maar als ik het zo zeg lijkt het of de roman aanleiding is tot filosofie, gebrekkig opstapje tot de algemene waarheid. Mijn inzet hier is eerder zelfbeschouwing, om te zien wat ik over mezelf kan leren via romans als Toplöss. Laat ik eens een poging doen.

Allereerst beleef ik het lezen van deze roman als zelfverlies, ik voel me meegezogen in de draaikolk. Ik ben niet sterk in het volgen van de verhaallijn, en door het show don't tell raak ik voortdurend de draad kwijt. Daar schaam ik me een beetje voor, maar heb tegelijk ook wel door dat dit juist de verdienste is van de schrijver, die ons in die draaikolken wil meenemen. De filosofie gebruik ik om weer houvast te vinden, maar na de filosofie duik ik in een roman precies om deze ervaring op te doen, het zelfverlies waarin ik mezelf en de wereld kan vergeten.

Meer specifiek vergeet ik mijn Limburgse verleden, het verleden voor mijn geboorte, waarin mijn opa stationschef was in Hoensbroek en een paar jaar geprobeerd heeft aan Limburg te ontsnappen. Horst werd toen zijn plek. Maar mijn oma kon er niet wennen, en ze verhuisden terug naar Ten Esschen, op een steenworp afstand van het Kunrade van Lenssen. Hij koos voor het leven in de gemeenschap, als orthodox katholiek. Mijn vader schaamde zich voor mijn opa, voor zijn conservatisme, en droeg die schaamte op mij over. Ze is misschien mijn belangrijkste erfenis.

Tegenover de filosofie zie ik in mezelf het verlangen om terug te gaan, naar mijn verleden, in mijn verbeelding en via de roman van Lenssen. Tegenover de filosofie staat de geschiedenis, niet als de accumulatie van weten, van ophemeling en veroordeling, maar als zoektocht naar wie ik ben, nu, hier, wonend tussen de rivieren. De roman is voor mij een ervaring die ik opzoek, de tweede keer nu alweer, en waarin de geschiedenis gesymboliseerd is.

In eerdere beschouwingen ontdekte ik mezelf via de geschiedenis als rood en rooms. Ook dat is een erfenis van mijn vader, gekleurd door de franciscaanse inslag van mijn moeder. Dat 'en' is nogal problematisch. Het rood is in de twintigste eeuw vooral de kleur van het bloed gebleken, en het rooms liep uit op conservatisme en stagnatie. Via Lenssen hoop ik het rood in mezelf te activeren, omdat ik blijkbaar nog steeds iets zie in de koppeling van beide aspecten. Het rood moet zijn naïviteit afleggen, en heeft daarvoor de geschiedenis nodig. Maar om toekomst te hebben heeft rood die naïviteit ook weer nodig.

Bij Lenssen zie ik die naïviteit in de blik van Tei, Mattei, die overal rondloopt met de blik van 'wat overkomt me nu weer allemaal?' Tegelijk geeft hij les, hij vertelt de duivenboeren en de Catalaanse vakbondslui hoe het zit. Terwijl hij ook wel weet dat al die lessen ons niet bij de gedroomde emancipatie brengen.

Mattei zeg ik, zoals de evangelist van de kindermoord bij Bethlehem, die zijn kaarten zette op die ene jongen die ontsnapte.

 Historisch Nieuwsblad - Mijnwerkers in Limburg - Paul van der Steen   

3 opmerkingen:

  1. prachtig, mooie samenha g van persoonlijk inzicht, verhaal, filosofie en geschiedenis. goed dat de engel van benjamin nog de wacht houdt!

    BeantwoordenVerwijderen

  2. Allereerst dank, Anton, dat je me wees op je stuk over Toplöss op jouw blog. Het zou anders aan me voorbij zijn gegaan. Het is bijzonder om te horen hoe een boek van mijn hand een ander aan het denken zet. Zeker als het om de oude versie uit 1989 gaat. Zoals je wellicht weet heb ik de roman in 2015 opnieuw (gedeeltelijk herzien) uitgegeven onder de titel Mijnverdriet.
    Grappig dat je net als ik uit de oude mijnstreek komt en dat je dat ook niet heeft losgelaten, al begrijp ik dat je in Tiel woont, en dus niet zoals ik op een gegeven moment de weg terug hebt gevonden.

    Ik las je stuk Peter Lenssen en de schaamte van Tei en moet zeggen dat ik af en toe mijn ogen heb dichtgeknepen. Net als bij jou wortelt mijn leven in verwondering. Ik tracht altijd wat op te steken van dingen (kunst, cultuur, literatuur, een goed gesprek) die ik tegenkom. Het zullen jouw specifieke achtergrond en uitdrukkingswijze zijn (theologie, filosofie, klassieke talen) die het me moeilijk maakten.
    Wat ik heb begrepen uit jouw stuk is (corrigeer me) dat mijn pogingen vanuit het verleden dingen in het heden te duiden op goedkeuring kan rekenen. Het is moeilijk de status quo te verbreken, maar geïnspireerd door voorbeelden uit het verleden kan er toch iets veranderd worden. Het is maar welke bronnen je uit het verleden opdiept? Je moet je niet neerleggen bij het gebruikelijke verhaal, maar openstaan/zoeken naar alternatieve mogelijkheden. Moet ik zo jouw draaiing van de blik naar achteren uitleggen?
    Onteigening – toeëigening. De draaikolk. De schaamte van Tei. De spiegelfunctie van Beer. Teleurstelling. Wat overblijft: schaamte, ondergang, verdriet. Daar haal je Hölderlin bij, Agamben, Bachtin en Kafka, en daar moet ik afhaken, omdat ik te weinig van de specifieke kennis heb die jij aanwendt. Maar wanneer je opnieuw over schaamte begint, een begrip dat een centrale plaats heeft in mijn werk, schaamte om wat mensen elkaar aandoen, schaamte om hun morele onvermogen, dan denk ik met je mee.

    Je schrijft dat je wat wil leren via romans als Toplöss. De draaikolk van het vertelde, het zelfverlies, de wereld vergeten, dat je daarna weer houvast probeert te krijgen, o.a. met gebruik van de filosofie. Ik denk dat ik wanneer ik schrijf iets soortgelijks beoog. Door confrontatie met het verleden dat ik beschrijf, mezelf een spiegel voorhoudend, en meer inzicht krijgend in wat me drijft en beweegt, en uiteindelijk meer inzicht in wie ik ben. Al mijn boeken houden me een spiegel voor, zoals ik hoop dat ze de lezer aanzetten tot denken.

    Ik begrijp dat jij ergens bent blijven hangen bij liefde/haat/onverstand omtrent het verleden, daarentegen het leven viert dat je jezelf hebt gegund door te leren en naar het noorden te verhuizen.
    De jongen die ontsnapte (of nog steeds wil ontsnappen): dat ben jij?

    Ik weet niet of je mijn roman Bitterdagen hebt gelezen? Die gaat ook over Limburgs verleden en schaamte. En binnenkort verschijnt mijn nieuwe roman ‘Het theater der herinneringen’, waarin schaamte ook een belangrijke rol speelt. Wat dat betreft heb je me met jouw stuk aan het denken gezet. Of bedoelde je iets geheel anders, en heb ik het helemaal niet begrepen?

    Met dank en hartelijke groet,

    Peter Lenssen

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste Peter, wat een boeiende uitvoerige reactie! Vaker heb ik blogs opgestuurd naar auteurs van boeken die ik had beblogd, maar nooit kreeg ik zo'n reactie terug. Dat is dus alvast uniek, en ook alvast iets waarvoor je je niet hoeft te schamen.
      Je ziet het goed dat ik schaamte heb herkend als hoofdthema in je roman, en dat bevestig je ook. Ik was al een flink eind in Bitterdagen en inderdaad, ook daar zie ik het terug.
      De schrijver en filosoof die me op dat spoor brachten waren Franz Kafka en Walter Benjamin. Benjamin schreef onder meer over Kafka dat schaamte een sociale emotie is. Je kunt je schamen voor jezelf, maar ook voor anderen.
      Ook in de verhouding tot het verleden heb ik Benjamin in mijn achterhoofd. Hij ziet het verleden niet zozeer - zoals jij zegt - als voorbeeld voor het heden, maar andersom: de spanningen in het heden, en de desastreuze effecten van de vooruitgang zetten je ertoe aan om oog te hebben voor het verleden. Het heden werpt een schaduw op het verleden, en dat maakt het verleden steeds zwaarder.
      Een moeilijke gedachte.
      Jouw duiding van het verleden doet me eerder denken aan de oudheid, waar de voorbeelden uit het verleden, ook de negatieve, ons moeten inspireren tot het leiden van ons leven. Ik denk aan Livius die hoopte dat de dappere helden (m/v) uit de republiek ertoe leidden dat de burgers in het keizerrijk niet zouden verslappen.
      Over je vraag die verband houdt met de zoektocht naar wie wij zijn ('dat ben jij?'): jazeker, goed geschoten, ik zie mijn vertrek uit Limburg wel als ontsnapping aan de benauwenis van familie en de instituten (school, conservatieve kerk).
      Naast Benjamin las ik ook Deleuze en Guattari over Kafka. Die zagen zijn verhalen als ontwerp van vluchtwegen. Dat was mijn hoofdthema bij mijn promotie in 1996, 'Carnaval en terreur', over de Russische filosoof Bachtin.
      Bij alle omgevallen-boekenkastpraat van mij zie ik toch dat jij in je romans over verwante lijnen beweegt als ik in mijn filosofische leesavonturen.
      Is ontsnappen aan de instituties wel mogelijk? Ik heb een paar jaar gewerkt in dienst van Simonis, en werk nu als leraar in een school. Het blijft altijd lastig om een vrijere verhouding te vinden binnen die dwingende kaders.
      Het bloggen helpt me daarbij, ik wil mijn hoofd in beweging houden. Je romans en reactie zie ik als zeldzame kansen om dat gaande te houden.
      Mijn blog over Bitterdagen gaat dus ook zeker geschreven worden.
      Met dank en hartelijke groet,

      Anton Simons

      Verwijderen