donderdag 15 juli 2021

Een nieuwe heilige alliantie - Bruce Marshall lezen door de ogen van mijn vader

Het enige goede marxisme is het religieuze marxisme, of het nu joods, christelijk of anderszins religieus is. Je kunt dat zeker ook omdraaien. Religie kan de mensheid alleen redden wanneer we iets bedenken om de kloof tussen arm en rijk te dichten. Daarbij moeten we niet blijven steken in goede bedoelingen, maar ons rekenschap geven van de verwevenheid van onze levens.

Zo ver was ik een tijd geleden al gekomen, en het kan goed zijn dat veel mensen het met me eens zijn. Bij marxisme haken wel weer veel mensen af. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat we die vrede tussen arm en rijk met geweld afdwingen. Zo is het eurocommunisme ontstaan. Het verschil met de sociaaldemocratie is voor simpele geesten als ik niet erg inzichtelijk. Wat is het verschil tussen het ontstaan van de communistische samenleving zonder geweld en het teweegbrengen ervan via de parlementaire democratie? Is er nog een andere mogelijkheid dan?

We waren al zo ver dat we interesse hadden in de opties van de Italiaanse marxisten. Negri en Hardt zien in onze informatiemaatschappij nieuwe mogelijkheden voor een opstand. Het kapitalisme creëert zijn eigen opstand door de informatiestromen vrij te geven. Zo kunnen ook anderen die gebruiken, bijvoorbeeld om in te zetten op onteigening en het delen in vrijheid van die informatie, en daarmee van de middelen om ons in leven te houden. Mooi gedacht, maar onbegonnen werk als je het mij vraagt. De eigenaren zijn volledig meester over die informatiestromen. Probeer maar eens een blog als deze te publiceren buiten Google om.

Misschien moeten we dus toch weer te rade gaan bij de godsdiensten om te blijven geloven in die communistische droom. Voor mij is dat bijna iets vanzelfsprekends. Ik ben in mijn godsdienst, het katholicisme, opgegroeid met de ervaring dat je in vrijheid en spontaan vrede met elkaar kon sluiten, en wel met bijzondere aandacht voor de minder bedeelden. Hoe je langs die weg de ingewikkelde sociale tegenstellingen kon overbruggen bleef overigens wel vaag. Dat zagen we later weer als een nadeel. Vaag, dus idealistisch. We liepen mee in de Pax Christi-voettochten, in de late seventies, een inhaalslag van het Californische hippiedom waarvan de katholieken een graantje hoopten mee te pikken.

Nu weten we - een halve eeuw later alweer - dat de sociaaldemocratie zijn beste tijd gehad heeft. Het parlement zit vol mediavolgers, de waan van de dag heerst, en de regering hoeft niet eens missionair te zijn om te doen wat ze al deed, namelijk het tapijt uitrollen voor de ondernemers. Daar valt verbaal niet tegen op te boksen. Hooguit word je een profeet die burnout thuis zit en in die gestalte ook nog elke dag op het nieuws komt.

Het afsterven van de sociaaldemocratie hoeft nog niet te betekenen dat de verbinding tussen marxisme en religie mee het schip ingaat. Ik blijf in die krachten geloven totdat er iets nog beters komt. De kiemen van een nieuwe tijd zitten nu verborgen in wat gaande is, achter het nieuws en onder de gebeurtenissen. Je ziet het als je het wil zien, of als er momentaan iets opflakkert.

Merkwaardig genoeg vind ik langs deze weg weer aansluiting bij mijn vader. Ik vond hem altijd een echte burger, een man van de goede bedoelingen die geen oog had voor de historische context waarin die bedoelingen altijd op een verdraaide, perverse manier hun gevolgen hebben. En als je geen oog hebt voor die gevolgen, kun je dan nog wel van goede bedoelingen spreken? Mijn vader de Kantiaan dus..., de katholiek met protestantse inslag.

Mijn vader evolueerde haast ongemerkt vanuit de conservatief-katholieke wereldbeschouwing van mijn opa tot kritisch katholiek. Hans Küng was zijn grote man, en zelfs toen hij dement was bleef hij nog een tijd geboeid door die klinkende naam. Küng zette vraagtekens bij de onfeilbaarheid van de Paus, en daarom moest Küng zelf wel onfeilbaar zijn, aldus mijn vader. 'De man die het goed gezien heeft', zei mijn vader tegen de geínteresseerde verpleegster, 'dat is... zeg Ton, hoe heet hij ook alweer?' 'Küng, pap, Hans Küng.' 'Ja die, die heeft het allemaal goed gezien.'

Op een gegeven moment had mijn vader naast zijn leunstoel in verzorgingshuis Nobamacare (zo heet het) een pocket liggen, De werkers van het laatste uur, van de Schotse auteur Bruce Marshall, uit 1949. Mijn zus had het voor mijn vader gekocht, omdat hij er vaker over praatte, en het boekje nog steeds een gevoelswaarde voor hem heeft, ook al kan hij niet meer lezen. Alleen al dat jaartal 1949 zegt me dat mijn vader (geb. 1928) het moet hebben gelezen toen hij nog jong was, met verse herinneringen aan de oorlog, waarin hij puber was, en niet direct betrokken.

Marshall vind ik een typische schrijver van een religieuze wereld die afstand neemt van de kerkleiding en probeert de religie te enten op de solidariteit met de minder bedeelden. Hij is katholiek, en blijft dat, maar hij kan zich steeds minder vinden in de leiders van de kerk, en overigens ook van de samenleving. Zo komt een natuurlijk verbond in zicht, tussen de lagere kerkelijke hiërarchie en de sociale onderklasse. Dat moet mijn vader hebben aangesproken.

Afgelopen week zat ik in die pocket te lezen en probeerde ik dat als het ware door de ogen van mijn vader te doen. Maar mijn belang reikte verder. Ik ben niet op zoek naar mijn roots, zelfs niet mijn culturele. Ook vind ik de erfenis-kwestie steeds minder interessant. Zeker, we hebben een bepaalde verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor dingen als de eigenaars er zelf niet meer zijn. Maar zoals gezegd, ik ben meer op zoek naar de kiemen van een tijd waarin niet de eigendom de hoogste waarde meer is - dus ook niet de overdracht daarvan, de erfenis - maar het communisme, en wel een communisme zonder geweld, zonder tijdelijke toeëigening zelfs van de productiemiddelen door een of ander proletariaat of een partij.

Mijn vader was op dat gebied ook in ontwikkeling, en passeerde me zowat links door steeds meer sympathie voor de SP te koesteren. Nog maar een paar jaar geleden hield de SP een lokale bijeenkomst in de gerenoveerde bioscoop Royal, vlakbij station Heerlen. Alle plaatselijke coryfeeën waren er. Lotte Walda (de Limburgse Ilse de Lange) trad op, echtpaar De Wit en Ron Meyer waren present. Graag waren Inez en ik erbij geweest, toen we mijn vader brachten, al was het maar om hem de trap op te zeulen. Maar we hadden geen uitnodiging, en mijn vader liep met stok in rap tempo die getapisseerde trap op. Wij haddden het nakijken en gingen maar koffie drinken in de Saroleastraat. Achteraf vertelde mijn vader dat hij vorstelijk naast De Wit had gezeten.

Het gaat niet om die partij. Ook daar heeft zich onlangs weer een strijd afgespeeld tussen parlementiaren en radicaleren. Zolang de radicalen niet een goed uitgewerkt alternatief hebben, zullen de parlementairen altijd winnen. Geeft niet, ik blijf ook zelf voorlopig gewoon stemmen, al is het niet op de SP maar wel uiterst links.

Ik vermoed dat ik gedreven word door zoiets als reculer pour mieux sauter, terugwijken om verder te kunnen springen. In een andere blogserie heb ik mijn verhouding tot mijn vader nader verkend, met name de vader die zijn sporen in mij heeft achtergelaten, alsof het een kwaal is die me hinderde en waarvan ik me moest bevrijden. Een soort oedipale beweging of een anticipatie op mijn rouwverwerking. Nu ik het boekje van Marshall lees, komt er een andere mogelijkheid boven. Ik verwijd mijn horizon en krijg zicht op een nieuwe alliantie, of liever een hernieuwd oude alliantie, tussen marxisme en katholicisme.

Dit staat zeker niet ver af van Agamben, mijn filosofische held. Die bleef altijd sympathie koesteren voor het katholicisme - en overigens ook voor protestantisme, jodendom en islam - en marxist, maar dan met distantie jegens geweld en revolutie. Het gaat om zoiets als 'literair communisme', dat ik in ander verband heb verkend en gerelateerd aan Franse filosofen, met name Jean-Luc Nancy. Laten we literatuur beschouwen als een mogelijkheid een beetje afstand van de taal te nemen, zodat we de taal kunnen ervaren, en zodoende toegang krijgen tot de voorwaarden of omtrekken van een samenleving waarin we gebruikmaken van wat geen eigendom kan zijn, en dat is behalve de wereld en het lichaam zeker ook - en in laatste instantie - de taal.

U zit te wachten op een ontknoping. Hoe komen we via de pocket van Bruce Marshall dichter bij het communisme? Het boek lijkt een beetje een ontluistering vanuit dit perspectief. Abbé Gaston, de heilige held van het boek, heeft niets op met het communisme. Hij vindt dat zelfs moeilijk te onderscheiden van het fascisme. Het gaat er om macht en oorlog tegen de groepsvijanden. In de kerk daarentegen draait alles om liefde. Je houdt van mensen, ongeacht hoe dichtbij ze staan, en zelfs ongeacht of ze goed of slecht zijn. Neerschieten geeft geen pas. Aan de andere kant drijft onze Gaston ook weg van de Heilige Kerk, en soms zelfs van God. Gods geboden zijn zoeter dan honing en honingraat, zingt de abbé in de kerk. Maar als een mooie, lieve joodse vrouw door de geallieerden wordt geëxecuteerd omdat ze een relatie had met een Gestapo-officier, heeft de abbé het moeilijk met die geboden.

Ik herken hier duidelijk mijn vader, die nooit iets begreep van de psalm 'De Heer is mijn herder, nooit zal het mij aan iets ontbreken'. Mijn vader kon er echt boos om worden. God zorgt niet voor ons, er is voortdurend gebrek aan van alles bij de mensen, al had mijn vader het zelf ook goed en was hij over het algemeen een tevreden mens, tevreden met zijn leven, zijn vrouw en kinderen, en met zijn werk. Kan zijn dat mijn vader een vroom mens was (is), zelfs de vroomste van de vier broers Simons, zoals zijn broers me zeiden, die vroomheid is niet onkritisch. God is niet oordeel of zorg, God is liefde. En als daar in onze wereld soms weinig van te merken is, moeten we maar vertrouwen op de langere termijn. Misschien gaat die liefde pas over een paar honderd jaar zijn werk doen, maar daar moet je wel in blijven geloven.

Abbé Gaston laat zich troosten door Latijnse zinnen uit de psalmen en gebeden. De schrijver bezigt graag herhalingsformules, hij strooit met anaforen en litanie-achtige constructies. Dat is mijn vader vreemd, Latijn ziet hij puur als taal van de Roomse kerk, dus de hogere, conservatieve hiërarchie. Als hij over enige tijd sterft, halen we zijn instructies erbij. Ik zal een rol spelen bij de organisatie van de uitvaart, maar de Latijn-liefhebber in mij speelt geen enkele rol. Geen woord Latijn!

Wat moet mijn vader hebben aangesproken destijds, in De werkers van het elfde uur? Ik denk dat hij halfbewust toch wel gevoelig was voor de retorische kwaliteiten van het boek. Marshall schrijft onderhoudend en denkt graag na over de sociale verhoudingen in zijn tijd. Hij neemt je mee in wat iedereen bezighield, met name ethische kwesties. Hoe moet je denken over vrouwelijk schoon? Mag je als geestelijke contact hebben met prostituees? Hoeveel luxe is goed voor een mens? Dat soort kwesties. Ik stel vast dat dit niet alleen iets voor katholieke gelovigen was. Lees Sartre en De Beauvoir, en een deel van dat hele existentialisme was behoorlijk a-politiek, het ging over de juiste levensstijl en de juiste morele oordelen.

Het verhaal van Marshall speelt zich ook nog eens af in Parijs, en zelfs in Lourdes, de plaats waar mijn vader kennismaakte met mijn moeder. Waarschijnlijk nadat hij Marshall had gelezen, wat het boekje des te interessanter maakt. Is mijn vader een personage in het literaire communisme? En in welk opzicht verschilt die literatuur van de 'slechte detective-roman', die Abbé Gaston voor de geest komt wanneer hij wordt ondervraagd door de Gestapo-officier? Hoe dan ook kost het mij weinig moeite om het boekje van Marshall op te vatten als levensvorm of zelfs als samenlevingsvorm. Het boekje brengt me nader tot mijn vader, en tot de wereld van mijn vader, en langs die weg ook dichter bij mezelf en de toekomst.

Gaston is geen held. Hij is wel een goed mens, en hoogstwaarschijnlijk een heilige, maar de goede dingen overkomen hem eerder dan dat hij zelf het initiatief ertoe neemt. Daarin herken ik mijn vader. Geen held, hij deed zijn werk, en zelfs als hij goede daden verrichtte (zoals het helpen van arme drommels met de belastingen, of het vervoeren van gedetineerden, als vrijwilliger, naar een andere gevangenis), dan gedroeg hij zich daar niet als een dapper, heldhaftig persoon. Het behoeft geen toelichting dat ook ik geen held ben. Toch kreeg ik onlangs van mijn leiding te horen dat ik een sociaal mens was, waarbij ik sterk het gevoel had dat een en ander op een misverstand berustte. Ik ga moeilijke zaken liefst uit de weg. Net zoals Gaston in de roman.

Als ik zeg dat het communisme voor mij 'literair' is, bedoel ik niet iets elitairs. Literatuur is voor de happy few, maar veel schrijvers doen hun best om in het gewone leven naar de kiemen te zoeken van een rechtvaardigere samenleving. De taal gebruiken ze als een manier om afstand te nemen van de clichees en zodoende nieuwe vergezichten bloot te leggen.

Last but not least, de humor. Marshall buit de humor uit als een kracht waarmee hij ernstige zaken verteerbaar maakt voor zijn lezers. In hoofdzaak zet hij de humor dus retorisch in. De lezers moesten al niet veel meer van die rare religie hebben, maar als een priester het een beetje grappig brengt, wil je er nog wel een keer naar luisteren. Maar er zit meer in deze lach. Het is een kracht die Marshall 'heilig' noemt, omdat hij mensen bij elkaar brengt. Ik denk dat je de lach in dit boek nauwelijks kunt overschatten. Het gaat mij persoonlijk niet te ver om het hele boek op te vatten als een heilige lach. Het is een goddelijke komedie in de traditie van Dante, waar je via tragische gebeurtenissen een persoonlijke geestelijke reis kunt maken in de richting van vrede met je leven en met de wereld.

Laat ik daarom afsluiten met een citaat, het werd verdorie tijd voor een citaat. Ik stel me zo voor dat mijn vader destijds de toon van deze roman goed heeft begrepen, en erdoor werd geïnspireerd om zijn eigen vorm van katholiek communisme te omarmen en voort te zetten.Er zit zeker in dit citaat ook de vreemde betekenis verpakt van de lachende baby. Gaston komt op zijn idee van het lachen in reactie op het lachen van de baby waarvoor hij moet zorgen, maar die niet van hemzelf is, en waarmee hij zich geen raad weet (net zoals mijn vader zich misschien geen raad wist met zijn kinderen destijds, die op hun manier allemaal hebben gelachen, of geleerd hebben om te lachen):

'Dit was de dag, dat de abbé naar het klooster moest en de nonnen waren reeds in de kapel verzameld, toen hij arriveerde. De abbé liet de baby achter bij een lekenzuster in de spreekkamer en ging de kapel binnen om voor de zusters te preken. Staande achter de communiebank vertelde de abbé aan de zusters, dat wat de wereld het meest nodig was, was lachen. De abbé zei, dat hij wist, dat hij hen dit niet hoefde te vertellen, omdat zij zusters waren, want niemand op de gehele wereld lachte méér dan een zuster of een monnik. Van Alaska tot Amiens schudden de kloosters en conventen van het lachen, alleen was het heilig lachen. Monniken en nonnen glimlachten en lachten omdat God de Allerhoogste was en Zijn genade verzekerd. Dat was één van de lessen, die monniken en nonnen aan de wereld hadden te leren. Het Christendom was een kameraadschap zowel als een ascetiek, zei abbé Gaston. De mensen behoorden Zondags als ze uit de kerk kwamen, te lachen en grappen te maken en elkaar in de zij te porren, inplaats van elkaar te passeren als vreemdelingen, die uit een warenhuis kwamen, zei abbé Gaston. De abbé deed deze namiddag de uitstelling met zegen nogal haastig, omdat hij terug naar de baby wilde.' (p.110-111)

 Boek: Bruce Marshall - De werkers van het elfde uur / Reviews | FOK.nl

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten