maandag 30 april 2018

Het muziekinstrument als sleutel tot de politiek - Aristoteles en Agamben

Vroeger was ik organist. Ik speelde zelf, maar begeleidde ook kerkkoren. Het liefst speelde ik na de dienst stukken van Bach, Franck en Messiaen. Kort geleden overpeinsde ik mijn muzikale verleden naar aanleiding van mijn filosofische zoektochten. In het bijzonder probeerde ik de betekenis te doorgronden van mijn eigen gevoel voor muziek, of liever het gebrek eraan. Ik kon niet zingen, en een strak tempo houden ging me ook moeilijk af. Ik hield ook niet van zingen, opera het allerminst.

De muziek is zeker niet beperkt tot zingen. Denk aan John Cage, die ons wilde leren luisteren naar de geluiden om ons heen. Dat zijn eerder klanken dan stemmen. En toch is het muziek. Het ligt er maar aan hoe je ernaar luistert. Iets in ons, zegt filosoof Jean-Luc Nancy, resoneert met de klanken, ons luisteren kunnen we begrijpen als de resonantie met wat er klinkt.

Misschien maakt het weinig uit of we de klanken opvatten als stem of als iets anders. Ook via de stem kunnen we een zone op het spoor komen waarin de taal er nog niet hoeft te zijn. Nancy citeert instemmend Agamben die denken omschrijft als het zoeken naar de stem in de taal. De stem heeft zelf geen betekenis, maar is wel nodig om de betekenis te activeren. Door middel van de stem vindt taal plaats, wordt de taal als mogelijkheid verbonden met de taal als betekenishebbende realiteit. Daarmee is de stem als pure luchtstroom opgeheven, althans als iets dat los van het zijn en de taal betekenis heeft. Dat is min of meer al zo bij Aristoteles, maar wordt helemaal duidelijk in de Middeleeuwen. De stem is wat moet ondergaan opdat het zijn en de taal tevoorschijn kunnen komen. Ze duidt een pure negativiteit aan, een niet-plaats en een voorbij zijn dat de tijd als zijn en taal laat verschijnen.

Je zou hieruit kunnen concluderen dat de stem ons voorgoed de uitgang uit de metafysica blokkeert. We kunnen de stem alleen maar opvatten vanuit de metafysica, bijvoorbeeld als middel om doelen te realiseren of vanuit een denken in termen van lichaamsfuncties. Des te opmerkelijker is het dat Nancy, Agamben en anderen pogingen ondernemen om de metafysica te verlaten, waarbij de stem op zijn minst zijdelings in beeld komt. Nancy spreekt over 'le partage des voix', en Agamben buigt zich over literatuur en muziek. Steeds zoeken ze Plato en Aristoteles op om op het ontstaansmoment van de metafysica te onderzoeken of het denken ook een andere richting had kunnen inslaan.

Als we Agamben volgen komt de nadruk, in het verlengde van Heidegger, te liggen op het denken over de archè, het Griekse woord dat zowel begin als bevel kan betekenen. De kernvraag luidt of het mogelijk is de politiek en ethiek anders op te vatten dan volgens de orde van het bevel. Hier lijkt onmiddellijk de stem en het luisteren geïmpliceerd. Kunnen we de stem anders opvatten dan vanuit de metafysica, dan kunnen we ook uitkomen bij een andere, 'anarchische' politiek.

Het lijkt erop dat Agamben zelf een voorkeur heeft voor de niet-sprekende stem. Een hoofdlijn van zijn filosofie is het gebaar dat hij inzet om het lichaam een andere rol te laten spelen in relatie tot de taal. De gebruikelijke opvatting is dat het lichaam niet meer dan een middel is om doelen te realiseren die in de taal worden uitgedrukt. Daartegenover ziet Agamben het gebaar als een direct communicatiemiddel waarmee de taal buitenspel wordt gezet. Daarmee lijkt Agamben zich wel te beperken tot het visuele, het gebarende lichaam is het niet-sprekende lichaam. Dit verklaart wellicht waarom de stem in het latere werk van Agamben nauwelijks wordt gethematiseerd.

Het punt is echter niet dat het lichaam op wat voor manier dan ook zelf een archè is, laat staan dat Agamben dat lichaam zou voorstellen als essentieel zwijgend. We kunnen dus verwachten dat het lichaam, de taal en de stem vanuit een andere problematiek weer opduiken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij L'uso dei corpi, waar Agamben stelt dat lichaam, taal en het zelf 'ontoeëigenbaar' zijn. Het 'gebruik van het lichaam' zou je als een praktijk kunnen beschouwen die geen bezit of identiteit veronderstelt, en evenmin het gehoor geven aan het bevel van zichzelf of een ander, maar waarin doelen steeds opnieuw kunnen opkomen en verdwijnen.

Als voorbeeld noemt Agamben de dichters. Je kunt de poëzie beschrijven als een poging maximale controle over de taal te krijgen. Maar om dit te bereiken moeten dichters alle conventies en het gemeenschappelijke gebruik of nut eerst overboord zetten. Alleen zo kunnen we die taal beluisteren alsof hij niet van deze dichter zelf afkomstig is, maar van de muze die hem inspireert. De dichter levert de stem voor het gedicht dat in werkelijkheid van de muze afkomstig is. Deze paradox, een toeëigening die gericht is op onteigening en het vreemd maken, illustreert hoezeer de taal, die we toch beschouwen als ons intieme domein, in werkelijkheid ontoeëigenbaar is. Tegelijk zien we hoe de poëzie alleen al doordat ze wordt beoefend kan bijdragen tot de aanvechting van de eigendomsverhoudingen die kenmerkend zijn voor het kapitalisme.

Nog scherper krijgen we de grenzen van de taal in zicht vanuit de muziek. In een appendix bij Che cos'è la filosofia? leest Agamben Plato en Aristoteles voor wie de muziek een belangrijke rol moest spelen in de opvoeding, de vorming van het karakter en bijgevolg voor de politiek. Het verband met de filosofie is duidelijk wanneer we ons realiseren dat muziek de betekenis had van het uiten van wat je met de taal niet kunt uitdrukken. Agamben beperkt zich in deze appendix voornamelijk tot de begrenzende functie van de muziek. Verdwijnt die, dan wordt de taal uiteindelijk ervaren als een middel waarmee alles kan worden uitgedrukt. En die ervaring is een illusie. Die illusie kan dan echter niet meer aan het licht worden gebracht, omdat het denken steeds meer in het verlengde van deze zogenaamd alleszeggende taal wordt opgevat. Agamben neemt het uiteindelijk dus op voor het kritische denken in de zin dat de stroom van taaluitingen moet worden onderbroken om überhaupt te kunnen denken. Daarvoor hebben we (evenals de poëzie) de muziek nodig, alleen deze laat ons ervaren dat niet alles kan worden gezegd en dat de taal nooit volledig kan worden toegeëigend.

Een belangrijke passage waarnaar Agamben verwijst is het slothoofdstuk van de Politica van Aristoteles. Muziek heeft een enorme impact op de ziel, zegt Aristoteles. Bepaalde ritmes en melodieën corresponderen met emoties. Zo brengt de muziek orde in de menselijke geest, en kan deze ook in verwarring brengen. Hier tekent zich dus zoiets af als een alternatieve paideia (Bildung) met gevolgen voor de politiek. De filosofie moet zich ook volgens Agamben weer ten dienste stellen van het herstel van de relatie tussen taal en muziek.

De omtrekken van wat Aristoteles en Agamben als muziek beschouwen zijn - ongetwijfeld met opzet - nogal vaag. Ze zijn niet deskundig op dit gebied, maar belangrijker is dat het niet om het vak of het fenomeen muziek gaat, maar om een aspect van het leven dat in relatie tot de taal staat en er dus van moet worden onderscheiden. In die zin kunnen we de poëzie nu eens tot de taal rekenen, dan weer tot de muziek. We kunnen muziek nu eens opvatten als een taal, dan weer als het geheel van nonverbale uitingen.

Wanneer muziek zo essentieel is dat de filosofie zich ten dienste ervan moet stellen, dan komt het erop aan hoe we de beschouwingen van Agamben kunnen verbinden met zijn heideggeriaanse ambitie om de overgang van de metafysica naar het anarchisme voor te bereiden. Bij Agamben zelf staan de beschouwingen los van elkaar, het is dus al mooi als ik hier de suggestie mag neerleggen de verbinding tot stand te brengen.

Een belangrijke aanwijzing is dat Agamben L'uso dei corpi start met een beschouwing over het begin van de Politica van Aristoteles. Daar gaat het over de verdeling van mensen die bevelen en de mensen die worden bevolen, de meesters en de slaven. 'Het gebruik van het lichaam' is een citaat uit deze beschouwingen bij Aristoteles:
'mensen die net zo veel van elkaar verschillen als lichaam van ziel of dier van mens - diegenen wier taak het gebruik van hun lichaam is, als het beste waartoe ze in staat zijn - zijn van nature slaaf; voor hen is het beter onder het gezag van een meester te staan, net als voor de eerder genoemde gevallen' (vert. Bremer en Kessels, 1254 b 15-22)
De politieke filosofie die Agamben in zijn boek L'uso dei corpi ontplooit zou je kunnen opvatten als de uitwerking van de verhouding meester-slaaf. Alleen wel met een belangrijk verschil. Waar de Politica van Aristoteles meestal wordt gebruikt om ofwel de bevelsorde te handhaven ofwel te ondermijnen vanuit een orde waaruit de slavernij wordt weggedacht, gebruikt Agamben de slavernij als een scharnier om de bevelsorde anders te beschrijven en een andere orde voor te bereiden. Zoals we hierboven zagen, zet Agamben de term gebruik in om de onderschikking van de middelen aan de doelen teniet te doen. Politiek omschrijft hij in navolging van Walter Benjamin als het gebruik van middelen zonder doel.

In grote lijnen heb ik door mijn voorbeeld (de poëzie) al een verband gelegd tussen beide beschouwingen van de Politica door Agamben. De poëzie en muziek dragen ertoe bij dat we de grenzen van de taal in zicht krijgen. Zo kunnen we de taal gebruiken als een middel in plaats van een systeem waarin de middelen aan bepaalde, conventionele doelen zijn gebonden.

Er ontbreekt echter een tussenstap. Wat Agamben doet is in feite een nieuw doel aan de filosofie stellen. Hij geeft een bevel dat erop neerkomt dat de filosofie de taalstroom moet onderbreken om de muzikale functie te herstellen. De filosofie wordt dus als het ware een instrument, een niet-talig instrument met een doel.

Om deze onderneming tot een succesvol einde te kunnen brengen moet de filosofie overdenken hoe het bevel kan worden gerelateerd aan de middelen. De stem is daartoe niet voldoende, ze is beladen, zeker sinds de Middeleeuwen waarin ze van haar muzikale functie lijkt te zijn beroofd, en is opgeheven als negatieve voorwaarde voor de perfectie van de metafysica.

Muziek is echter meer dan het gebruik van de stem. Ze is getalsmatige ordening. Maar het is - hoezeer ook onhelder wat Aristoteles hier precies van dacht - onwaarschijnlijk dat hij Plato volgt in de dominante plaats van de wiskunde in het denken, ook op dit punt. Muziek heeft bovenal te maken met datgene wat Plato nogal wantrouwde, de zintuiglijke waarneming. Muziek is opgebouwd uit eenheden, de kwarttonen, maar het is onhelder of deze kwarttonen enkelvoudig of meervoudig zijn. We staan hier niet ver af van de opvatting van Nancy dat de eenheid van de klank zelf meervoudig is, dat de resonantie de oorspronkelijke klank is en de relatie tussen de klank en het luisteren symboliseert.

Alleen wordt de muziek, als we die opvatten volgens Nancy, bedreigd door de stem, de stem die altijd als sens is gedacht, een samengaan van taal en zijn in de betekenis. We hebben een opvatting van muziek nodig die noch gedacht is volgens de stem noch volgens het getal. Zou het kunnen zijn, vraag ik me af, dat de instrumentele muziek de sleutel is tot een beter begrip van wat Agamben voor ogen staat?

Laat ik enkele aanwijzingen voor mijn vermoeden eens op een rijtje zetten.

1.
De instrumentele muziek is de missing link tussen de metafysica van Aristoteles en de moderne metafysica, die zijn voorlopige voltooiing vindt in de techniek. Agamben toont diverse malen aan dat de leer van oorzaken bij Aristoteles wat betreft de ethiek resulteert in de hexis (habitus), maar geen oog heeft voor de eigen rol van de middelen. Dat gebeurt pas in de Middeleeuwen met Thomas van Aquino. De causa instrumentalis wordt als vijfde factor toegevoegd aan de bekende. Dit is een beslissende ontwikkeling geweest voor de techniek in verbinding met de ethiek. Vanaf dan wordt het in principe mogelijk om niet het muziekinstrument naar analogie van de menselijke stem op te vatten, maar ook of vooral andersom, de stem als instrument dat de betekenis (door zichzelf op te heffen) produceert.

2.
Aristoteles noemt in zijn Politica diverse malen instrumenten. Maar echt spectaculair is zijn verwerping van de aulos als instrument voor jeugdige vrije personen (1341 a 25-30). Agamben maakt hiervan geen melding. Maar de aulos is het instrument dat in verband wordt gebracht met de sfeer van feestgangers, prostituees en slaven. Via dit instrument kunnen we het parallellisme van het begin van de Politica aanvullen: geest versus lichaam beantwoordt aan meester versus slaaf. Het gebruik van het lichaam als het gebruik van de slaaf kan nu in principe worden geconcipieerd vanuit het muziekinstrument dat wordt gebruikt door meesters wanneer ze gebruik maken van slaven. De aulos creëert de stemming die model staat voor een gesmeerd verloop van het gebruik van lichamen. Het instrument combineert bovendien een begeleidingsfunctie (pijp voor bourdontonen) met de melodie en is dus ideaal om de menselijke stem te imiteren en vervangen.

3.
In een recent en boeiend proefschrift legt filosoof Juan Pablo Mira uit dat we de impact van de instrumentele muziek bij Aristoteles anders moeten opvatten dan die van de zang. De zang werkt direct op de emoties, maar de instrumentele muziek heeft eerder een voorbereidende functie in dezen. Instrumentele muziek spreekt het hart aan, maar door het lichaam te ontspannen of in beweging te brengen, niet door er een betekenis aan te hechten. Aristoteles noemt dit effect διάθεσις (diathesis, objectloze dispositie). Mij lijkt dat dit precies de werking is waardoor de muziek zich maximaal, in elk geval meer dan de μέλη (melè, gezongen tekst), onderscheidt van de taal en daardoor in zijn begeleidende, voorbereidende rol, de verbinding tussen muziek en taal tot stand kan brengen.

4.
We kunnen weer teruggrijpen op de schilderijen van Titiaan om via de titel désoeuvrement twee verschillende aspecten van de muziek met elkaar in verband te brengen, maar nu met meer aandacht voor het muziekinstrument. Eerst volgen we weer Nancy, À l'écoute. De organist (Venus and Musician) brengt de resonantie in beeld, de orgelpijpen resoneren visueel in de bomen en in de begeerte die wordt opgeroepen door de blote Venus. Désoeuvrement betekent hier partage des voix, er is geen stem die niet verdeeld en gedeeld is, en deelname, fundamentele resonantie, het muziekinstrument transponeert de klank naar de stem en de beelden die mee resoneren, het landschap verbeeldt al resonerend de wereld die nu hoorbaar wordt als een orgel.

 Afbeeldingsresultaat voor titian venus organist

Daarna weer Agamben, die Titiaan bekijkt in L'aperto. De fluitist in Nimf en herder sluit aan bij de verwerping van de aulos door Aristoteles. De aulos wordt niet meer geblazen, de liefde heeft een rijpe, rustigere fase bereikt, de arbeid komt tot rust in de désoeuvrement. Dit sluit bovendien aan bij de beschouwingen van Aristoteles over de betekenis van vrije tijd (σχολή, scholè) in de opvoeding. Muziek is niet nuttig, zegt Aristoteles, maar moet worden onderwezen omdat ze 'edel is en een vrij mens past' (1338 a 30). Het instrument kunnen we gebruiken, maar kunnen we ook ongebruikt laten, bijvoorbeeld door het te verwerpen. In de opvoeding is vrije tijd zowel een doel (het doel van alle arbeid) als een middel, een vormende activiteit die leerlingen moet leren dat er niet altijd moet worden gewerkt, maar dat ook ontspanning belangrijk is.

 Afbeeldingsresultaat voor titian nymph shepherd

Tweemaal politiek, als de twee buizen van de verworpen aulos. De aulos wordt in de film Agora beblaasd door een aanbidder van wiskundige Hypatia. Ze is niet onder de indruk van zijn openbare liefdesverklaring, en geeft hem als wijze les een bebloede doek, een minder idealistisch beeld van de vrouw. Gebruik van het lichaam, schaamte, hymne, verwerping. Anoniem en onderbetaald zitten de musici onder het podium. Net als de organist hebben ze een dienende rol, het zijn de onzichtbare slaven die de meester laten shinen of bloeden.

https://encrypted-tbn0.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcStinfkgvwH-t3Rx-an2lRjHoQjYpgT__HHNyZv3D4gGsuQP6mu




Geen opmerkingen:

Een reactie posten