De meerstemmigheid wijst naar iets, hadden we gezegd. In een reactie op mijn blog signaleert Martien dat ik die meerstemmigheid verzwijg, terwijl ze toch mijn uitgangspunt moet zijn. Dat is een inspirerende gedachte, en opnieuw ben ik (zoals Rob in mijn vorige blog) een vriend dank verschuldigd, als je dat tenminste kunt zeggen, want bij vrienden is schuldvereffening niet het eerste wat je zoekt.
Ook kritiek is niet een frame dat vriendschap moet domineren. Ik ga dus liever niet in discussie met mijn vrienden. Stilzwijgend denk je er dan al gauw een rechter bij die van buitenaf een van ons gelijk geeft, en behalve dat ik vrees dat ik dan meteen het onderspit delf, ga je dan toch weer uit van een niets dat recht van bestaan heeft. En als ik schrijf heb ik al snel het idee (misschien te snel) dat het iets is, dat het iets betekent, en datzelfde geldt voor de uitingen van mijn vrienden. Nogmaals, ik beschouw mezelf als ietsist, niet het niets maar het iets is de laatste grond waarop we stuiten als we nadenken over fundamentele kwesties.
Even terug naar het kantianisme. Als ik denk aan meerstemmigheid zie ik daarvan bij Kant weinig terug. Maar ik voelde me in de jaren tachtig geholpen door Habermas die met zijn vrouw op bezoek kwam in de Jaarbeurs (Beatrixhal meen ik) en een lezing hield over 'die Einheit der Vernunft und die Vielheit ihrer Stimmen'. Je kunt het dus hebben over meerstemmigheid, maar dan doe je dat meestal op basis van een achterliggend geloof in rationaliteit, en die spreekt met één stem. Als ze al een stem nodig heeft, tenminste. Het is van Kant en Habermas niet zo ver naar Derrida, die de eenheid van de rede terugvoert op de geschreven letter, zodat zelfs de différence alleen samenvalt met de différance wanneer je het uitspreekt, een schijneenheid die verdwijnt als je de termen leest.
Nu heb ik zelf ook vraagtekens gezet in mijn vorige blog, bij die eenheid van de rede. Als je op grond van die ene rede de rede zelf moet begrenzen, heb je die eenheid dan niet al prijsgegeven? Minstens zou je dan moeten zeggen dat het een speciaal soort eenheid is, een eenheid die haar eigen negatie in zich draagt. Daarom denk ik dat je vroeg of laat de stap naar Hegel moet zetten, ook wanneer je vasthoudt aan het ietsisme. Negatie is een onmisbaar element in het denken van Kant, en Hegel heeft dat goed begrepen.
Ik vraag me af hoe mijn held Agamben denkt over meerstemmigheid. Ik zie de hele term nergens bij hem terug, en wie weet zou Martien ook tegen hem zeggen dat hij de meerstemmigheid verzwijgt, terwijl ze toch zijn uitgangspunt is. Hoe dan ook, wel zie ik dat Agamben in zijn denken over de stem zoekt naar de plaats van de negatie. De titel van zijn collegereeks uit de jaren zeventig luidt, in vertaling: 'De taal en de dood - Een seminar over de plaats van de negativiteit'. (Ik veroorloof me meteen om mijn vermoeden uit te spreken dat Agamben in dit seminar zonder naar Timaeus van Plato te verwijzen wel aan hem zal hebben gedacht. Pas in 2014 zien we een uitwerking van chora, waarin ik me in afgelopen zomervakantie heb verdiept.)
Als er iets gemeenschappelijk is aan de denkers van meerstemmigheid is het waar we de negativiteit moeten situeren, bij zoveel positiviteit. Denk bijvoorbeeld aan de Russen, en aan de held die ik met Martien gemeenschappelijk heb, Michail M. Bachtin (1895-1975). Die vond de meerstemmigheid aanvankelijk in een specifiek literair genre, de polyfone roman van Dostojevski. Vervolgens zag je dat hij de meerstemmigheid uitspreidde over specifieke taalvormen, en uiteindelijk over de hele taal. Daarmee raak je, als je gewend bent aan de kritiek als frame van de filosofie, in een tegenspraak. Als alle taal meerstemmig is, geldt dat dan niet ook voor de monoloog? Heeft de tegenstelling dialogisch versus monologisch dan nog wel betekenis? Is er dan nog plaats voor negativiteit? En zo ja, welke plaats dan?
Martien houdt zijn kritische gebaar vol door mij uiteindelijk tegenover de harde, zelfverzekerde bestuurders te stellen. Dat doet me deugd, ik ben zwak genoeg om me reserveloos over te geven aan bemoedigingen. Maar nu we hier toch eenmaal zijn, kunnen we net zo goed verder. Zeker, de denkers en twijfelaars worden opzij geschoven door de harde bestuurders. Maar waar komen we uit wanneer we de vraag naar de plaats van de negativiteit niet automatisch en uitsluitend aanwijzen bij de verliezers van de strijd om de macht? Valt er voor het denken niet meer te halen? Waar komen we uit wanneer we deze vraag hardnekkig blijven stellen?
De lijn die Agamben in zijn seminar volgt start bij Hegel, toch zo'n beetje de kampioen van de negativiteit. Maar zou het kunnen dat ook bij Hegel die negativiteit een plaats heeft? Ik zal de verleiding proberen te weerstaan om die hele lijn van Agamben in één blog te willen presenteren. Laat ik zoeken naar een kantelmomentje waarmee we uitzicht winnen op ons probleem. Welnu, bij Hegel vinden we de gedachte dat de hele menselijke taal moet worden beschouwd als een stem. Dat wil zeggen: in onderscheid tot het dier is de mens in staat om de 'zuivere stem' te onderbreken, te articuleren en te behouden middels stomme (niet-stemhebbende) medeklinkers. Daaruit volgt dat het dier, de stem van het dier, de negativiteit is. Hegel zegt zelfs dat het dier zijn stem laat horen als het sterft. Het is de dood die spreekt in de dierlijke stem, en die wordt opgeheven in de menselijke stem.
In latere jaren lijkt Hegel de intieme connectie tussen stem en dood te verzachten doordat hij de dood bij de mens situeert in de heer-knechtverhouding. De mens ontdekt zijn stem niet in het overleven of in het sterven, maar in zijn angst voor de dood, dat wil zeggen: niet een stem maar een stemming. De negativiteit vindt dus oorspronkelijk zijn plaats in de dood (van het dier) en verplaatst zich vervolgens via de gearticuleerde taal en stemming naar de sociale verhoudingen. Maar ook na die verplaatsing blijft de stem in wezen stem van de dood. De plaats van de negativiteit is dus de stem.
Slaagt de mens erin om die negativiteit te overwinnen? Zeker, hij doet niets anders dan dat. Maar naarmate hij daarbij inzet op de stem zet hij daarbij tegelijk, of hij het nu merkt of niet, in op de negativiteit. Wellicht zouden we ook de meerstemmigheid zo kunnen duiden: het lijkt of we door de stem te verdelen over verschillende stemmen de tekortkomingen van de enkele stem kunnen overwinnen. Maar met elke overwinning graven we ons ook dieper in de negativiteit in, voorzover meerstemmigheid tegelijk de negativiteit verspreidt
Mooi, zou je nu kunnen denken, maar nu hebben we toch maar mooi weer de rationele logica achter dit hele gebeuren ontdekt. Hoera, we kunnen weer terug naar Kant! Echter, die logica kan wel mooi transparant zijn, ze valt weer uiteen wanneer ze wordt gesproken door een dierlijke of menselijke stem. Wat neokantiaan Bachtin beschrijft is dus wellicht niets meer of minder dan de keuze voor zin of betekenis die zich aan deze negativiteit onttrekt. Je zou het met een beetje goede wil ook nog anders kunnen duiden. In een vroege tekst stelde Bachtin al (zie ook mijn blogserie) dat we in de literatuur niet met een werkelijke ander te maken hebben, het is slechts 'de dode ander wiens vlees ik op me neem', dat wil zeggen een radicale keuze voor de sterfelijkheid en negativiteit. Maar ook bij deze alternatieve duiding, en zelfs meer nog dan bij de gangbare duiding van de literaire held als de ander, is de stem de plaats van de negativiteit.
Agamben vraagt zich in zijn seminar af of deze negativiteit niet ook in de filosofie na Hegel blijft doorwoekeren. Ook bij zijn leermeester Heidegger ziet hij eenzelfde patroon. Alleen lijkt de stem daar van zijn negativiteit ontdaan, doordat hij deze losmaakt van het dier, inclusief de mens als dierlijk wezen, en van het bewustzijn. De stem is nu niet meer de stem van het stervende dier, maar van het Dasein. Er is geen plaats meer van de negativiteit, zo lijkt het, de plaats is een niet-plaats. Maar dan komt er in tweede instantie toch weer die dood die de mens appelleert aan zijn eigenlijkheid, en valt ook Heidegger weer terug op diezelfde structuur. Overigens schrijft Agamben die stem vanaf Hegel met hoofdletters (VOCE), om uit te drukken dat, als de stem van de dood zijn appèl roept, hij dit vooral doet als er niets wordt gezegd. STEM is er waar geen stem is, en voor de metafysica geldt dat deze stem altijd al STEM was.
Ik schat in dat Martien zich inmiddels behoorlijk aan het ergeren is, want ik verlies me weer eens in Agamben. De belangrijkste reden dat ik vooral hem volg is dat ik nu eenmaal veel van deze filosoof gelezen heb, en onderhand wel eens wil weten of ik er hier en daar een draadje uit kan plukken. Maar anderzijds denk ik ook dat de hoofdlijn van wat ik hier zeg niet alleen Agamben-uitleg is, maar dat we via hem (of een ander, Deleuze bijvoorbeeld, of Foucault) meer zicht krijgen op toch een belangrijke hoofdlijn in de moderne filosofie. Filosofie komt voor een groot deel neer op het construeren van mooie ideeën, die echter in het water vallen wanneer ze in het gewone leven worden gerealiseerd. En ook dat gewone leven in al zijn sterfelijkheid wordt weer geïdealiseerd, de stem wordt stiekem opgevat als STEM, als een soort geheime niet-plaats van negativiteit die onze idealen van buiten en van binnen blijft ontwrichten.
We zouden de weg weer moeten vinden, zegt Agamben, naar het woord, naar de taal of sociale praxis die niet meer op een geheim berust, maar zichzelf transparant is. Dat lijkt weer erg op Bachtin, die de roman en dus het proza zag als de plaats, het genre of non-genre waar dat het beste kon gebeuren. Agamben voelt meer voor poëzie en theater. Het maakt mij persoonlijk weinig uit, ik heb wel vertrouwen in literatuur als een gestalte waar de taal zichzelf in het gezicht kan kijken. Punt van belang is wel dat je die taal niet automatisch opvat naar het model van het subjectieve bewustzijn. De taal spreekt, maar zegt altijd meer dan wat deze of gene persoon erin wil leggen. Daarom laat ik me - via filosofen als Agamben - graag gidsen naar het onpersoonlijke, naar de plaats of niet-plaats waar we kunnen luisteren naar wat er gezegd wordt in plaats van een oordeel vellen over wie het zegt.
'De logica bewijst dat de taal niet mijn stem is', zegt Agamben. Hoe is de taal dan wel mijn stem? Doordat ik me als ik van de taal losmaak, doordat ik zie hoezeer de taal van iedereen en niemand is, de taal van ons is. Agamben besluit zijn seminar dan ook met de conclusie, waarmee hij mij aan het woord laat, en ik Martien en Rob: 'Ergo, de taal is onze stem, onze taal. Zoals je nu spreekt, dat is ethiek.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten