dinsdag 2 augustus 2022

Dankbetuiging aan Hans Achterhuis - De techniekfilosofie van Verbeek

Als ik aan Hans Achterhuis denk, denk ik aan geweld. Daar heb ik niet alleen filosofische redenen voor maar ook persoonlijke. Achterhuis sabelde in 1990 mijn boek over Bachtin in de Volkskrant neer op het moment dat ik juist moed had verzameld om het publieke domein te betreden. Ik vind dat van hem nog steeds een kwalijke vorm van machtsmisbruik. Op mijn mindere momenten hoop ik dat Achterhuis - zoals ooit Prometheus - vastgeketend wordt aan een rots in de Kaukasus en dat elke dag een grote vogel langskomt om een stuk van zijn lever weg te vreten. En die lever groeit elke dag weer een stukje aan.

Maar zelfs in mijn dromen lukt het me niet om deze hoop te realiseren. Ik ben het met de islamitische filosoof Wael Hallaq eens dat we eraan moeten werken om nederig en dankbaar te zijn, en dat deze houding ons verder zal helpen. Er zit niets anders op dan te werken aan onszelf, en er dienen zich steeds kansen aan om mezelf voorbij mijn grenzen te brengen.

Ik kan in dit geval mijn vertrekpunt nemen bij de dankbetuiging van techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek in Op de vleugels van Icarus (2014): 'Dit boek dankt zijn bestaan aan de nabijheid van vele mensen. Allereerst was daar Hans Achterhuis, wiens werk en persoonlijkheid van grote betekenis zijn voor mij. Zijn ideeën over de moralisering van technologie waren een belangrijke inspiratie om nader te onderzoeken hoe we de morele lading van technologie filosofisch kunnen begrijpen en technisch kunnen ontwerpen.' (p.175) Het is dus mogelijk om blijk te geven van een houding van dankbaarheid jegens Achterhuis. Dat zegt wellicht ook wel wat over de symbolische relatie tussen beide filosofen, ik stel me voor dat Achterhuis de vader is en Verbeek zijn zoon. Maar waarom zou de zoon niet kunnen beschikken over een eigen kracht, zelfs als hij die vooral dankt aan zijn vader?

Alleen al die titel, Op de vleugels van Icarus. Verbeek kiest niet het Prometheusverhaal als matrix van zijn filosofie maar de mythe van Daedalus en Icarus. Daedalus ontwierp vleugels waarmee hij en zijn zoon uit het labyrint op Kreta konden ontsnappen. Maar er waren ook instructies nodig. Icarus moest niet te hoog vliegen, want dan zou de was tussen hemzelf en zijn vleugels smelten. Ook moest hij niet te laag vliegen, want dan zouden zijn vleugels zwaar worden van het water. Over bleef dus de middenbaan. Zo ook moet de mens in zijn verhouding tot de technologie niet kiezen voor een volledige acceptatie (te hoog) en ook niet voor afwijzing (te laag), maar de veilige middenbaan kiezen. Het antieke ideaal dus van de gouden middenweg zoals we dat vooral kennen van Aristoteles. Als je moedig wil zijn moet je zorgen dat je niet overmoedig bent (te hoog) en niet laf (te laag).

In een recente blog heb ik een andere filosoof besproken die de Icarusmythe gebruikt ter oriëntatie van de ethiek die we in onze situatie nodig hebben, Chantal Delsol. Daar verscheen ook op de achtergrond de grotvergelijking van Plato. Plato zouden we kunnen beschouwen - vanuit het perspectief van Verbeek - als de negatieve keerzijde van Aristoteles. We worden uit de grot naar buiten gesleept en zien dankzij de zon hoe de dingen echt zijn. Daarna willen we weer terug naar de grot om dit aan anderen te vertellen.

Bij beide Griekse filosofen lijkt een bepaald soort afscheid van het tragische in het spel te zijn. Van Plato wordt gezegd dat hij als jongeling tragedies had geschreven, maar deze in het vuur gooide nadat hij Socrates had ontmoet. Zijn dialogen zijn geschreven in proza, de taal waarin je mensen helder kunt uitleggen hoe je kunt nadenken over moeilijke filosofische problemen. Bij Aristoteles zien we dat ethos terug. De tragedie ziet hij vooral als een vorm van vermaak, en hij laat ons in zijn colleges (waarvan zijn boeken een weerslag vormen) zien hoe we ons (echte) leven kunnen leiden door het in de hand te houden. Langs de gouden middenweg dus.

Misschien is de eerste les van Achterhuis die ik me ter harte moet nemen dat ik niet opgewassen ben tegen de eisen van het toegankelijke en transparante proza. Hij begreep destijds niet eens iets van wat ik had geschreven, laat staan dat hij het kon beoordelen. Ik denk altijd dat ik mijn best doe om positief en toegankelijk te schrijven, maar op een of andere manier lukt dat dus blijkbaar niet. Hij schreef toen dat hij me wel revanche gunde. Wie weet komt het daar ooit nog eens van, maar ik moet vooralsnog vaststellen dat Achterhuis destijds scherp inzag dat ik niet geschikt ben voor het publieke domein zoals hij dat op vooraanstaande wijze had ingericht. Beschouw deze blogs als het (straf-)hoekje waarin ik me voorlopig kan terugtrekken om nog een paar lessen mee te pikken.

Met de vader-zoonverhouding kunnen we ook aansluiten bij de politieke theologie die ik in een paar blogs heb gevolgd bij Theo de Wit en Massimo Cacciari. De politieke theologie zou je kunnen begrijpen als de filosofie waarbij vooral het christendom wordt ingeschakeld om onze politieke situatie beter te begrijpen, en hopelijk zelfs te komen tot een nieuwe ethiek. Waar die filosofie lang in het teken stond van de ontplooiing van de heilige Geest na de dood van God (in de persoon van Christus), stelt Cacciari de persoon van Christus weer centraal. Christus heeft geleefd en is gestorven, maar door zijn vader opgewekt uit de dood, en aan het einde der tijden (kan elk moment zijn) zal hij wederkomen voor het laatste oordeel.

Om het nog ingewikkelder te maken (maar misschien ook weer eenvoudiger...) switcht Cacciari voor zijn schets van onze politieke situatie naar de mythe van Prometheus. We hebben lange tijd geprobeerd om het kwaad tegen te houden naar het model van Prometheus. Die had het vuur van de goden gestolen, en staat in die zin net als Daedalus model voor het tijdperk van de techniek. Maar Prometheus werd dus door de goden gestraft, en nu is er ruimte voor zijn broer Epimetheus. Waar Prometheus uitsluitend vooruitkijkt, kijkt Epimetheus uitsluitend achteraf naar wat hij heeft gedaan. Hij schept de mooie vrouw Pandora, die helaas zoals bekend het deksel van de doos haalt waarin al het kwaad van de wereld is opgeborgen.

Met ons consumentisme zitten we in het tijdperk Epimetheus, dat wil zeggen: we zijn niet in staat de gevolgen van ons handelen te voorzien. Iedereen denkt dat hij in de politiek strijdt voor zijn eigen belang, maar om werkelijk te zien wat in je belang is moet je ook de gevolgen kennen. Maar dat interesseert mensen steeds minder, zodat we ons voortslepen van crisis naar crisis. In deze situatie kunnen we het kwaad alleen tegenhouden door mee te gaan in de dynamiek van verveelvoudiging van machtsstrevingen en een veelvoud aan nieuwe levensvormen te produceren. Waarheen ons dit zal brengen is onzeker, we kunnen alleen hopen en geloven.

Is er een aanknopingspunt tussen de techniekfilosofie van Verbeek en de politieke theologie van Cacciari? Dat zou gesymboliseerd kunnen worden door Prometheus. Die naam is opmerkelijk afwezig bij Verbeek, maar dat kan ook weer iets zeggen. Het eerste waar ik aan denk is dat Prometheus door het vuur te stelen in figuurlijke zin 'te hoog vloog'. Hij zou daarmee symbool staan voor de overmoed en daarom een slecht voorbeeld voor de houding die Verbeek voor ogen staat. Het verhaal van Icarus geeft een beter voorbeeld, zou je nu denken. Toch is dat ook weer niet het geval. Icarus vliegt ook te hoog, en wel omdat hij zo geniet van zijn vlucht. Daardoor vergeet hij de instructies van zijn vader. Het gaat dus niet om Icarus als voorbeeld, maar zijn vader, en wel zijn instructies.

Komen we dus toch weer uit bij Achterhuis. Wat of wie Verbeek wil redden, zouden we kunnen denken als we de vergelijking volhouden, is het advies van de vader, in dit geval de moralisering van apparaten. Daarmee bedoelt Achterhuis dat we technologie kunnen inschakelen om mensen een bepaalde moreel gewenste kant op te sturen. Verkeersdrempels bijvoorbeeld om te voorkomen dat we te hard rijden. Niet dat die instructie van de vader ons beschermt tegen de fatale val. Maar we kunnen nu een verhaal vertellen waarin de vader gered wordt, waarin we nog even vooruit kunnen met instructies, zelfs al zijn wij zelf (als we ons vergelijken met Icarus) in zee gevallen.

Dit moge vreemd klinken, al is het nog zozeer de vreemdheid die ik herken uit mijn eigen situatie, het serieus nemen van de instructies zelfs nadat ik (in 1990 alweer) in zee ben gevallen. Kortom, kunnen we nog iets maken van die moralisering van apparaten? Bovendien: is de situatie van de filosofen, zeker als je afstand doet van de tragedie, niet die van de gestorvenen? Bij Aristoteles zou je kunnen denken aan zijn poëtica, waar de toeschouwer zich kan distantiëren van het lot van de arme held die ten onder gaat. De filosoof is de toeschouwer die net als Epimetheus terugkijkt naar het drama en zijn verwondering komt misschien ook wel voort uit zijn opluchting dat hij nog in leven is.

Een van de problemen die we bij de moralisering van apparaten op het spoor komen bij Verbeek is dat we steeds meer verbonden raken met die apparaten. Hebben we het eigenlijk wel over apparaten, en hoe kun je dat vaststellen? Liever spreekt hij (geïnspireerd door de Minotaurus, de hybride mens-rund die geboren is met hulp van Daedalus die koningin Pasiphaë had neergezet in een frame waar ze door de stier werd bestegen) van hybriden. Bij hybriden is moeilijker vast te stellen waar de grens ligt tussen de elementen mens en dier, god en mens, maar naar analogie daarvan dus ook apparaat en mens.

Zodoende komen we weer uit bij wie hier als een soort moeder zou kunnen gelden, de bioloog Donna Haraway met haar A Cyborg Manifesto (1985). In de Icarusmythe is die moeder van Icarus vreemd genoeg afwezig (volgens de mythologie was het Naukratè, slavin aan het hof van koning Minos). Maar je zou op symbolisch vlak kunnen bedenken dat de cyborg (hybride van mens en apparaat) ons iets leert over onze situatie dat we niet (rechtstreeks) van de vader kunnen vernemen, niet via de moralisering van apparaten. Maar dus wel via de zoon, via Verbeek dus. Denk bijvoorbeeld aan een implantaat dat rechtstreeks op de gehoorzenuw wordt aangesloten om dove mensen weer te laten horen. Mens en techniek zijn nu niet alleen (op een uiterlijke manier) verbonden, maar versmolten, en vormen samen een nieuwe entiteit. In zijn schematische weergave gebruikt Verbeek voor deze relatie een slash:

     CYBORGRELATIE:                  (mens/techniek) --> wereld    (p.150)

Dit probleem is moeilijker te overdenken dan de moralisering van apparaten. Daar, bij Achterhuis, vormde de techniek een oplossing voor het probleem dat mensen geneigd zijn instructies niet op te volgen. Het apparaat zorgt ervoor dat ze zich alsnog goed gedragen. Maar wat als het apparaat geen apparaat blijkt te zijn maar een hybride? Dan is onbeslisbaar van wie de intentie afkomstig is, en wordt het ook lastiger om te voorspellen, niet alleen welk gedrag nu wordt veroorzaakt, maar ook welke intenties van anderen schuilgaan in de cyborg. Het wordt dus ook moeilijker om terug te kijken. Met Prometheus (vooruitkijken) komen we nu even niet veel verder, maar dus ook niet met Epimetheus (terugkijken).

