zondag 26 maart 2023

Virno over onvermogen

Paolo Virno, Dell'impotenza - La vita nell'epoca della sua paralisi frenetica, Turijn 2021

Virno lees ik als tegenhanger van Agamben. Bij Agamben vind ik zo veel thema's en interesses terug die mij in de filosofie hebben beziggehouden dat ik zijn werk blijf volgen. Daarin schuilt het gevaar dat ik onkritisch word. Daarmee echter doe ik Agamben zelf geen recht. Hij volgt Heidegger, maar gebruikt een andere denker, Benjamin, als tegengif om afstand te kunnen nemen. Het een sluit het ander dus niet uit. Je kunt een denker misschien wel beter volgen als je tegelijk afstand kunt nemen.

Het boekje van Virno gaat over een centraal thema bij Agamben. Het onvermogen is een vertaling van de term adunamia die we bij Aristoteles tegenkomen. Agamben vertaalt deze term niet als onvermogen, maar als het vermogen om iets niet te realiseren. Een recent boek van Agamben draagt dus ook niet voor niets de titel 'het onrealiseerbare' (zie hier mijn blog). Daarmee drukt Agamben uit dat hij het vermogen of de mogelijkheid (dunamis) wil onderscheiden van de realisering (energeia). Bij deze opvatting is een bepaalde interpretatie van Aristoteles in het geding. Aristoteles zag realisering als een activiteit waardoor we het vermogen 'in werking stellen', wat de letterlijke betekenis is van zijn neologisme energeia, het en ergon zijn, 'in werk'.

Daardoor lijkt het of het vermogen niet iets kan zijn, los van zijn realisering. Cruciaal is een discussie met filosofen van Megara, die deze consequentie dan ook accepteren. Een architect is alleen maar architect wanneer hij aan het werk is als architect. Nee, zegt Aristoteles, een architect is ook architect als hij het bouwen onderbreekt:

'Maar als het nu onmogelijk is zo'n vaardigheid te bezitten zonder haar geleerd en verworven te hebben, en het daarna onmogelijk is haar niet te bezitten zonder haar op een bepaald moment kwijtgeraakt te zijn (dat kan door haar te vergeten, door een gebeurtenis of door het verloop van de tijd, maar het gebeurt zeker niet doordat de zaak zelf vergaat, want die is er altijd), dan kan iemand die het bouwen even onderbreekt op dat moment dus ook die vaardigheid niet bezitten. Maar als hij onmiddellijk daarna weer verdergaat, waar heeft hij die vaardigheid dan vandaan?' (Metafysica 9, 1046b-1047a, vert. Schomakers p.313-14)

In deze passage, zelfs in de Nederlandse vertaling, zien we twee kernbegrippen die door Agamben en Virno verschillend worden ingevuld en gehanteerd, zijn en hebben. Bij een vaardigheid (technè) is hebben de aangewezen term. Dat geldt ook voor het vermogen. Vermogen is niet iets dat je bent maar wat je hebt. Kijken we bijvoorbeeld bij de vertaling van Schomakers even een stukje verder, dan zien we de formulering 'in het bezit van mogelijkheid' (ἔχειν τὴν δύναμιν). Het lijkt hier of het zijn uit het hebben wordt afgeleid: iets is een mogelijkheid wanneer het die mogelijkheid 'heeft'. Maar volgen we de vraag van Aristoteles in het citaat hierboven, dan kunnen we bij het hebben toch weer de vraag stellen naar iets waaruit dit weer wordt afgeleid.

Agamben volgt in de verhouding tussen zijn en hebben (zo zagen we dit in een eerdere blog hierover) de taalwetenschapper Benveniste. Hebben betekent dat iets in een nabije, nauwe verhouding tot iets of iemand is, hebben is een vorm van zijn. Virno brengt daar tegenin dat het woord 'zijn' altijd, in welke uitleg dan ook, een vorm van identificatie veronderstelt, waarbij de afstand, hoe nauw ook uitgelegd, verdwijnt. Maar bij zaken als vermogen, mogelijkheid en vaardigheden, gebruikt Aristoteles niet voor niets te term hebben (echein), omdat hij die afstand altijd vooronderstelt.

Deze uitleg van het hebben heeft ook gevolgen voor de manier waarop Virno de discussie van Aristoteles met de filosofen van Megara interpreteert. Voorafgaande aan deze discussie had Aristoteles de termen vermogen en onvermogen tegenover elkaar gesteld: ''Onvermogen' (adunamia) (en 'onvermogend' (to adunaton)) is het aan dat vermogen tegengestelde 'ontbreken' (sterèsis), en dat wil zeggen dat het vermogen altijd bij hetzelfde bestaat, en op hetzelfde punt, als het onvermogen.' (Metaf. 9, 1046b 29-30). Interessant is hier overigens dat de term 'ontbreken' (sterèsis) wordt gebruikt, die centraal staat in de kritiek van Agamben op de interpretatie van chora bij zijn leermeester Plato, zie ook mijn blog daarover. Maar het ging nu even niet over Agamben. Virno gaat met Aristoteles mee in zijn formulering dat vermogen iets is wat je - al dan niet - 'hebt'. Ook gaat hij mee in zijn kritiek op de Megaristen. Het vermogen bestaat ook op het moment dat het niet wordt omgezet in werk.

De visie van Aristoteles heeft echter, en daar gaat het Virno om in dit boekje, gevolgen voor de manier waarop we het onvermogen (adunamia, impotenza) opvatten. Onvermogen is niet de afwezigheid van een vermogen. Het is veel meer dan dat. Het kan grofweg gezegd twee verschillende vormen aannemen. Behalve de afwezigheid van vermogen kan het ook een misleidende verschijningsvorm van dat vermogen zijn, op het moment namelijk dat er een extern obstakel opdoemt waardoor dat vermogen niet in werking kan worden gesteld. Het wordt nu iets van de taal. Op het moment dat je iets wel kunt, maar niet omzet in daden, kun je zeggen: 'Sorry maar ik kan het niet!' De Megaristen zouden dan zeggen: oké, maar dat is alleen maar iets wat je zegt. In werkelijkheid is er buiten de realisering geen vermogen, dus ook geen onvermogen. Virno neemt echter de taal serieus, ook weer vanuit Aristoteles. Niet voor niets luidt de ondertitel van zijn boekje over het hebben (Avere) 'Sulla natura dell'animale loquace', over de aard van het sprekende wezen. Daarmee verwijst hij naar de bekende formulering van Aristoteles van de mens als een 'zijnde dat taal heeft' (ζώον λόγον ἔχον). Ook taal is iets wat je hebt, en wel een vermogen, het vermogen dat je hebt om te spreken.

Het mooie van het boekje over het onvermogen is dat deze analyse van Aristoteles samengaat met een diagnose van onze samenleving. Het onvermogen is iets dat woekert. Niet als ontbreken van vermogen, maar als iets dat verschillende vormen kan aannemen, en wel vooral van 'negatieve acties'. Je laat na om je vermogen om te zetten in daden, omdat er externe obstakels zijn, of omdat je zegt dat die er zijn. We zien het, zou ik zeggen, ook in de Nederlandse politiek. De problemen worden niet opgelost, en in plaats daarvan schuiven we de aanpak naar de toekomst, of we wijzen naar externe factoren.

Wat we bij deze diagnose meestal overslaan is een dieper gravende analyse van de betekenis van dit onvermogen, en van de verschillende vormen die het aanneemt, vooral het werkelijke ontbreken van vermogen en de aanwezigheid van vermogen die gemaskeerd wordt als onvermogen. Nu heb ik bij het gebruik van deze metafoor van het masker meteen de associatie met de ontologie. Gaat het Virno om de tegenstelling tussen werkelijk en onwerkelijk, iets dat echt zo is en het onwerkelijke alsof, wat hij met zijn kritische diagnose kan ontmaskeren? Dan rollen we toch weer terug in de ontologie van Plato, Heidegger en Agamben.

Nee, we kunnen erop vertrouwen dat Virno niet zo simplistisch naar de dingen kijkt. Agamben noemt hij niet, maar de naam Heidegger komen we wel tegen. Deze interpreteert Aristoteles zo, dat het 'zijn' van het vermogen wordt afgeleid uit het hebben: 'Volgens Aristoteles is een dunamis aanwezig, werkelijk, in de mate waarin ze in bezit is'. Virno noemt dit een misverstand. Hebben veronderstelt een relatie van bezitter tot datgene wat in bezit is, in dit geval het vermogen. Heidegger kent het zijn als iets feitelijks toe aan datgene wat in bezit is. Het gevolg van deze verwisseling is dat Heidegger niet meer in staat is om het onvermogen in deze samenhang een plaats te geven. Wanneer vermogen verbonden wordt met het zijn, hoe kan er dan nog sprake zijn van onvermogen? Eigenlijk is dit best verrassend. Virno zegt dat Heidegger het zijn in feite fundeert in het hebben, iets is er voorzover het in bezit is. Bij mij komt meteen de gedachte op of Virno met zijn kritiek ook impliciet zijn eigen ontologie aanscherpt. Wanneer het hebben volgens Heidegger in feite neerkomt op een vorm van zijn, hebben we dan niet een correctie van deze visie nodig, waarbij precies het onvermogen ons van dienst kan zijn? Als je iets niet hebt, bijvoorbeeld het vermogen, is er dan ook werkelijk niets, of moeten we aan dit ontbreken (sterèsis) niet juist een mate van zijn toekennen die in onze tijd overheersend is geworden?

Virno zal in mijn gedachte, zo vermoed ik, niet snel meegaan, hij laat de ontologie voor wat ze is. Maar mij helpt zijn kritiek wel om de hoofdgedachte vast te houden: onvermogen is meer dan de afwezigheid van vermogen, het is de dominante manier van handelen geworden in onze samenleving. Achter dit onvermogen zit steeds het vermogen als een mogelijkheid die hiermee een soort burgeroorlog voert, en waarmee we misschien zelfs de echte burgeroorlogen beter in het vizier kunnen krijgen.

In een verhelderende paragraaf met deze titel, 'Guerra civile', gebruikt Virno weer het begrippenapparaat van Aristoteles, waarvan er een ook opgenomen is door Agamben. Het eerste begrip is hexis, dat we in de ethiek beter kennen onder de term habitus, en ook in het Grieks het zelfstandig naamwoord is dat correspondeert met het werkwoord hebben (echein, Lat. habere). Hexis vervult een intermediaire functie tussen handelen en toestand, het is beide, en vaak ook slechts een van beide. Het tweede begrip, dat dus ook door Agamben is uitgewerkt, is gebruik (Gr. chrèsis, Lat. usus). Bij Agamben is gebruik de middenterm tussen vermogen en inwerkingstelling. Het is een vorm van handelen waarbij het vermogen niet volledig wordt omgezet in energeia. Virno ziet daar niets in (zowel als interpretatie van Aristoteles als in de manier waarop hij het zelf in zijn ethiek inzet). Gebruik is een vorm van handelen. Het vervult net als de hexis een intermediaire functie, maar in dit geval tussen het subject en het object van het hebben. Gebruik is een vorm van hebben, maar dan in de vorm van handelen.

Hexis kan dus ook een vorm aannemen waarin iets niet wordt gebruikt. Het wordt dan - nu opgevat als functie in de samenleving - geadministreerd of anderszins opgeslagen. Hier lijkt het er toch weer op dat Virno Agamben dicht nadert. Moeten we hexis zien als een vermogen dat niet in handelen wordt omgezet? Ja, maar het is dan geen vorm van handelen, en daarin verschilt Virno van Agamben. Die ziet gebruik als een intermediair tussen vermogen en handelen. Virno uitsluitend als vorm van handelen. Wanneer het vermogen dus niet wordt gebruikt, is er geen handeling.

Als geadministreerd vermogen raakt de hexis los van het handelen. En juist hier komt Virno met een concreet voorbeeld, en wel het parttime werk, waarbij je denk ik ook mag denken aan allerlei vormen van werk waarbij je zogenaamd je eigen baas bent, als zzp'er of per dienst wordt betaald. Dit fenomeen is in onze tijd in onze taal opgeslagen en die taal heeft zich wijd verspreid. Parttime werk wordt vooral opgehemeld, maar het punt is dat deze taal gaat woekeren en een leven gaat leiden los van wat ermee wordt bedoeld. Het wordt een ding van de taal, en daardoor ook een vermogen dat niet wordt omgezet in werk. Ook dat wordt weer opgehemeld, vooral door intellectuelen (hierbij kun je ook weer denken aan Agamben...). Het gepraat over parttime werk is een vorm van 'administratieve hexis' doordat het niet wordt gerelateerd aan de praktijk, het handelen en de arbeid waar dat parttime werk er heel anders kan uitzien, vooral iets minder rooskleurig. Op de werkplekken verdwijnt die taal juist, en daarmee ook de mogelijkheden om de problemen ervan aan te pakken.

(Bij die administratieve hexis denk ik natuurlijk ook aan ons woord 'hectisch', het gepraat over 'drukdrukdruk', en de gepensioneerden die 'zich nog geen moment verveeld hebben'. Het is ook een belangrijk element van het woekerende onvermogen, dat in de ondertitel van Virno wordt samengebald in de 'frenetische verlamming', wat wel weer de maskerade ten goede komt; wanneer er veel actie gaande lijkt hebben we niet meer door dat de verlamming om zich heen grijpt.)

Het probleem zit dus in de hexis, die als gemeenschappelijke term twee modi lijkt te verbinden maar waar in werkelijkheid een burgeroorlog tussen woedt, de administratieve hexis versus de hexis-uso, dat wil zeggen niet het handelen als zodanig, maar het vermogen dat wordt omgezet in handelen.

Gelukkig heeft Virno ook uitwegen, en het zal niemand verbazen dat die in de richting gaan van een bepaald soort hexis, en ook niet dat het iets intermediairs is, hij blijft Aristoteles wel trouw natuurlijk. De instituties staan hier in het centrum, het zijn vormen van hexis waarin wordt bemiddeld tussen vermogens, waar ze kunnen worden geoefend en waar experimenten mogelijk zijn. Vermogen en handelen worden hier verbonden.

Zou ik nu volbloed Agamben-aanhanger zijn, dan zou ik nu een kritische noot plaatsen om Virno en Aristoteles toch een beetje beentje te lichten. Maar ik heb nu, zoals ik eerder zei, eerder de behoefte om juist Virno in te zetten om afstand tot Agamben te winnen. Ik zie wel veel affiniteit. Beiden zien onze samenleving als een woekering van actie en arbeid, waarin voortdurend héél véél gebeurt. En iedereen weet dat het meeste daarvan schijn is, een gigantisch theater waarin alles draait om 'gebaren' (Agamben) of 'performances' (Virno).

Zelf werk ik in een institutie, de school, waar ik veel vermogen zie bij mijn leerlingen, maar waar dit vaak slechts in minimale vorm wordt gebruikt. Ik bedoel hiermee niet alleen dat ze hersens hebben maar te lui zijn om ze te gebruiken (dat ook), maar vooral als een collectief, sociaal fenomeen. De school is een plaats waar veel wordt geadministreerd, en waar het leren steeds meer wordt geregeld vanuit deze administratie. Je leert voor cijfers, en dan leer je dus ook steeds meer in cijfermatige vorm, met dingen waarvan de betekenis er niet toe doet, ook al omdat niemand je ernaar vraagt. Het experiment maakt plaats voor frenetische gebaren, drukte, zowel drukte in de vorm van veel werk voor docenten als veel drukte in de klas, amorfe, frenetische drukte.

Agamben zoekt een uitweg in de positieve waardering van het vermogen om te vermijden dat alles automatisch, volledig en onmiddellijk wordt omgezet in werk. Virno ziet een uitweg in de negatieve waardering van onvermogen. Onvermogen kan positief worden wanneer we niet meer in staat zijn tot dit onvermogen, wanneer de opheffing van het handelen wordt opgeheven. Dan kunnen we weer gewoon aan het werk.

Zeg jij het maar, lezer, je hebt zojuist moeite gedaan om met mij een paar moeilijke filosofen te volgen. Dat is al heel mooi. Moeten we er iets mee doen, of is dat juist een valkuil?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten