Kun je helderheid als een metafoor beschouwen? Er zit bij de beroemde grotvergelijking van Plato al een dubbelzinnigheid. De man die met geweld door de bewakers naar buiten wordt gesleept heeft last van de zon. Geleidelijk went hij aan het licht en ziet hij de dingen zoals ze zijn. Met de zon bedoelt Plato de idee van het goede, 'aan gene zijde van het zijn'. Vanuit het zijn kun je het goede niet verhelderen, zo lijkt het, maar andersom dus wel.
De dubbelzinnigheid is erin gelegen dat je al lezend vergeet dat je je binnen de grotvergelijking bevindt. Plato voert een verhaal in binnen een boek dat verder hoofdzakelijk bestaat uit redeneringen. Het verhaal van de soldaat Er is er ook zo een. Bij vergelijkingen speelt altijd impliciet of expliciet de kwestie van het punt van vergelijking, het tertium comparationis. Odysseus gaat als een verregende leeuw op de spelende meisjes af: hij is namelijk uitgeput en naakt. Het ziet ernaar uit dat de lezer wordt opgezadeld met de verheldering, of minstens zijn rol in de verheldering moet spelen.
Bij Aristoteles zie je in de retorica sympathie voor het enthymeem, een verzwegen vooronderstelling waarmee je de lezer prikkelt om zelf na te denken. 'Nee, Pericles is zeker niet thuis, want de Raad heeft vergadering.' De lezer moet nu zelf bedenken dat de staatsman Pericles altijd noodzakelijk bij de vergaderingen aanwezig is. Hierdoor kun je vervolgens op het idee komen dat een spreker eigenlijk altijd - meestal impliciet - bezig is met opvoeden. Een enthymeem versterkt je betoog omdat je een schijnbare onhelderheid invoert, waarmee je de lezer aanzet tot verheldering.
Aan deze dubbelzinnigheid - invoeren van onhelderheid omwille van de verheldering - moest ik denken toen ik van vriendin Manon een Russisch artikel kreeg over Poetin, die gebruik maakt van de ideeën van de historicus Lev Goemiljov (1912-1992, klemtoon op -ov). Nu is mijn Russisch niet meer al te best, maar vroeger was het dat ook al niet, toen ik dit soort teksten als filosofisch onderzoeker las. Destijds greep ik terug op mijn ervaring als gymnasiast en theoloog om te zoeken naar kernwoorden die ik terug zag komen, om van daaruit een verrassende blik op grote thema's te krijgen. Nu is dat allemaal nog weer veel makkelijker geworden dankzij internet.
Kort gezegd gebruikt Poetin de idee van Goemiljov dat volkeren of culturen een in hun ontwikkeling steeds bepaalde patronen volgen. Ze komen tot bloei, bereiken een hoogtepunt, waarna het verval intreedt. Het Westen is tegenwoordig in verval, en de Russische cultuur is nog op weg naar zijn hoogtepunt. Daarmee kun je verklaren dat er van allerlei onvolkomenheden zijn (tegengeluiden, fouten bij het organiseren van de mobilisatie), maar ook dat je je kans moet grijpen om een schijnbaar machtige cultuur zoals die van het Westen aan te pakken.
Kernbegrip bij Goemiljov is passionarnostj, waarmee hij het niveau van activiteit bedoelt waarmee een volk tot expansie komt. Op het hoogtepunt, de 'acmatische fase', bereikt het volk zijn maximale intensiteit en komt het tot grootse veroveringen. Denk hierbij vooral aan de nomaden van Centraal Azië. Zij begonnen westelijke gebieden te veroveren toen als gevolg van veranderingen in zonneschijn het gras van de steppen begon te slinken en de nomaden richting Europa en China trokken.
Vooral dat woord 'acmatisch' doet bij mij bellen rinkelen. Het is afgeleid van het Griekse woord ἀκμή, hoogtepunt. Als je je verdiept in Russische cultuur denk je dan al snel aan het 'acmeïsme', een stroming in de poëzie die zich vanaf 1910 afzette tegen het symbolisme. Poëzie moest ophouden met zweverige en obscure taal, en voortaan was een roos gewoon een roos, een bloem dus, met doorntjes, steel en blaadjes, en niet het symbool voor liefde ofzo. Nog meer bellen gaan rinkelen als je weet dat historicus Lev Goemiljov de zoon was van dichter Nikolaj Goemiljov, die betrokken was bij de manifesten van het acmeïsme. Een nog beroemdere vertegenwoordiger van deze stroming was Anna Achmatova (1889-1966), die enkele jaren getrouwd was met onze Nikolaj en moeder van onze Lev.
Nu ben ik nog lang niet zo ver dat ik rond dit gezinnetje een zinnig verhaal kan schrijven, en ik vermoed bovendien dat dit verhaal in biografieën al vele malen is verteld. Ik heb dus een hoop huiswerk (dank je wel, Manon!). Wel kan ik even een kleine inventaris opmaken van hoe ver ik ongemerkt en impliciet al binnengezogen ben in deze familiegeschiedenis.
Ten eerste: Brodsky. Deze beroemde dichter is erg beïnvloed en ook een groot bewonderaar van Achmatova. Ik ben Brodsky gaan lezen omdat het een erg goede dichter is, maar ook omdat ik altijd een drempel voelde bij het lezen van poëzie, en het voor mezelf simpeler wilde maken door iets te lezen dat aansluit bij mijn interesses: Russische cultuur, politiek. Maar zeker ook de klassieke oudheid. Brodsky is bewonderaar van Ovidius (zie hierover bijvoorbeeld mijn blog). Hij verwijst vaak naar klassieke motieven, en dat alleen al vond ik wonderlijk omdat ik via Brodsky misschien iets kon verbinden wat voor mij gescheiden werelden waren, Rusland en de oudheid. Overigens las ik dat Achmatova in haar jeugd vaker Sebastopol bezocht en onder de indruk was van de restanten van Griekse cultuur daar.
Ten tweede kan ik nu weer anders terugkijken naar mijn tijd dat ik als filosoof met Rusland bezig was, via denkers als Bachtin en Solovjov. Ik las deze filosofen zoals gezegd met de ogen van een gymnasiast, maar had daarbij vaak het idee dat dit misplaatst was. Russische denkers moet je lezen door je te verplaatsen in de Russische geest, wat eigenlijk onbegonnen werk is, want als westerling sta je bij voorbaat op hopeloze achterstand. Het gevolg was voor mij uiteindelijk dat ik afstand nam van die Russen, ik dacht er niets mee te kunnen. Nu ontstaat er via die akmè zoiets als een nieuwe kans om naar de Russen te kijken, hun wonderlijke maar ook vaak zo afstotelijke wereld waarin verheldering zozeer gepaard lijkt te gaan met onmacht.
Ten derde, de lezer van mijn blogs voelt het al aankomen, kan ik in deze relatie ook Agamben weer anders inschakelen. Ik denk met name aan zijn discussie met de Franse filosoof Alain Badiou over een gedicht van Mandelsjtam, Vek, ('Eeuw'). Osip Mandelsjtam (1891-1938) was ook nauw betrokken bij het acmeïsme, hoewel hij later een meer persoonlijke koers ging varen. De kritiek van Agamben op Badiou betreft de kwestie van de helderheid. Agamben volgt Mandelsjtam in zijn visie dat onze eeuw een beest is waarvan de ruggengraat is verpletterd. We moeten 'met een fluit' die ruggengraat herstellen. Daarvoor moeten we terug kunnen kijken naar wat er gebeurd is. Maar dat is nu juist onmogelijk met een verpletterde ruggengraat.
Cruciaal in de interpretatie van Agamben is dat de dichter in staat is om te kijken naar zijn tijd, onze tijd, het 'eigentijdse' (The contemporary is de titel van Agambens essay, zie ook deze blog). Maar naarmate hij beter in staat is naar zijn eigen tijd te kijken, hoe meer hij deze tijd wordt. Die verpletterde ruggengraat, dat is de dichter zelf. Hij is niet in staat om terug te kijken maar wel om te zeggen dat hij daartoe niet in staat is. Wel is hij in staat om zijn blik gericht te houden op zijn tijd. Hij kijkt met andere woorden de duisternis in.
Dat het geen cultus van de duisternis is (zoals het symbolisme in de ogen van de acmeïsten) zal ook Agamben niet ontkennen. Hij doet een beroep op een neurologische eigenschap, dat we kunnen wennen aan het donker en geleidelijk omtrekken van dingen kunnen zien. Dit past natuurlijk weer helemaal bij de grotvergelijking van Plato, waar gewenning de oplossing is voor het probleem van de te felle zon.
Veel verder dan even terugkijken naar mijn betrokkenheid in de Russische duisternis zou ik niet komen, zei ik zojuist. Nu moet ik misschien nog voorzichtiger zijn en zeggen: terugkijken wordt moeilijker naarmate we de blik gericht houden op onze eigen tijd.
Vanaf een afstand is alles helder, helder met de ogen van de classicus. Achmatova en Nikolaj Goemiljov zijn de ouders, ze zoeken steun bij de klassieke helderheid (zoals bijvoorbeeld ook geestverwant Stravinsky, zie een recente blog). Maar ze zijn ook betrokken bij de katastrofes van Rusland. Ze gebruiken hun blik om te blijven kijken. Achmatova laat zich in de Tweede Wereldoorlog inschakelen om de bevolking van Leningrad met toespraken te bemoedigen bij de Duitse belegering. Ze brengt voedselpakketten naar haar zoon die vastzit in het kamp en probeert hem vrij te krijgen.
Helderheid betekent niet dat je je blik richt op het Westen en de oudheid, maar dat je blijft kijken naar dat afschuwelijke Rusland en erop vertrouwt dat je op den duur dingen beter zult begrijpen.
Bij Brodsky las ik een wonderlijk gedicht waarin hij weer een andere metafoor gebruikt, die misschien geen metafoor is, of die door zijn verbanning achteraf meer is geworden dan alleen een metafoor, een spiegel die in een huis is binnengebracht. Ik heb het gevoel dat Brodsky hier op unheimische wijze het acmatisme van Lev Goemiljov en het acmeïsme van zijn ouders bij elkaar brengt, maar laat het - bij wijze van enthymeem - aan de lezer om hierover verder te peinzen:
DE PRATSJETSJNYJBRUG
Op de Pratsjetsjnyjbrug - waar jij en ik
ooit leken op de wijzers van een klok
die zich om twaalf uur verstrengelden
alsof ze deze keer niet voor een etmaal,
maar mogelijk voor altijd afscheid namen -
heeft nu een man geen oog meer voor z'n dobber,
maar tuurt, zoals destijds Narcissus deed,
onafgebroken naar zijn spiegelbeeld.
Het water maakt hem jonger, dan weer ouder.
Jeugdige trekken worden afgewisseld
door rimpels die z'n voorhoofd willen claimen.
Hij staat op onze stek. Hij heeft gelijk!
Recentelijk staat alles wat alleen is
symbool voor een volslagen ander tijdperk;
en dat geeft automatisch recht op ruimte.
Hij mag zichzelf bekijken in ons water,
hij mag desnoods zichzelf herkennen. Hem
komt de rivier nu rechtens toe, zoals
een huis waar men een spiegel binnenbracht,
maar niet ging wonen.
1968
Geen opmerkingen:
Een reactie posten