donderdag 11 januari 2024

Her regende, het regent niet - Beckett's geloofwaardigheid

 Voordat ik los ga, eerst even een citaat:

'Zodat ik eerst niet wist wat hij wilde. Maar tenslotte begreep ik deze taal. Ik heb hem begrepen, begrijp hem, helemaal verkeerd misschien. Daar gaat het niet om. Hij heeft me gezegd het rapport te schrijven. Wil dat zeggen dat ik nu vrijer ben? Ik weet het niet. Ik zal leren. Toen ging ik terug het huis in en schreef: Het is middernacht. De regen klettert tegen de ramen. Het was geen middernacht. Het regende niet.'

Het zijn de laatste regels van de roman Molloy, maar dat doet er misschien niet toe. Dat ik het toch erbij zeg, kan voor jou aanleiding zijn om meteen uit deze blog te stappen. (Hier even gelegenheid om rustig uit deze blog te stappen. Het ga je goed!) Je wil misschien even iets lezen, als je dit hebt aangeklikt iets over ideeën, over filosofie. Je staat open voor literatuur. Maar om nu meteen ook te weten uit welke roman... welke schrijver (Beckett)...

Beckett geldt als een ongenadige, zwarte schrijver. In zijn vroegere werk gelukkig met nog wat humor, later wantrouwt hij slechte humor, en wordt hij serieuzer, of neutraler. Het bekende toneelstuk Waiting for Godot is een paar jaar eerder geschreven dan de roman Molloy. Maar eerlijk gezegd wil ik je niet teveel vermoeien met literatuurgeschiedenis. Ik ben uit op filosofie, ethiek, levenslessen, iets dergelijks.

Filosofisch gesproken is het altijd interessant als iemand begint te praten over opdrachten of bevelen. Denk aan Kant met zijn categorische imperatief, het onvoorwaardelijke bevel. Denk aan het Duitse idealisme, vanwaar (zoals vriend Eric Bolle memoreert) ons een absoluut bevel tegemoet komt. Ik denk als ik zoiets lees altijd: o, dat moet ik serieus nemen! Het is een vriend, en vriendschap staat nog hoger dan welk bevel dan ook, je kunt niet zonder vrienden. Wees blij dat een vriend tegen je zegt dat er een absoluut bevel aan je wordt gegeven!

In het verlengde van de oude Duitse filosofen kun je ook denken aan Deleuze en Agamben, zeker. Het bevel zit ingebakken in de taal. Dat hebben ze van Nietzsche. Elk woord heeft betekenis, niet omdat die objectief vaststelbaar is, met meetinstrumenten. Een woord betekent iets omdat het beveelt dat het die betekenis heeft. Simpel zat! Veel is ingewikkeld aan die filosofen, maar misschien zijn sommige dingen bij hen wel ingewikkeld omdat we alles wat ze zeggen serieus nemen. En als wij hun teksten opvatten als belangrijk voor ons leven, dan zullen die teksten wel bevelen zijn. Ze hoefden het eigenlijk niet eens erbij te zeggen, dat ze het erbij zeggen maakt het bijna weer ongeloofwaardig. Maar ook een paradox kan nog een absoluut bevel zijn: 'Twijfel aan dit bevel!' Als zelfs deze paradox een absoluut bevel is, dan is elke uitspraak een absoluut bevel.

In de roman van Beckett zit het ogenschijnlijk anders. De ik-persoon is in het tweede stuk niet Molloy, maar een detective, Jacques Moran, die een opdracht krijgt van een zekere Youdi. Hij moet Molloy opzoeken. Dat doet Jacques, maar hij neemt wel zijn zoon mee, die ook Jacques Moran heet. Ik denk dan meteen ook aan het verhaal van Abraham uit Genesis, die zijn zoon moet meenemen omdat hij een bevel ertoe krijgt. In het verhaal zitten nog meer elementen die aan dat Bijbelverhaal doen denken, of aan de Bijbel. De vader neemt een mes mee, en er is sprake van masturbatie (denk aan Onan!). Nu googelde ik even op Molloy en Abraham, en kwam terecht bij een artikel van Maja Ledinski (zie deze link). Ze oppert een interessante en uitdagende gedachte: er is sprake van een vader, zijn zoon, een reis, een mes, dan denk je aan Abraham. Maar er is geen sprake van God. Dan hebben we vast te maken met een parodie. Ook uit een andere passage blijkt dat Beckett (of zijn romanpersonage) geen respect heeft voor God.

Als we nu doorscrollen naar die laatste passage die ik hierboven citeerde, zou je met goed fatsoen kunnen zeggen: hé, die stem is gewoon Youdi, de opdrachtgever, en de hele abrahameske reis van Moran is een detective-verslag. Maar die detective doet wel erg zijn best om onbetrouwbaar over te komen. Het was middernacht. Maar het was geen middernacht... Moeten we nu met terugwerkende kracht het hele zogenaamde verslag voorzien van ontkennende zinnen waardoor alles in de lucht komt te hangen, inclusief die verwijzing naar opdrachtgever Youdi?

De kwestie die hier lijkt te spelen is of we het absolute bevel kunnen aanvechten vanuit de literatuur. Kan iemand zich zozeer tegen dat bevel verzetten dat we gaan geloven dat het bevel niet is gegeven? Of is dit juist het ultieme bewijs dat het bevel nooit door iemand in de roman (Youdi) kan zijn gegeven, en dat het bevel dus absoluut is?

Ik denk dan al gauw: ho eens, ik ben er ook nog, de lezer, een lezer, misschien zelfs ook namens andere lezers! Ik heb al blogs geschreven waarin ik erachter probeer te komen waarom ik eigenlijk die romans van Beckett aan het lezen ben. En als ik zoals hier die romans probeer te overdenken ben ik niet zo simpel in te delen in bevelgevers en bevelontvangers. De tekst heeft voor mij gezag, maar als ik over die tekst nadenk kan ik misschien iets ontdekken wat ook weer gezag heeft over die roman, en indirect over mij, zodat ik uiteindelijk mijzelf iets te zeggen blijk te hebben. Absoluter kan toch bijna niet!

Het lijkt erop dat Beckett een vriendelijk gebaar naar de lezer maakt, door zijn verhaal te laten bungelen. Het regent, maar het regent niet. En hoort deze opmerking wel bij het verslag van Jacques Moran? Lezer, jij mag het zeggen! We geven jou de macht om zelf aan het interpreteren te slaan!

Ik voel me in zoverre aangesproken dat ik graag interpreteer. Al toen ik tien was zei ik in de klas bij meester Alberts dat ik later graag priester zou worden, omdat ik graag preken zou houden. Ik mag dan de mensen vanaf het altaar toespreken, en de teksten van de Bijbel uitleggen. Nu komt daar nog de parodie bij, als het al een parodie is. Het wordt steeds sterker, hier sta ik! En ik kan niet anders!

Helaas zijn de gelovigen in groten getale de kerk uitgelopen. Beckett erbij, denken we (God ontbreekt in de Abrahamparodie, wat wijst op disrespect van Moran en wellicht ook van Beckett zelf). Daar sta ik dan, alleen (in werkelijkheid lig ik hier op mijn bank), bijna zonder lezers. Parodie op de schrijver inderdaad, maar niet per se als versterking. Ik ontleen geen gezag aan mijn verhouding tot mezelf en tot jou.

De oplossing van Beckett voor dit geloofwaardigheidsprobleem: houd de zaak in beweging! Blijf zoeken naar een houding, en in dit zoeken laat je zien dat er nog iets kan gebeuren in deze wereld, zelfs als God niet meer wordt gerespecteerd. Vader Jacques Moran vraagt zich af of zijn zoon nog wel iets in hem ziet, en die zoon doet ondeugende dingen, hij geeft het geld van zijn vader aan andere doelen. En dan is er nog die stem die Jacques beveelt om Molloy op te zoeken, en om dat verslag te schrijven...

Jacques is Jacobus, en ik denk dan ook meteen maar aan vertaalster (en schrijfster) Jacoba van Velde. Kunnen we betekenis hechten aan deze ogenschijnlijk toevallige naamsovereenkomsten? Moeten we meteen denken aan pelgrims op weg naar een heilig doel? Zat niet ook Belaqua, het personage van Dante dat Beckett gebruikt als inspirerend voorbeeld voor zichzelf, te wachten om toegelaten te worden tot een hogere wereld? Combineer de foetushouding van Belaqua met de pelgrimages van pseudo-Abraham Jacques, en je komt uit bij een reis die je toegang verschaft tot iets, vergeving of kwijtschelding.

Nu kan het haast niet zonder betekenis zijn dat Beckett in zijn roman-trilogie de roman Molloy laat volgen door Malone sterft, en deze al meteen op de eerste bladzijden laat zeggen dat hij niemand vergeeft. Toch zou ik hem niet onbarmhartig willen noemen, hij wil zichzelf verhalen vertellen. Op het spel staat meteen de kwestie hoe je de tijd het liefst wil besteden als je weet dat je doodgaat. Je vertelt jezelf verhalen, en het verhaal Malone sterft zou zo'n verhaal kunnen zijn.

Is het dan toch de dood die de stem is? Komt het absolute bevel van de dood die we al kunnen zien aankomen? Agamben zegt naar aanleiding van een tekst van Kafka dat we niet echt kunnen zeggen dat het de dood is die we zien aankomen. Als we nadenken over de dood, stellen we onszelf voor alsof we dood zijn. Er is iets in onszelf dat zich niet druk maakt om de dood zelf, we vertellen een verhaal aan onszelf. De dood kunnen we een stem geven, maar eerst en vooral is het de stem die tot zichzelf spreekt, alsof de stem zelf oren heeft.

Om de zaak in beweging te houden, zoals Beckett graag wil, moeten we de stem splitsen in een spreker en een luisteraar, een Youdi en Moran, en niet te vergeten de Schrijver of God zelf. Maar achter die beweging zit of staat iets stil, het is de stem zelf, whatever it may be, die zegt dat hij een stem heeft gehoord.

De stem die zegt dat hij een stem heeft gehoord...

Bij dit alles moeten we niet vergeten dat het romans zijn, van Beckett. Daar kun je weer luisterboeken van maken. En je kunt ook steeds blijven nadenken over het gegeven dat Beckett zijn romantrilogie eerst in het Frans schreef, en daarna zelf in het Engels vertaalde, waarbij je je kunt afvragen waar de grens tussen vertaling en herschrijving ligt. Ik wil maar zeggen: de romans zijn nog niet vanzelf stemmen in de zin waarin we dat graag verstaan, zoals in de luisterboeken of toneelstukken. Evenmin als deze blog, die ik beluister als zacht getik op mijn laptop en als een stem in mijn hoofd.

Vandaag kom ik niet verder dan de vaststelling dat ik liefst in de kerkbanken zit en het woord geef aan Beckett. Er zit iets aanstekelijks in zijn verhalen waardoor ik graag zelf ook het woord neem. Misschien overkwam me iets soortgelijks toen ik meester Alberts hoorde vragen wat we liefst zouden worden later. Ik dacht toen: ik word het liefst een meester die anderen vraagt wat ze zouden worden later. Om het geloofwaardig te maken heb ik het veranderd in prekende priester. Geloofwaardig maken, dat is mijn draai, het is ook de draai van detective Moran die zegt dat het regent en niet regent. Zo klopt het altijd.

Portret van man detective in regen 's nachts op straat in de stijl van een  film noir | Premium Foto

2 opmerkingen:

  1. Beste Anton, je schrijft ergens in je blog: "Daar sta ik dan, alleen (in werkelijkheid lig ik hier op mijn bank), bijna zonder lezers."
    Ik ben jouw geinteresseerde lezer. De vraag waarmee ik worstel als ik jouw tekst lees en herlees, is: wat wil een schrijver met zijn of haar tekst bereiken? Je spreekt over het bevel dat in de tekst besloten ligt en dat fascineert mij. Vooral om dit van jou te horen, omdat ik weet dat jij afwerend reageert op bevelen. Je probeert daaronder uit te komen door de ambiguiteit en de paradox op te zoeken. En waar ambiguiteit en paradoxaliteit is, is beweging. Beweging is geest. Is dat niet wat jij wilt bereiken Anton met alles wat jij schrijft? Dat de geest levend blijft? Dat is iets wat het bij mij teweegbrengt. Jij hebt mij pas op een doodzonde betrapt. Je moet nooit vragen wat iemand van een tekst vindt. Het gaat niet om een oordeell dat geveld moet worden, maar om een interesse die gewekt kan worden. Jij verleidt mij om Becket te gaan lezen, maar dat komt er waarschijnlijk niet van. Wel weet ik dat jouw stem op de achtergrond meeklinkt als ik toch een serieuze poging ga doen. En zo gaat de grote dialoog verder. Groet van Martien

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Wel mooi, Martien, dat je een stem op de achtergrond rekent tot de grote dialoog. We zijn allebei gepokt en gemazeld in filosoof Bachtin, die het begrip dialoog behoorlijk opgerekt heeft. Misschien heeft Beckett dat op zijn manier ook wel gedaan. Interesse wekken ... mmm... blijkbaar niet erg effectief als je nu al weet dat je Beckett niet gaat lezen... Laten we het erop houden dat je interesse kunt wekken zonder dat er interesse ontstaat. Blijft het feit dat we ooit geboren zijn en zullen sterven. Misschien is dat wel die stem, die zich achter deze eenvoudige feiten verstopt. En wij maar dialogen voeren om die leegte tussen geboorte en dood te vullen. Enfin, ik ben pas aan het begin van deel twee van de trilogie. Die beweging, dat plaats ik met Beckett in mijn achterhoofd vooral in het Vagevuur. Zouden hel en hemel werkelijk de plaats zijn waar niets beweegt? Ik merk toch een soort fascinatie bij onze Beckett voor hel en hemel, en daarmee dus van de bewegingloosheid. Je kunt bijvoorbeeld wachten op iets, met beweging, zonder beweging, zoals dus Belacqua, bij Dante in zijn foetushouding. Daar valt nog iets te halen, dat voel ik wel aan, en ik houd jullie op de hoogte. Excuses overigens dat ik jullie toch weer onderschat heb. Jij bent mijn geïnteresseerde lezer, en er zijn er nog een paar. Ik zou iets meer waardering voor jullie interesse en vasthoudendheid. Ik ga echt beter mijn best doen, dat beloof ik bij deze! Anton (vriend van Martien)

      Verwijderen