vrijdag 11 mei 2018

Het zelfonderzoek van de dichter - Een nieuwer testament van Haasse

De stem van de dichter heeft gezag, auctoritas, en staat altijd in verbinding met de macht, de potestas. Het is niet altijd even makkelijk om die verbinding te ontwaren. Niet alleen theoretisch, ook in de situatie. Misschien moet je zelf een dichter zijn om te begrijpen hoe de stem van de dichter resoneert in die van de soeverein. Het gevolg kan zijn dat je je stem opgeeft. Maar het is ook mogelijk dat je de soeverein gebruikt als instrument om jezelf op te peppen tot rebellie, die nodig is om te doen wat een dichter kan doen, verhelderen en verbinden.

In deze taak komt de dichter overeen met Jezus. Pilatus was Gods instrument om Jezus te behoeden voor de gelijkwording aan de wereldse macht en om hem te krijgen naar de plaats van ondergang en redding. Uiteindelijk had dit ook politieke gevolgen. Het Romeinse Rijk moest enkele eeuwen later het hoofd buigen voor de God van Jezus. In die zin zou je Pilatus een 'man van as' kunnen noemen. Hij anticipeerde op de onzekerheid van de Romeinen oog in oog met het gezag dat er uitzag als onmacht, de martelaren in de arena.

Deze structuur bleef explosief, ook voor dichters. In het Nederland van na de Oorlog bezonnen Aafjes, Lucebert, Vasalis en de anderen zich al dichtend, stoppend en overstappend naar proza op het gezag van de dichter onder verwijzing naar Rome en het christendom. De stem van de dichter moet iets gemeen hebben met de kreet van Christus aan het kruis, zei Lucebert tegen Aafjes. Nederland moet kracht putten uit de onmacht en de ondergang, bedoelde Vasalis ongetwijfeld met haar bundel De vogel Phoenix.

Een bijzondere positie tussen deze schrijvers neemt Hella Haasse in, omdat ze uitdrukkelijk de christelijke gelatenheid bekritiseerde. Ook moet de dichter zich zonder voorbehoud van zijn vaders afscheiden. Wat er dan overblijft is het zelfonderzoek, natuurlijk, maar wel degelijk ook een duister soort vriendschap met de soevereine vorst. De dichter heeft de politicus nodig om zichzelf scherp te houden. Net als de politicus is de dichter de man van as, anders dan hij is hij de Phoenix die steeds uit zijn eerdere zelf verrijst.

Haasse noemde haar roman uit 1966 over deze thematiek Een nieuwer testament. Daarmee drukte ze beide zaken tegelijk uit. Aan de ene kant de verwijzing naar Jezus die met zijn afstand tot de seculiere macht model blijft staan voor het gezag van de dichter. Aan de andere kant de kritiek op de gelatenheid, die de dichter opnieuw drijft in de armen van die seculiere macht.

Haasse koos voor haar verkenning de periode waarin precies dit laatste aan de hand was. Rond 400 na Christus construeerde de imperiale macht (potestas) zijn vertaling van het christelijke testament. De heidense offerrituelen werden bestreden, en zij die zich niet aanpasten werden verdacht gemaakt en uitgeschakeld. In die situatie begon het de dichter Claudius Claudianus, zelf ook slachtoffer van deze politiek, te dagen dat zijn poëzie legitimerend had gewerkt voor deze politiek. Hij besloot verder te zwijgen en wijdde zich als leraar aan de vorming van het volk. Uiteindelijk kwam hij toch weer in aanvaring met het gezag. Na enkele gesprekken met de gezagsdragers, die sterk doen denken aan Jezus versus Pilatus, schreef Claudianus in gevangenschap zijn 'nieuwere testament'.

De vraag die ik me gaandeweg moest stellen is hoe ik dit boek kon lezen als volgende stap in mijn eigen zelfonderzoek, dat ik had gesteld in het teken van de stem en het muziekinstrument. Anders dan in Heren van de thee geeft Haasse me hier weinig hints om via muziekinstrumenten door te dringen tot een beter begrip van haar politieke visie. Toch kan ik met wat extra analyse mijn invalshoek gebruiken.

Ogenschijnlijk is in Een nieuwer testament de zichtbaarheid dominant. Lees de analyse in Haarsma e.a. en je krijgt oog voor de mozaïeken. Ze versterken de vertelstructuur die met zijn open plekken de lezer uitnodigt om zelf zijn steentjes op de juiste plek aan te vullen. Daarnaast is het mozaïek een speelbord waardoor je de dialogen gaat opvatten als schaakwedstrijden. Voorzover je dus al stemmen verneemt, worden deze getransformeerd in beelden, functies, bewegingen en bevriezing.

Nu is Eliezar, naar later blijkt de (joodse) grootvader van Claudianus, de meester van het schaakspel. De Romeinse prefect Hadrianus begrijpt dit spel niet, en hij weet dit van zichzelf. Nu zou je zijn niet-begrijpen kunnen opvatten als schaakzet van een hogere macht. Dit is precies wat Claudianus in zijn nieuwere testament schrijft. Er is dus via de zichtbaarheid zeker ook een onzichtbaarheid in het spel. En dat ziet Hadrianus dan weer goed: 'Waarom keer op keer een ingewikkeld samenstelsel van verhoudingen scheppen, uit het Niets vraagstukken oproepen?' (p.21) Ook ziet Hadrianus dat het 'Indische spel' en de zevenarmige kandelaar de herinnering vasthouden aan Egypte, waarvan behalve Eliezar ook hijzelf afkomstig is. Je zou kunnen zeggen: het Niets wordt door de een gebruikt als bron van creativiteit en spel, door de ander als aanleiding tot verdringing. Maar in beide gevallen zijn we al verder dan de zichtbaarheid.

Als vanzelf komen we uit bij de stem. Wanneer iemand iets zegt of hoort in deze roman, wordt steeds de stem genoemd. We horen stemmen, evengoed als de stemmen verwijzen naar de structuur, verwijst die structuur naar de stemmen. Die stemmen zijn onmiddellijk ook politiek. Maar kijk eens hoe die politieke toespitsing wordt voorbereid:
'Misschien komt het door de lichtval over de zwart-witte mozaïekmeanders, dat plotseling in de prefect het beeld wordt opgeroepen van een speelbord in witte en zwarte vakken verdeeld, en van een hand die behoedzaam één voor één uit ivoor gesneden beelden verschuift. Een echo van woorden, lang geleden gesproken in een huis in Alexandrië, in een ruimte beheerst door een zevenarmige zilveren luchter.
  Zijn eigen stem, te luid in die stilte, formulerend wat voor hem de slotsom is geweest van een zojuist gevoerd gesprek: 'Wij zijn de heersers der wereld.'
   Het zwijgen van de ander duurt tot na de tik waarmee een van de schaakstukken buitenspel valt. Dan een vraag vol ironie: 'Wij?'' (p.19-20)
Misschien ben ik te haastig met mijn interpretatie, maar ik zou het schaakbord hier wel kunnen opvatten als een muziekinstrument in de zin van Aristoteles. Het politieke conflict wordt verbeeld door het schaakspel als een strijd en als een structuur, maar zeker ook in zijn ritme en de hoorbare tik waarmee een stuk buiten het veld valt. Het schaakbord wordt opgeroepen via het mozaïek en de echo's van de stemmen, echo's van het verleden. Op zijn beurt roept het schaakbord stemmen op, de statements, twijfels, ironie, zeg maar de kleuren van de stemmen en hun onderlinge verhouding.
 
Er is niets minder in het spel dan de opvoeding, en wel van de dichter Claudianus. Zoon van een slavin en onbekende vader, wordt hij in Egypte grootgebracht door Eliezar, en later naar Rome meegebracht door Hadrianus. Egyptische afkomst, offerritueel, joodse invloed en Grieks denken raken via zijn vaders vermengd in de Latijnse gedichten. Als dichter is Claudianus niets anders dan deze invloeden, of liever: deze echo's van stemmen.

Het voert te ver om de ontwikkeling van Claudianus tot zijn nieuwere testament hier te volgen. Ik ben nu zo ver dat ik de dichter in twee gedaanten kan zien, in meerstemmigheid. Hij is zijn eigen meerstemmigheid, zijn gedichten zijn de schriftelijke weerslag van de stemmen van zijn vaders. Daarnaast is de dichter ook de voorbereider van deze stemmen. Hij gebruikt beelden en instrumenten, waaronder mozaïeken, schaakborden en zelfs politieke machthebbers, om de lezer open te stellen voor het luisteren naar de stemmen.

Zo wordt de dichter als het ware zijn eigen vader. Hij creëert zelf de stemmen die hem voortbrengen. En is dit niet precies de boodschap die het christendom uitdraagt, van de drie-eenheid waarbinnen Vader en Zoon één van wezen zijn? En waarin Jezus anarchos wordt genoemd?

In zijn nieuwere testament verwoordt Claudianus dit, schijnbaar in verzet tegen het christendom, als volgt aan zijn overleden grootvader:
'Een testament dus, een laatste wilsbeschikking. Ik bezit niets meer dan de wil om als een Phoenix op te stijgen uit mijn vroegere zelf. Dat elan draag ik op aan u, Eliezar, vader. Ik ben één met u en toch onherroepelijk een ander. U hebt mij verlaten, nu ga ik voorgoed van u weg. Ik heb u lief en verwerp u. Vaarwel.' (p.101)
Afbeeldingsresultaat voor schaakbord

Geen opmerkingen:

Een reactie posten