dinsdag 30 september 2025

De visboer neuriet - Alla foce van Agamben

Rivieren lijken een grondmodel te vormen voor het denken. Alles stroomt. Zeg me hoe je kijkt naar rivieren en ik vertel je hoe je tegen de hele wereld aankijkt, met ook nog de geschiedenis erbij. De denker die ik het meest volg (over mijn dijk) is Giorgio Agamben (1942). Op de voorkant van zijn boek Alla foce (Turijn 1925) zien we zoiets als een delta, een rivier die zich voor zijn monding (foce) vertakt. Het boek bestaat uit essays die je goed zou kunnen zien als de vertakkingen van de rivier bij de monding.

Het beeld van de vertakkingen komen we tegen in het essay over 'het laatste zetje', dat sterk lijkt op het boekje dat Agamben onlangs onder dezelfde titel schreef en dat ik al besproken heb (zie hier). Het denken komt bij oude mensen in een nieuwe fase, die Agamben typeert als 'epigenese', de geboorte uit een voorgaande fase. Het was me eerder nog niet duidelijk dat er een dwarsverband ligt tussen dit thema en de 'late stijl' die we hebben besproken naar aanleiding van Said en Adorno (zie hier). Opmerkelijk is dat Agamben het voorbeeld bij uitstek van de late stijl, Beethoven, onbesproken laat. Hij is duidelijk meer vertrouwd met schilderkunst en poëzie. Hoe dan ook, de vertakkingen van de rivier maken duidelijk dat de rivier op het eind alle krachten wil verzamelen, maar het gevolg daarvan is dat het werk in zijn herneming gefragmenteerd raakt. Zo zou je alle essays van Alla foce kunnen lezen als hernemingen van thema's van Agamben zelf.

Maar Agamben spreekt in boeken zoals deze bijna niet over zichzelf en zijn werk. In een van zijn essays wordt wel duidelijk waarom, al is het indirect. Agamben ziet niets in een subject dat voorafgaat aan het schrijven of denken. Er is niet eerst een ik dat vervolgens denkt, wat er gedacht wordt is het denken zelf. Als hij met zijn interpretaties van Plato en Kant uitkomt bij het vermogen of de ervaring van autoaffectie (zie hier), dan wordt daar iets anders mee bedoeld dan het subject dat zichzelf affirmeert. Het gaat om een werkelijke beweging van het zelf door het zelf, die ten grondslag ligt aan zowel het subject als het object, en waar het zelf nog geen subject of object is. De autoaffectie gaat in die zin vooraf aan de splitsing tussen subject en object, en is in de ervaring van zichzelf als subject én als object werkzaam. Je zou volgens deze gedachte evengoed kunnen zeggen dat Agamben zich in al zijn essays laat zien, als het tegenovergestelde, dat we er een denken in actu zien, dat we evengoed aan andere denkers kunnen toeschrijven. Dat is evident voor de denkers die de revue passeren, Plato, Aristoteles, Spinoza, Kant, Hölderlin, Nietzsche, maar ook voor de denkers in de marge, de tegenstanders, en zelfs de ongenoemden. We bevinden ons immers alla foce, bij de riviermonding, en hoe graag we Agamben ook willen losweken uit de teksten, via diezelfde teksten komen we uit bij de multitudo, de veelheid die bij Agamben in de plaats lijkt te komen van het subject.

Het is moeilijk om uit de veelheid van de besproken denkers en onderwerpen een keuze te maken voor deze blog. Als deze blog een boek was, zou ik graag enkele lijnen of stromen blootleggen in de essays, deze verbinden met eerder werk van Agamben, zodat we meer zicht krijgen op de samenhang. Maar nu we ons in een blog bevinden, moet ik een andere strategie bedenken. Ik zou eens kunnen vertrouwen op een of meer lijnen die zich aftekenen in mijn eigen blogs van afgelopen maanden, en kijken of ik er een paar visjes uit kan vangen.

Daarmee doel ik op het beeld van de fuik, dat me min of meer spontaan te binnen schoot (zie hier). Het past wel bij het beeld van de riviermonding, de vis denkt dat hij op weg is naar zee, laat zich lekker meedrijven met de stroom, en merkt ineens dat hij vastzit in de fuik. Zo zou ik een of meer motiefjes van Agamben kunnen volgen, tot waar hij vastloopt, waardoor zoiets als een limiet van zijn denken in zicht komt. Dan heb ik Agamben gevangen, en wel op zo'n manier dat ik iets aan hem heb, dat zijn filosofie voor mij nuttig wordt, dat ik zijn filosofie - met zijn eigen term - kan 'gebruiken'. Gebruik maken van iets is de uitkomst van de boeken van Agamben met de verzameltitel Homo sacer, waarvan het laatste deel L'uso dei corpi heet. 'Gebruik' is zowel de term voor menselijke activiteit waarbij het vermogen niet restloos opgaat in de realisering, als de kern van Agambens ontologie: het zijn zelf bestaat in de manieren waarop, of de modi waarin het in ons leven wordt gebruikt.

Zo bezien verander ik mezelf in een eter van vis, of een visverkoper. Het is dan wel grappig dat we op de laatste bladzijden van Alla foce een visboer tegenkomen, en wel in een korte nabeschouwing die Agamben aan zijn essays toevoegde. Het is een cursieve tekst met de titel 'Soglia', 'drempel', die Agamben op meer plaatsen in zijn teksten gebruikt als tussenbeschouwing, overgang tussen twee onderdelen. (Daarnaast zal de lezer bij 'drempel' denken aan de uitleg van limbo in het laatste essay van het boek met het citaat van schrijfster Elsa Morante: 'fuori del limbo non v'è Eliso', 'buiten het voorgeborchte is er geen Paradijs', waarmee de eindbestemming van de ziel wordt gelijkgesteld met een non-plaats, een drempel dus, die noch behoort tot de hel, noch tot het vagevuur en dus het paradijs. Zo kunnen we alvast de riviermonding duiden als zo'n limbo, een drempel die ons niet noodzakelijk naar de zee of een andere plaats brengt, maar waar we in suspensie verblijven.) Hier dan het begin van 'Soglia':

'Er was een belemmering die me elke keer ervan weerhield om te spreken' (Kavafis). Datgene wat zo onmogelijk te zeggen is, die kwestie dat me elke keer iets ervan weerhoudt om haar onder woorden te brengen, is in waarheid zo simpel, dat ik me op een dag realiseerde dat ik haar had gedeeld met de visboer op Campo Santa Margherita, die het onomwonden uitsprak, zachtjes neuriënd.' (Alla foce, p.261)

Hier krijgen we een andere Agamben te zien, iets minder de moeilijke filosoof met zijn vertakkingen, en iets meer de man op het plein bij de visboer. Ik zoek dat plein meteen op, en zie dat het dicht bij de universiteit van Venetië is, het is dus ook weer niet zo dat Agamben op avontuur gaat naar het klootjesvolk. Hij weet ook dat het citaat van de Griekse dichter Kavafis komt. Agamben gaat niet over de drempel, hij staat op de drempel, op de limiet van zichzelf als filosoof.

Zo geeft hij zichzelf duidelijk te kennen als Kantiaan. Kant wilde de limieten van het denken in kaart brengen. Daarmee gaf hij duidelijk te kennen dat die limieten ons beperken, we kunnen niet zomaar over die drempels stappen die met het denken en de menselijke conditie gegeven zijn. Mijn beeld van de fuik blijft ook in dit verband van toepassing, er komt altijd een moment dat er een belemmering of obstakel optreedt, en dat we vastlopen, 'vastzwemmen'. De uitweg die Agamben vervolgens bedenkt is dat de belemmering het onderwerp is van de filosofie. Filosofie is het beschouwen van de belemmering. Ook als die belemmering vooral iets van de taal is, is niet de taal het onderwerp van de filosofie, maar de belemmering in de taal, die ons verhindert om te spreken.

Het lijkt er toch op dat Agamben hier in het spoor treedt van Wittgenstein (zie mijn blog). En dat terwijl Wittgenstein, toch een van Agambens helden, juist in dit boek ongenoemd blijft. Het misverstand zou in dit geval zijn dat we de belemmering zien als een geheim, een mysterie dat we moeten bewaren of ontraadselen. Dat zou de religieuze furor kunnen verklaren waarmee we het geheim willen beschermen of uit de weg ruimen. Maar als het allemaal simpeler is dan het lijkt, als ook de visboer het gewoon neuriet, dan zou het goed kunnen zijn dat de belemmering niet bestaat, of dat er geen andere belemmering is dan dit misverstand.

Misschien kan ik vanuit deze monding een paar thema's oprapen van mijn recente blogs, ook of juist als ze niet direct over Agamben gaan, om er een opmerking over te maken die verband houdt met dit boek, Alla foce:

1. Het komische

Dit was ik tegengekomen in de aantekeningen van Agamben uit de jaren zeventig, de verschuiving van het tragische naar het komische (zie hier). Ik kon het makkelijk koppelen aan mijn eigen studie van Michail Bachtin van de decennia erna en aan de oorsprong van deze thema's in het klassieke theater. We komen het komische in Alla foce tegen in een beschouwing over het sublieme, het thema bij Kant waar de verbeelding in tegenspraak raakt met de rationele idee, en waaruit een gevoel van verhevenheid en vrees resulteert. Agamben ziet een komische versie van dit sublieme bij Plato en Spinoza, maar dan in een minder verheven variant. Spinoza gooit vliegjes in een spinnenweb en moet lachen om de worsteling van de vliegjes. (Ik denk bij het spinnenweb opnieuw weer aan de fuik.)

2.  De roman

In de vakantie las ik de beroemde romantrilogie Die Schlafwandler van Hermann Broch, en een paar beschouwingen over het genre roman (zie hier). Broch zelf zag de roman als een spiegel, je verzamelt de diverse uitingen van je tijd in een samenhangend beeld, dat je aan de mensen teruggeeft, zodat ze zichzelf in de spiegel kunnen zien. Het is zeker ook een zoektocht naar mogelijkheden van de menselijke existentie, die in elke tijd weer anders zijn. Ik lees Brochs romans in deze zin als ethiek, een onderzoek naar de mogelijkheden. Agamben schuift in Alla foce geen romantheorie naar voren, maar wel een theorie van inspiratie, onder de titel: 'Een anarchische potentie - Naar een theorie van inspiratie'. We denken potentie meestal in termen van beslissing of macht, een element dat verklaart hoe mogelijkheid wordt omgezet in realisering of actie. 'Anarchisch' betekent dat Agamben daarvan afziet en een nieuwe verheldering zoekt hoe mogelijkheid overgaat in realisering. Zo kunnen we ook de spiegel duiden die Broch aan de mensheid voorhoudt, als mogelijkheden waarvan we de realisering niet kunnen afdwingen, maar die ons kunnen 'inspireren'.

3. De muziek

Het kan zijn dat Agamben zoals gezegd minder vertrouwd is met muziek dan met andere kunsten, hij volgt de filosofie van de oudheid wel met interesse. In zijn openingsessay legt hij de genoemde autoaffectie uit vanuit het tijdsverschil tussen het zenden van een prikkel en de aankomst bij het gevoel. Dit tijdsverschil is essentieel voor autoaffectie. Ik denk hier uiteraard aan de 'afstand' die ik in mijn blogserie over muziek verken (zie hier). Afstand in de zin van afstandelijk, maar ook als voorwaarde voor het contact. Contact, emotie, is niet iets onmiddellijks, maar veronderstelt, hoe miniem ook, een verschil, een afstand. (We herkennen hier de problematiek van het boek The inner touch, van Agamben-vertaler Heller-Roazen, zie hier.) Hoe kunnen we nu verklaren hoe een levend wezen deze afstand overbrugt, in staat is tot contact met zichzelf? Agamben haalt er eerst middeleeuwse denkers bij, daarna Spinoza, en daarna de klassieke stoa, om het verschil en de eenheid samen te denken als 'spanning'. In het Grieks is dat tonos, de term die ook gebruikt werd voor de toonhoogte, de spanning van een snaar (hoogte) die tot klinken wordt gebracht (toon). Het leven is muziek, muzikaal, waardoor muzikale termen meer zijn dan een metafoor:

'Het zijn is leven en het leven is een autoaffectie, een vermogen om geraakt te worden dat gepassioneerd is door zichzelf, geraakt en bewogen door zichzelf. En deze autoaffectie brengt een tonos voort, een spanning die elk lichaam en elke geest muzikaal bezielt en doorloopt, bijna als een innerlijke melodie die hen definieert, waarbij ze elke keer zijn vermogen tot handelen en denken tot hogere of lagere intensiteit brengt.' (p.40)

Bij die innerlijke melodie denk ik aan het neuriën van de visboer in Venetië. Op zijn manier weet hij dat het in het leven niet per se draait om productie en verkoop. Hij zet zijn sores om in muziek, omdat er muziek zit in zijn leven, zijn leven is al muziek die hem inspireert.

Vis kopen in Rialto en thuis koken in Murano

  

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten