zondag 16 augustus 2020

Het gevaar van erbij horen - De vijandschap van Agamben

Niets is mooier dan dat je bij elkaar hoort. Geen wonder dat de overheden ons oproepen om goed voor elkaar te zorgen in deze coronatijd. Beide veldslagen in onze media en straten, die rond de coronamaatregelen en die rond black lives, gaan over de vraag hoe we bij elkaar horen, hoe we zo kunnen leven dat we werkelijk bij elkaar horen. De overheid staat hierin machteloos en dat verklaart mede waarom ze ons oproept tot verantwoordelijkheid en zorg voor elkaar.

In mijn vorige blogs zocht ik naar verbinding tussen de multitudo als politiek subject en onze ervaringen, het leven dat we leven en bijvoorbeeld de films die we toevallig zien. Ietwat haastig sprak ik van de 'subtiliteiten van de cultuur' in tegenstelling tot de straatopstanden zoals we die zien in Wit-Rusland (sorry.... Belarús moet je eigenlijk zeggen, het land is namelijk geen provincie van Rusland). Ik koos daarmee ook partij voor Agamben in zijn discussie met Negri over de counterinsurgencies tegen de staat. Negri ziet de multitude als constituerende macht, Agamben liever niet, omdat die constituerende macht steeds vervlochten raakt met de geconstitueerde macht, de regering dus.

Maar wat wil Agamben dan? Ik las nog eens zijn stukje over de opstand van Tiananmen in 1989. Agamben schaart zich achter dat protest, en lijkt daarmee zijn reserves tegen straatopstanden uit de jaren zestig op te geven. Uit allerlei formuleringen blijkt dat hij de protesten ziet als goed voorbeeld van de toekomstige politiek, die in strijd is met 'de staat'. Daarmee doelt Agamben niet alleen op de Chinese staat maar ook op de de westerse democratieën, want die zien evenmin dat de protesten in feite gericht waren tegen de staat als zodanig. Daartegenover staat Agamben een communisme voor dat onverenigbaar is met de staat. De inzet van de strijd is niet de macht over de staat, maar de gemeenschap die bestaat in 'belonging itself', het erbij horen, de sociale band. De staat ziet Agamben als een macht die geen uitdrukking is van de sociale band, maar op iets negatiefs, namelijk het verbod op het uiteenvallen.

Nu zou je zeggen dat beide zaken toch erg dicht bij elkaar kunnen liggen, het erbij horen en het verbod om uiteen te vallen. Is het verbod om uiteen te vallen niet een dubbele ontkenning die zoals bekend een positief resultaat geeft?

Ik zal dus de tekst van Agamben moeten lezen als pleidooi voor een sociale band die uitsluitend positief is. Hier denk ik meteen aan de opening van het boek waarin ook het Tiananmen-essay staat, The coming community. De toekomstige politiek moet berusten op de liefde, niet de liefde die we geven op bepaalde voorwaarden, op voorwaarde dat we met de ander een identiteit delen, zelfs niet als die identiteit 'communist' is. Andere mogelijkheid is dat Agamben de dubbele ontkenning van de staat contrasteert met de enkele ontkenning. Waar de staat berust op het verbod op het uiteenvallen, berust de komende gemeenschap op de strijd tegen de staat. Natuurlijk is deze strijd gebaseerd op liefde, maar die liefde impliceert een onvoorwaardelijke strijd tegen de staat.

Zo kan ik ook verklaren waarom Agamben zich in de coronadiscussie onvoorwaardelijk tegen de staat keert. Uiteraard gaat het hem ook om de (on)redelijkheid van bepaalde maatregelen, maar ongetwijfeld moeten we zijn kritiek plaatsen in de context van de onvoorwaardelijke strijd tegen de staat.

De strijd tegen de staat is in het essay van Agamben evenzeer een strijd van de staat. Waar de gemeenschap van het quodlibet (de liefde voor whatever in onderscheid tot de liefde die een bepaalde identiteit betreft) opduikt, zal de staat vroeg of laat opduiken om er korte metten mee te maken. Citeren we de laatste zinnen:
'Whatever singularity, which wants to appropriate belonging itself, its own being-in-language, and thus rejects all identity and every condition of belonging, is the principal ennemy of the State. Wherever these singularities peacefully demonstrate their being in common there will be a Tiananmen, and, sooner or later, the tanks will appear.' (CC p.87)
Het lijkt me niet moeilijk om andere voorbeelden te noemen van zo'n demonstraties. Ik denk aan Hongkong, maar ook aan Belarus. De demonstranten gedragen zich vreedzaam. Helaas krijgen ze de politie en het leger nog niet achter zich, en ze worden enorm mishandeld. Het gaat dus om een echte strijd. Vaak wordt dit soort gevechten verloren, en als het al effect sorteert, is het onzichtbaar en blijkt het hooguit op de langere termijn. Maar je zou ook kunnen zeggen, met het oog op de ontologische inslag van Agambens filosofie: het gaat niet om het effect, zelfs niet om de actie of de doelen die in een programma staan geformuleerd. De demonstranten laten zien hoe ze bij elkaar horen, ze zijn op dit moment al multitudo, ze lopen daar ook namens ons, onze toekomst.

Wat ik nog niet goed begrijp is hoe we een strijd kunnen voeren tegen de staat, waarin we de staat niet meer als middel mogen zien, maar als doelwit. Soms lijkt het erop dat Agambens verzet tegen de coronamaatregelen iets teveel van die doelgerichtheid hebben, dat aan zijn verzet een strategische beslissing ten grondslag ligt. Dit staat op gespannen voet met zijn weerzin tegen offers en tegen vormen van macht die gebaseerd zijn op een geheim. Is het niet beter om beide zaken te onderscheiden, de strijd tegen de staat en het gebruik van middelen door de multitude?

Dit lijkt me iets voor een volgende denksessie, het belang van het 'als zodanig' dat Agamben in zijn boek voorstaat, onze liefde geldt de ander 'als zodanig', en daarom hebben we filosofie nodig, om te achterhalen wat dat 'als zodanig' inhoudt. Zolang dat geheim blijft, is het 'erbij horen' alleen maar gevaarlijk, en raken we verstrengeld met de identiteitspolitiek van altright en ander fascisme.

Tank Man - Wikipedia




Geen opmerkingen:

Een reactie posten