dinsdag 24 april 2018

De filosofie van David Rijser

De Week van de Klassieken moest concurreren met de Maand van de Filosofie en liet classicus David Rijser een boekje schrijven over het denken, maar dan zonder filosofie: De portiek van de buren. In die portiek staat Socrates, op weg naar het Symposium, ditmaal met zijn sandalen aan. Op de voorkant krijgt hij een pispot over zich leeggegooid door zijn beroemde vrouw Xanthippe. Je zou het boekje van Rijser kunnen lezen als een pispot die over de filosofie wordt leeggegooid.

'Verbeeldingen van denken in de Oudheid' luidt de ondertitel. Het denken is anders dan vanuit de latere tijden vaak voorgesteld. Veel minder prominent, en in elk geval niet beperkt tot de filosofen. Als Socrates zelf al niet past bij het stoere beeld van Rodin, hoeveel te meer moet dat niet gelden voor de andere filosofen, de voorsocratici en de navolgers?

Nu kan het Rijser niet zijn ontgaan dat ook in filosofenland sinds Whitehead anders tegen Socrates en bijgevolg tegen de filosofie wordt aangekeken. Zo probeerde ik in mijn voorbije blogs aan te sluiten bij Heidegger en volgelingen, die afscheid willen nemen van de metafysica, en bij classicus Shane Butler die oor heeft voor de stemmen, om te beginnen met die van de schrijvers uit de Oudheid. Maar de strijd met de metafysica past niet in het bestek van Rijser. En als hij de denkers wel noemt, lijkt hij hen meteen de pas af te snijden door dodelijke helderheid op te eisen.

Maar is dat wel zo? Is het werkelijk helderheid die Rijser opeist, presenteert, nastreeft? Lees je nauwkeuriger, dan zie je wel degelijk filosofie in zijn overdenkingen. En daarmee levert Rijser potentiële verbindingsstukken tussen Heidegger en de literaire Oudheid. Het is in principe mogelijk om de gedichten van Ovidius te bezien, niet als verbeeldingen van denken, maar als een dichten dat zelf denken is.

Zo brengt Rijser Plato dicht bij Parmenides. Beide representeren een vorm van beschouwing, θεωρία, het 'karakteristieke afstand nemen van de zichtbare werkelijkheid en de 'feiten' (p.40). Die neiging heeft volgens Rijser te maken met het hiërarchische onderscheid tussen werkende slaven en niets doende heren. Beschouwing is dus een vorm van nietsdoen. Precies dit denken heeft altijd een praktische toepassing, zegt Rijser. Daarmee verwoordt hij toch zoiets als een definitie van de metafysica: beschouwen = denken = toepassing.

Het wordt nu wel lastig om het denken nog op afstand te houden van de feiten. Ze zijn dus steeds meer in elkaar geschoven, zo begrijp ik Heidegger en Agamben. Zijn feiten niet precies de dingen die gemaakt zijn, de facta? En wel door het denken toe te passen op de levensgebieden politiek, godsdienst, ethiek et cetera? Daarom moet de idee worden vertaald in een houding, en die houding moet resulteren in erga, goede daden. Om dat te garanderen wordt de techniek ontplooid en is het verschil tussen denken en daden volledig uitgewist.

Het wordt nu makkelijk om het boekje van Rijser te deconstrueren. Hij denkt dat we nu afstand nemen van het idealisme en materialisten worden. Daarmee acht hij de tijd rijp om weer oog te krijgen voor de fysieke verankering van het denken bij Homerus en Augustinus. Het materialisme ziet Rijser dus als een bodem, een fundament waarboven het denken zweeft als een leuke vorm van vertier. Het materialisme is met andere woorden het principe of de archè die ons in staat stelt de betekenis van het denken te (door)gronden.

Zo constateert Rijser dat zelfs wetenschappers tegenwoordig weinig op hebben met denken. 'Ze schamen zich een beetje als ze een nerd zijn.' (p.63) Je wil succes hebben en daarom ruil je de boeken in voor het scherm. Als je nog denkt, denk je voor het scherm, dus interactief. En daarmee krijg je weer oog voor de sociale, interactieve aspecten van het denken in de Oudheid, de theatraliteit van Socrates.

Misschien verwoord ik deze gedachtegang van Rijser nog beter als ik zeg dat het denken een soort overbodige activiteit is geworden die de efficiëntie in de weg staat. Het gaat om succes, om de interactie die wordt geregeld door de schermen. Het pleidooi voor de verbeelding is een laatste stapje op weg naar deze opheffing. We kunnen deze zelfopheffing van het denken en de verbeelding ook opvatten als een proces à la Whitehead. Er is geen begin en eind. Agamben concludeert: dus dan is er ook geen proces. Waar je ook kijkt, er is alleen maar efficiëntie.

Vandaar misschien ook het ontbreken van het thematiseren van de filosofie bij Rijser. Het zou zijn boek onnodig dik maken, maar bovenal de logica verstoren van zijn eigen 'materialisme'. De filosofie wordt gevoerd naar de verbeelding van de filosofie, en de verbeelding wordt gevoerd naar de dominante sociale vorm ervan, de kortst mogelijke weg naar succes.

Kijken we naar de plaats waar Rijser zijn filosofie het helderst verwoord ziet, dan lijkt het juist andersom. De Atheense filosoof en dichter Solon legt in zijn beroemde (door Herodotus verzonnen) gesprek met koning Croesus uit dat je nergens op kunt rekenen. Geluk kun je hebben, en daarna ben je het weer kwijt. Om dit duidelijk te maken hanteert Solon een ingewikkelde rekensom. Rijser wil zeggen dat denken begint met beschouwing, afstand nemen van de feiten, bijvoorbeeld in een berekening. Croesus is hier de man die streeft naar snel succes, Solon de filosoof die het gecompliceerder maakt. Rijser kiest zoals denkelijk wij allen voor Solon.

Kijken we nog eens preciezer, dan schrijft Rijser aan Solon niet zozeer denken toe, maar een weten hoe het eigenlijk is. Je kunt nergens op rekenen, omdat het menselijk geluk zich nu eenmaal aan berekeningen onttrekt. Daarmee levert Rijser de filosofie uit aan de klassieke tegenstelling tussen het absolute, onveranderlijke weten en de grillige meningen die ons daarvoor verblinden. Wat het gecompliceerder maakt is dat Herodotus verhalen vertelt die niet zo makkelijk te ordenen zijn in een van beide domeinen, maar ze in elk verhaal weer anders aan elkaar relateert.

Uiteindelijk kom je met de blik van Rijser bij Aristoteles terecht, en via diens natuurfilosofie bij de metafysica. Echter, het rekenen, de digitale media en de efficiëntie zijn niet ontstaan uit de miskenning van de metafysica, maar eruit voortgekomen. De laatste eeuw wordt over deze kwestie driftig nagedacht. Nu wordt het tijd om beide machines, de literatuur en het denken, aan elkaar te koppelen met het doel de technologische monomanie te ontwrichten. Ik durf deze onderneming nog steeds filosofie te noemen, al is het een filosofie tegen de metafysica en een filosofie die - onder meer met hulp van Rijser - de verbeeldingen en verstemmingen van de literatuur opzoekt en laat resoneren.

Afbeeldingsresultaat voor office screens

Geen opmerkingen:

Een reactie posten