zondag 6 november 2022

De neoscholastieke oorsprong van Heidegger - Gredt lezen

De evolutie staat op gespannen voet met de idee zoals we die van Plato kennen. Evolutie houdt verandering in, terwijl ideeën onveranderlijk zijn. Maar we hebben deze zomer gezien (en vorige zomer ook al) dat Plato zelf evolueerde in zijn filosofie. We hebben een soort redenering nodig waardoor de onveranderlijke ideeën in communicatie kunnen treden met de veranderlijke waarnemingen. In Timaeus schuift Plato hiertoe het begrip chora (plaats, ruimte) naar voren. Ik heb dit begrip proberen uit te leggen door zelf Timaeus te lezen, geholpen door de eigentijdse Plato-adepten Derrida en Agamben.

Een belangrijke plaats in de Plato-duiding neemt ook Heidegger in, die de moderne wetenschap ontmaskerde als vastlopende metafysica, waarin de vraag naar het zijn wordt vervangen door ongefundeerde aannames die niet meer ter discussie staan. Je zou Heideggers eigen metafysica dus zonder veel overdrijving kunnen opvatten als evolutie van de metafysica. In zijn latere werk (bijvoorbeeld in Das Ereignis, 1941/42) spreekt Heidegger ook van Verwindung en andere termen rond 'wind', zoals uiteraard Überwindung. De metafysica moet in het denken niet alleen worden gecounterd met een Überwindung maar ook met een Verwindung, een herhaling waarin het overwonnen begin als geheim wordt bewaard.

Je kunt je afvragen of de filosofie van Heidegger niet zelf ook in die zin Verwindung is van de metafysica die hij probeerde te overwinnen. Welnu, ik werd uit onverwachte hoek een handje geholpen. Een leerling Grieks gaf me twee dikke boeken met neoscholastieke filosofie in het Latijn die ze van haar opa had gekregen. Ik liet die boeken zo'n twee jaar ongeopend liggen, om verschillende redenen, waarvan de belangrijkste was dat ik me liever verdiepte in Plato en Agamben. Neoscholastiek is de conservatieve en zelfs reactionaire reactie van de R.K. Kerk op de moderne wetenschap, in de negentiende eeuw vooral belichaamd in Darwins evolutietheorie.

Rosa is met een mooi diploma van school, maar haar moeder is toevallig mijn collega, en dat herinnert me aan de loodzware boeken die daar lagen. Nadat ik klaar was met Agamben vatte ik moed en verdiepte ik me in Rosa's geschenk. De auteur was mij volslagen onbekend, Joseph Gredt. Het was een dominicaan uit Luxemburg die als docent in Freiburg terechtkwam en later in Rome. Als je het leest lijkt het net alsof je Thomas van Aquino zelf zit te lezen, met allerlei stellingen en uitleg, hoewel er zo'n 800 jaar tussen zitten. Voor priesterstudenten van een paar generaties terug een vertrouwd beeld, voor mij iets vaag bekends met de bijsmaak van de conservatieve reactie van de jaren zeventig onder Gijsen en Simonis.

Voor Heidegger lag dat anders. Hij kreeg de boeken van Gredt als seminariestudent op 23-jarige leeftijd in handen (in de latere Duitse bewerkte vertaling door de auteur zelf), en wist al snel dat dit niet de filosofie was waar hij iets mee kon. Maar goed, als Heidegger dus zelf zich later eerder tot Verwindung dan tot revolutie bekende, komt de vraag op of er niet toch interessante lijnen van continuïteit te trekken zijn tussen Gredt en Heidegger. Op internet stuitte ik op een artikeltje uit Luxemburg waar Heidegger wordt geciteerd, die in het katholieke tijdschrift Der Akademiker de boeken van Gredt bespreekt:

'Die Definition der Philosophie ist doch gar zu billig. Die scholastische Logik sollte sich doch allmählich aus ihrer Starrheit und vermeintlichen Abgeschlossenheit losmachen. Es müssten dan allerdings in einigen Punkten wesentliche Umgestaltungen vorgenommen werden, indem der von Aristoteles herrührende metaphysische Einschlag auszuschalten wäre; es wäre damit die Logik als theoretische Fundamentallehre, als die Wissenschaft aller Wissenschaften in ihrer voller Reinheit gefasst.'

We moeten de logica dus bevrijden van de metafysische inslag die we aan Aristoteles te danken hebben. Woorden als Einschlag en ausschalten staan op gespannen voet met de idee van evolutie, maar we kunnen natuurlijk ook bedenken dat de evolutieleer zelf door velen als een inslag kwam en moest worden uitgeschakeld. Hoe dan ook laat Heidegger hier open dat de scholastieke logica zich kan ontwikkelen mits er 'essentiële omvormingen' in worden aangebracht, waarmee we weer dichter in de buurt komen van de evolutiegedachte.

Nu zal het de lezer niet verbazen dat Gredt de evolutietheorie vierkant afwijst. Dat doet hij in deel 2 van de boeken die ik heb liggen, de Elementa philosophiae aristotelico-thomisticae, over metafysica en ethiek. Dit deel heeft Heidegger niet meer besproken. In deel 1 echter gaat het over logica en natuurfilosofie, en ligt het dubbelzinniger. Wanneer Gredt het bijvoorbeeld heeft over de verhouding van het lichaam tot andere lichamen, zegt hij dat lichamen 'ondoordringbaar' zijn: 'Corpora sunt impenetrabilia naturaliter.' (p.256) Daarmee neemt hij (zou ik denken) afstand van Darwin, bij wie de verhouding van het lichaam tot de wereld erbuiten cruciaal is om de evolutie gaande te houden. Omdat lichamen doordrongen kunnen worden moeten ze zich aanpassen aan de omgeving, en meegaan met de veranderingen die door de omgeving worden uitgelokt.

Toch laat ook Gredt ruimte voor de doordringing van lichamen, met het verschil dat hij dit vanuit een bovennatuurlijk perspectief toelaat: 'Non apparet repugnantia, quominus corpora supernaturaliter inter se compenetrantur.' (p.257) In een interessante voetnoot volgt Gredt Thomas, die op zijn beurt weer de Arabische filosoof Avicenna volgt, waarbij ook de ervaring een rol speelt. Thomas had gesteld dat als er een lichaam op een plaats aankomt, een ander lichaam daaruit wordt verdreven. Daaruit volgt dat dergelijke lichamen zich niet op eenzelfde plaats kunnen bevinden. Dat pleit vanuit de ervaring voor de essentiële ondoordringbaarheid. Anders is het gesteld wanneer we de werkzaamheid van de goddelijke voortreffelijkheid ('operatione virtutis divinae') erbij betrekken. Zonder die gedachte wordt het lastig om te denken over de Drieëenheid, waarbij je aan God zelf ook lichamelijkheid moet toekennen.

Het is dus te kort door de bocht wanneer we de ondoordringbaarheid van lichamen tot dogma verklaren. Integendeel, vanuit dogma's zoals de drie-ene essentie van God moet je juist concluderen tot de doordringbaarheid. Daarmee heb je de neoscholastiek zeker niet op een lijn gebracht met de evolutietheorie. Die redeneert immers vanuit de ervaring van de natuur en laat de bovennatuur buiten beschouwing.

Maar dat wordt anders met Heidegger, wanneer deze ervoor pleit de empirische gegevens meer te betrekken in de filosofie en daarmee de neoscholastiek om te vormen. Heidegger wil dit zeker niet doen zoals Darwin, vanuit de inductie, waarbij algemene natuurwetten worden afgeleid uit de ervaring. Als Heidegger iets doet en volhoudt, is het wel de afsluiting van de filosofie voor het zijn ter discussie stellen. Zelf grijpt hij daartoe in de jaren dertig naar experimenten van biologen om na te denken over het essentiële verschil tussen mensen en dieren. (Daarin volgt Agamben hem kritisch, zie onder meer deze blog.) 

Ook is Heidegger kritisch over de bewoordingen waarin de essentie van het lichaam door de neoscholastiek wordt weergegeven. Met name het Latijnse begrip operatio (bewerking, werkzaamheid) moet het bij hem ontgelden. Vanuit het Latijn grijpt Heidegger terug op het oorspronkelijkere Grieks, en op het Duits inclusief de talige voorlopers ervan. De natuur is niet het product van een schepper die we ons zouden moeten voorstellen als een werker, een technicus, maar de techniek moet (aldus de latere Heidegger) zelf worden overdacht als een Verwindung van de metafysica, die dus zijn oorsprongen in zich als een geheim bewaart.

Hoe meer je Heidegger volgt (en ik heb dat vooral gedaan in het spoor van Derrida en Agamben) hoe moeilijker het wordt om hem te zien als een kritisch denker, waarin negativiteit van positiviteit wordt afgescheiden. Nooit gaat iets verloren. Je kunt dus ook verwachten dat zijn filosofie de neoscholastiek als geheime oorsprong in zich meedraagt. Dat alleen al lijkt me reden genoeg om Gredt te lezen.

In de conclusie van zijn bespreking citeert Heidegger een historicus van de scholastiek, die het met hem eens is dat de scholastiek zich moet blijven ontwikkelen. Daar verschijnt zelfs de term evolutie:

'... la néoscolastique est mobile comme tout ce qui vit; l'arrêt de son évolution serait le signal d'une nouvelle décadence.' (M. de Wulf, gecit. door Heidegger, in genoemd art.)

Het is dus niet te ver gezocht om Heideggers filosofie zelf op te vatten als evolutionaire voortzetting van de neoscholastiek. Een signaal daarvan zou kunnen zijn dat Heidegger in zijn eigen filosofie iets introduceert dat in termen van Gredt niet zomaar te identificeren is als een gegeven uit de natuurfilosofie, en wel het Dasein. Zoals Agamben benadrukt kunnen we het Dasein niet gelijkstellen met de mens als empirisch animaal wezen. Dat roept de vraag op hoe we vervolgens de verbinding van dit Dasein met de mens moeten denken, zoals Gredt voor de vraag stond hoe we de lichamelijkheid zelf vanuit de bovennatuur moeten denken zonder de natuur op te vatten als iets negatiefs.

Als ik hierover verdere studie zou verrichten, dan zou ik liefst vertrekken vanuit die voorstelling van Avicenna en Thomas dat twee lichamen niet op eenzelfde plaats kunnen zijn. Toegepast op Gredt en Heidegger: wanneer Heidegger optreedt in Freiburg verdringt hij de neoscholastiek van zijn plaats. Maar bezien vanuit Agamben en Plato moeten we anders denken over plaats en ruimte. Wanneer plaats gedacht wordt als chora is het een 'ontvangstoord' waar lichamen en voorstellingen komen en gaan. Het is geen plaats in een voorafbepaalde ruimte, (Gredt spreekt van 'dimensies'), maar het 'plaatshebben van de dingen' (Agamben). Wat plaatsheeft kunnen we niet alleen vaststellen met onze ervaring, maar ook met ons denken, nooit het een zonder het ander. De dingen verschijnen er niet in hun ondoordringbaarheid, niet als feiten maar als 'mogelijkheden'.

Vanuit deze insteek is het ongetwijfeld mogelijk om Gredt anders te lezen. Ik lees een conservatieve priester die vertelt dat de wederzijdse doordringing van lichamen hem geen weerzin inboezemt. Moge hij daarvoor nog zozeer de bovennatuur inschakelen, ik zou wensen dat de huidige kerkvorsten dit alvast van hem overnamen.

Fichier:Gredt joseph lw1940.pdf – Wikipedia

4 opmerkingen:

  1. Mooie analyse. Kun je nu de neoscholastieke bovennatuur gelijk stellen aan het Zijn bij Heidegger?
    En zijn beide minder statische denkers dan ik altijd dacht?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Cor, Heidegger is sowieso nogal beweeglijk, dat zijn is niet iets statisch. Maar die neoscholastiek, daar ben ik geen kenner van. Jij hebt er langer onderwijs in gehad dan ik, denk ik. De bovennatuur komt voort uit Gods genade, en die lijkt me toch ook niet statisch. Heidegger wijst die realiteit af, het is een hölzernes Eisen. Dat is voor een theoloog even slikken. Maar ik vermoed dus dat we dieper moeten graven en dan zien we vast wel aanknopingspunten voor meer continuïteit.

      Verwijderen
    2. martien schreurs7 november 2022 om 09:47

      Beste Anton, boeiende analyse, maar het blijft moeilijk om je echt thuis te voelen in dat scholastieke begrippenapparaat. Je maakt me wel weer nieuwsgierig, maar ik haak steeds weer af als ik met Thomas van Aquino aan de slag ga. Als ik er niks meer van begrijp, dan voel ik hoe ik zelf afglijd naar een bedenkelijk niveau. Bij ondoordringbaarheid van de lichamen denk ik bijvoorbeeld aan de vraag wat de rol is van seks. Seks is eigenlijk de basis van de evolutiethoerie. Lichamen ontwikkeling en veranderen door seks en voortplanting. Hoe valt dit verenigen met het dogma van de ondoordringbaarheid van lichamen? Kennelijk wordt hier uitgegaan van onveranderlijke essentie, ziel of substantie als bouwsteen van de natuur, maar ik merk dat deze taal mij eigenlijk vreemd is. Ik ben benieuwd wat hier nog te leren valt. Groet van Martien.

      Verwijderen
    3. Ik dacht ook aan seks! Dat is nog steeds een belangrijk onderwerp in de katholieke kerk. Als jij het moeilijk kunt volgen ligt dat misschien niet aan jou. Bij de goddelijke essentie gaat het om een mysterie dat altijd uitstijgt boven de ontdekkingen van de natuurfilosofie. Ik doe in mijn blog weinig meer dan vaststellen dat er op een hoger niveau in die filosofie acceptatie is van doordringbaarheid, en dat je dus niet alleen naar de natuurfilosofie moet kijken. Maar geldt dat niet ook voor Heidegger, die jij beter kent? Het Dasein kun je toch ook niet reduceren tot iets in de natuur?

      Verwijderen