zondag 1 april 2018

Nagalm voor het volk - René ten Bos

In Volk in de grot valt René ten Bos, net zoals eerder in Water, opnieuw Plato aan. Deze heeft pure minachting voor het volk. Geen wonder dat dit volk de grot niet uit wil, met dat soort types die hun voortdurend de les lezen. We hebben eerder al gezien dat het met deze beroemde analogie niet makkelijk is om het gezag van de leraar te herstellen.

Laat nu diezelfde Furedi, die het gezag van de leraar wil herstellen, het tegenwoordig opnemen voor het populisme. Er hangt blijkbaar iets van een stemming in de lucht. Eerst moesten de managers eraan geloven, nu wordt het tijd om het volk zelf te steunen in zijn sentiment tegen de leraren. Daarmee is meteen een open zenuw van de moderniteit geraakt. De moderniteit keert zich achter de veilige rug van Kant tegen de autoriteit van leraren, maar wil ons graag ertoe aanzetten om zelf te denken: sapere aude.

Het volk echter laat zich daarin maar moeilijk meenemen. Het is wel gehecht aan zijn eigen schaduwwereld. En waarom zou het ook naar buiten moeten, waar het licht te fel is en van alles wordt beloofd wat de wakers zelf niet kunnen waarmaken? Zodoende zitten we, als ik even een koppeling mag leggen tussen Politeia en Timaeus, in een soort graftombe, samen met de bedenker van dit alles, en moet die zich er tandenknarsend mee tevredenstellen dat we het wel goed vinden zo. Als er al een belofte is die iets voorstelt, dan moet die - als we Derrida volgen - in de machinale werkingen van de wereld zelf schuilen, ofwel in de voortdurende interferentie tussen de sterfelijke schepper en de onsterfelijke wetten van het denken.

En dan is er ook nog chora, zoals dat bijvoorbeeld door Agamben wordt gelezen. Het is de - half werkelijke, half denkbeeldige - plaats waar de dingen verschijnen in hun verandering in iets anders. Ze zijn er wel, maar noch als de voorbijgaande dingen zoals we ze waarnemen, noch als de onveranderlijke ideeën. Wat je ervan kunt zeggen is dat ze 'plaatsvinden'. 'Chora neemt de dingen op' wil zeggen: de dingen hebben plaats. Dankzij chora kun je de ideeën laten communiceren met de waarneembare verschijnselen en ontsnap je aan de eeuwige oscillatie tussen beide. Misschien helpt dit bij uitstek bij glibberige zaken zoals bureaucratie en volk, om te voorkomen dat je er ofwel niets meer over kunt zeggen, of alleen beschrijvingen en kenmerken, al zijn het er dertig.

Deze denkbewegingen van Plato vind je bij Ten Bos niet terug, althans niet expliciet en niet met behulp van Plato. Waarom ik er toch iets in zoek, en wel een volgende stap in mijn zoektocht naar een niet-metafysische opvatting van de stem, heeft sowieso ook te maken met het vertrouwen dat ik in deze denker heb, de koppeling van een creatieve, verrassende invalshoek aan het vermogen denkbeelden helder te ontvouwen. Ik zie dat Ten Bos schrijft over de stem. Het volk heeft een stem. Degene die dat volgens hem het scherpst heeft gehoord of gezien is Carl Schmitt. Als het volk in de parlementaire democratie zijn stem uitbrengt, zegt Schmitt, is het de stem van het stille individu in het stemhokje. Als het volk zijn stem gebruikt is het de scanderende stem, wanneer het de leiders in acclamatie toeroept op het plein.

Natuurlijk is dit scanderende volk slechts een van de verschijningen die Ten Bos tevoorschijn tovert. Hij heeft niets op met het fascisme, natuurlijk, hopelijk. We zullen echter uitzoeken of niet ook Ten Bos met zijn eigen visie iets kan verhelderen over de stem wat we nog niet wisten. Maar laten we hem eerst even volgen.

Er is iets in Ten Bos waar ik maar moeilijk vat op krijg, en misschien is dat wel het meest interessante in zijn filosofie. Het heeft te maken met het glibberige, datgene waarop je maar moeilijk vat krijgt. Plato fungeert hier vooral als degene die het glibberige zou verafschuwen. Plato houdt niet van water, bij hem begon de minachting voor het vloeiende element, aldus Ten Bos, waaruit we ons nu pas weer dankzij de natuurwetenschap en de poëzie kunnen bevrijden.

Het lijkt nu echter of er aan die wetenschap en de poëzie zelf iets mankeert. Ze zijn exact, wat we doorgaans wel positief vinden, maar als we naar de genealogie van dit woord kijken komt er iets anders tevoorschijn:
'Exact riekt naar feodalisme. Het oude woord 'exactie' betekende ooit knevelarij, afpersing, 'extorsie'. Exactie is wat er gebeurde als boeren een onevenredig deel van hun oogst moesten afstaan aan een brute landheer.' (Ten Bos, Het volk in de grot, p.105)
Exactheid is echter tegenwoordig niet alleen wat de wetenschappers willen persen uit de schooljeugd en de nieuwkomers, het is vooral ook andersom. Het volk wil exacte voorspellingen en rekent de metereologen erop af als een storm of aardbeving tegen de voorspellingen in desastreus uitpakt.

Plato valt binnen dit schema al gauw onder de verdenking dat hij het volk wil uitpersen en er zodoende de schuld van is dat het volk hem uitperst, althans zijn leraar Socrates executeert. Had die zich maar niet zo arrogant moeten opstellen.

Het had ook anders gekund, als Socrates zich iets meer als de vroedvrouw had opgesteld, zegt Ten Bos. Socrates had in Politeia net als in Meno moeten aannemen dat de ander over kennis beschikt, en hem moeten helpen die kennis ter wereld te brengen. Daarbij gaat hij eraan voorbij - in mijn ogen - dat je de grotvergelijking wel degelijk maieutisch kunt lezen. Je kunt lezen wat er staat, je kunt lezen dat de wakers in gesprek gaan met de grotbewoners om aan hen inzichten te ontlokken die hunzelf nog onbekend zijn.

Waarom doet Ten Bos dat niet? Waarom pint hij Plato vast op zijn vermeende afkeer van het waterige en glibberige? Het zou natuurlijk kunnen dat Ten Bos het volk met rust wil laten, in Gelassenheit. Maar dat is ook weer niet het geval. Ten Bos is geïnteresseerd in het volk, en brengt de betekenissen uiteindelijk in kaart in een caleidoscoop van dertig kenmerken of invalshoeken. De boodschap moet zo ongeveer luiden: tegenover de minachting van Plato en de volksverheffers stelt Ten Bos een demologie die niet exact mag worden.

De term die Ten Bos zelf gebruikt is overigens niet 'demologie' maar 'speleologie'. Daarmee geeft hij impliciet aan dat het hem niet om het volk als zodanig gaat, maar om de binnenruimte die door Plato zou zijn aangewezen als de natuurlijke ruimte van het volk. Die ruimte kun je, omdat het om een analogie gaat, naar believen vervangen door een andere, de bioscoop of het woonhuis of wat ook. Heb je het over ruimten van geborgenheid, dan kun je naar hartelust putten uit de sferen van Sloterdijk. De buitenwereld heeft alleen maar een overvloed aan prikkels te bieden, en daarom is het zaak de uitgangen af te sluiten en in de geborgenheid te verblijven. Hier doet zich overigens de paradox voor dat de verloskunde pas kan slagen wanneer de geboorte wordt geblokkeerd.

We gaan ervan uit dat de grot hoe dan ook bestaat, en dat we hem door een caleidoscoop kunnen bezichtigen. Ten Bos neemt de plaats in van Copernicus die hij overigens bespreekt en ontmaskert als degene die de centraalstelling van onze leefwereld heeft vervangen door de centraalstelling van de waarnemer, als het zelf. Het zelf dat als het ware zelf zijn eigen geborgenheid is geworden omdat het de confrontatie met zichzelf uit de weg wil gaan. Ook Ten Bos confronteert zijn eigen idee niet, hij polemiseert en legt uit.

De caldeidoscoop lijkt het perfecte instrument van de fenomenoloog. Ten Bos stelt zich op als de fenomenoloog, al is het niet met het doel om via de verschijnselen door te dringen tot hun essentie. Dat is te rationalistisch. Het gaat eerder om een getemperde of juist uitgebreide rationaliteit die aangepast is aan de veelkleurigheid en veelvormigheid van zijn object. Tegelijk minder en meer essentialistisch dus.....

Welke transformatie beoogt de fenomenoloog met zijn caleidoscoop? Lijkt hij niet op Plato, die toch in zijn Sicilië-avonturen het volk wilde bevrijden en leiden naar een beter leven? Of - optie 2 - lijkt hij op de Plato die zijn gedachten vormgaf in een soort slijmerig proza waarop je nooit echt vat hebt? Ik gok op de eerste. Ten Bos schrijft helder, hij vindt het belangrijk dat zijn lezers zijn gedachten kunnen volgen. Hij past in de beste traditie van de volksverheffers.

Je zou via de metafoor van het slijmerige al gauw terecht kunnen komen in een tegenstelling die het hele proza van Ten Bos regeert. Aan de ene kant heb je het slijm, het slijmerige volk, de veelvormigheid en de onmogelijkheid er met scherpe instrumenten vat op te krijgen. Aan de andere kant heb je de tegenstanders van het slijm, de volksverheffers die werken met schema's, met aantrekking en afstoting, met wit en zwart.

Dit is mijn voorlopige hypothese: Ten Bos is aangetrokken door slijmerige substanties omdat ze worden afgestoten door - in dit geval - volksverheffers of andere zwartwitdenkers. Zo krijgt hij zijn eigen schema, dat uiteindelijk zwartwit is. Zwartwit versus glibberigheid.

Het wachten is op een boek van Ten Bos over de oorlog, zijn echt Schmittiaanse boek. Hoe kunnen we het anders zijn van de ander respecteren? is de vraag die hem ongetwijfeld zal brengen bij een bezinning over radicale verantwoordelijkheid of een andere absolute oorlog. De inzet wordt de bezegeling van een ruimte van geborgenheid. Afsluiten, niets meer aan doen. Het volk begraven in zijn zelfgegraven graf en de steen ervoor rollen. De stem van het volk zou die van het graf zijn, van de wachtende Christus of de farao in de pyramide, steeds wachtend op verrijzenis, nieuwe schenders, schenners of ontdekkers. Ten Bos wil hier niet aan omdat het volk overal en nergens is, volgens 'chora' zou je kunnen zeggen, maar het is zijn Sloterdijk-tic die hem drijft naar de binnenwereld. De deur opent naar binnen, ook al had hij evengoed naar buiten kunnen openen.

Lezen we Plato met mijn speciale interesse, en lezen we Ten Bos nog eens erop na, dan beluister ik in hem de echo. In de grotvergelijking spreekt Plato van de echo als een akoestische pendant van de schaduwen. De geboeide grotbewoners horen een stem, maar wie zegt hun en ons dat die stem niet meer is dan een echo (ἠχώ)? Bij die stem is het echter ietsje anders dan met de schaduwen. Van de zichtbare dingen zie je alleen de schaduwen. Bij het geluid ligt het diverser, althans het geluid van de dragers van de voorwerpen. Sommige zwijgen, andere maken geluid (οἷον εικὸς τοὺς μὲν φθεγγομένους, τοὺς δὲ σιγῶντας τῶν παραφερόντων; Koolschijn: 'waarbij sommigen van die mensen natuurlijk praten en anderen zwijgen'). De geboeide bewoners horen dus niet alleen de echo's, ze horen ook het echte geluid en misschien zelfs het zwijgen, hoeveel kennistheoretische problemen dat ook zou opleveren.

We kunnen nu zien, of liever horen, waarin de stemmen van het volk en de opvoeders worden getransformeerd, in het boek van Ten Bos. Het volk en hun opvoeders lijken alleen vatbaar voor de echo's. Het lijkt erop dat, als er iets doordringt in de grot, en ook als het van binnen uit de grot doordringt naar buiten, meteen de vorm van nagalm aanneemt:
'Kernvraag is steeds weer: mag je mensen met geweld verheffen als ze tevreden zijn? Deze vraag galmt na in de manieren waarop we tot op de dag van vandaag opvoeding, opleiding en voorlichting organiseren. Ze raakt ook aan de journalistiek en de wetenschap: wat is er mis met het leven in een schijnwereld als de mensen tevreden zijn? Natuurlijk zijn er antwoorden te bedenken op deze vraag: tevredenheid is een voorbijgaande conditie, tevredenheid wordt bedreigd door gevaren van buiten, tevredenheid kan ten koste gaan van iemand anders. Maar het punt is dat dergelijke bedenkingen niet vanzelfsprekend doordringen in de grot.' (p.162-3)
Zo op het oog lijken dit retorische vragen. Nee, natuurlijk mag je mensen niet met geweld verheffen, liever niet! En natuurlijk spreekt het nooit vanzelf dat tegenwerpingen doordringen in de grot!

Maar als ik Ten Bos goed beluister, dan gaat het hem niet om de standpunten en oordelen. Het gaat hem wellicht evenzeer of meer om de akoestische vorm van wat er wordt gezegd, de nagalm. Dat onderscheidt zijn filosofie van de interpretatie, volgens welke iemand als een priester aan ons de boodschap van het volk uitlegt, of de stem van het volk vertaalt in een gebed voor God. Het onderscheidt zijn vragen ook van de politieke kritiek, waarin de begrenzing van het geweld wordt gezocht (zoals Benjamin, Zur Kritik der Gewalt). Ten Bos luistert, wetende dat het om echo's gaat en dat hij de ware stemmen en het zwijgen misschien niet hoort. Hij vertelt wat hij hoort, en in zijn haast of uit gewoonte vergeet hij erbij te vertellen dat het om echo's gaat, en lijkt het of hij slechts een nieuwe Copernicus is, met een caleidoscoop in plaats van een telescoop.

We zouden de filosofie van Ten Bos, als ik het allemaal goed gehoord heb, katechese kunnen noemen, het vertellen van een echo die op je neer (kata) is gekomen. De echo die nu eens opstijgt uit een grot, dan weer uit een leeg graf, vandaag verklankt door de paasklokken.

Afbeeldingsresultaat voor slak

Geen opmerkingen:

Een reactie posten