Na nog een aantal omwegen komt Verbeek tot de conclusie dat de ethiek tegenwoordig niet goed meer de rol kan spelen van instructeur. Ze moet haar rol veranderen in die van begeleider. Dat is uiteraard ook wat Daedalus doet (dux). Hij vliegt met zijn zoon mee, en blijft in de weergave van dichter Ovidius voor zijn zoon vliegen, alsof hij duidelijk wil maken dat hij zijn zoon absoluut vertrouwt, en alsof hij op die manier het vooraf en het achteraf wil verwarren:

'Ik ben je gids, blijf achter mij!' en met dit vliegadvies/  bindt hij ook hem de onbekende vleugels aan de schouders./ Maar tijdens raad en daad raken zijn wangen wel betraand,/ zijn vaderhanden trillen. Hij omhelst zijn zoon met kussen/  die achteraf de laatste blijken, klapt zijn vleugels uit/  en vliegt voorop, bezorgd of hij wel volgt - zoals een vogel/  vanuit het hoge nest haar jongen voorgaat in de lucht./ Steeds maant hij hem te volgen, leert hem de fatale vliegkunst,/ wiekend op zijn vleugels, steeds weer spiedend naar die van zijn zoon.  (Ovidius, Metamorphosen, vert. D'Haene-Scheltema, VIII, 208-216)

In een tragedie kun je vooraf en achteraf inderdaad verwarren, daarvoor beschikt de auteur over het stilistisch middel dramatische ironie. Net als Aristoteles in zijn Poëtica weet de toeschouwer meer dan het personage, en door zijn behoefte aan vermaak laat hij zich graag meevoeren met het verhaal waardoor hij vergeet wat er komt.

Maar hoe zit het met de filosofie? Kunnen we de problematiek van de cyborg oplossen zodat we een nieuwe ethische houding kunnen innemen, die van begeleider? De begeleider volgt, zeker. Of hij vliegt naast de handelende mens/techniek. Of hij gaat voorop, zoals Daedalus. Maar hoe dan ook ziet Verbeek het als een 'meebewegen'. Je kunt nadenken door mee te bewegen. Daarmee lijkt het of hij meer naar zijn (symbolische) moeder heeft geluisterd dan naar zijn vader. Zijn vader wil voorschrijven aan de mens, en oordelen - met zijn harde recensies - en als dat niet tot het gewenste resultaat leidt, dan schakelt hij zijn apparaten in. De (symbolische) moeder weet dat we zelf steeds meer versmolten raken met die apparaten, en daarom hebben we steeds minder die instructies nodig.

Het is maar de vraag of de techniekfilosofie van Verbeek ons inderdaad brengt bij het goede leven. Hij ziet dat vooral als een doel waarnaar we moeten streven, terwijl de techniek ons slechts middelen aanlevert en het niet zeker is of de ontwerpers nog lang zullen luisteren naar de ethici, zelfs niet als die hun geruststellend vertellen dat ze alleen maar willen begeleiden.

De mythe van Icarus wijst ons nog op een andere mogelijkheid. Daarbij denk ik aan de schrijver van de bekendste versie van die mythe, namelijk de Romeinse dichter Ovidius (43 v.Chr.- 17 n.Chr.). Hij was door zijn vader voorbestemd om advocaat en politicus te worden, maar merkte al studerend dat hij vanzelf ging dichten:

'Vaak zei mijn vader: "Staak die hobby! Onvoordelig!/  Homerus zelf liet geen vermogen na!"/  Hij overtuigde mij: ik zocht, de kunst vergetend,/  Naar woorden zonder maat en melodie,/  maar steeds ontstond vanzelf een vers in passend metrum/  En al mijn schrijfsels werden poëzie.' (Tristia IV, 10.21-26, vert. Wiebe Hogendoorn)

En zo probeer ook ik steeds toegankelijk proza met beweringen te schrijven, maar lukt dat op een of andere manier steeds niet en rollen er deze blogs uit die voor filosofen als Achterhuis niet alleen onbegrijpelijk zijn maar daardoor ook afkeurenswaardig. En zoals Ovidius terugkeek op zijn leven vanuit zijn verbanning aan de Zwarte Zee, kijk ik terug vanuit het hoekje dat je niet echt publieke ruimte kunt noemen.

Wat we kunnen blijven doen, net als hopelijk Verbeek, is genieten van het vliegen. We vergeten de instructies of zetten ze om in misschien nutteloze of zelfs fatale adviezen. Maar we zijn in staat tot wonderlijke taaluitingen, zoals bijvoorbeeld een dankbetuiging.

Pasiphae

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten