zondag 3 november 2024

Mijn antwoord op de roep van de dood - Bij een film van Verhulst

Er zijn van die weken dat de dood naar je lijkt te roepen. Al is nooit helemaal helder wat die dood dan roept. Wel is begrijpelijk dat dichters en filosofen er dankbaar voor zijn. De roep van de dood is ons vak, het hoort bij onze traditie. Dan zijn we toch vooral gerustgesteld als die roep klinkt. We weten er wel raad mee. De ongemakkelijke roep van de dood kunnen we overnemen, het wordt nu onze roep. Bekendste voorbeeld is natuurlijk Heidegger, die de roep van de dood in Sein und Zeit opvoert om de beslotenheid van de mens in zichzelf open te breken.

Voor ikzelf weer meteen in de val trap van die overname laat ik tot me doordringen hoe de dood in het echte leven een roep kan worden. Ik sta op het perron en word ineens gebeld door mijn zus. Ze heeft na een aantal gelukkige decennia ineens weer flink last van depressie. Ik stap de drukke trein in en sta tussen een dik pak mensen. Ophangen kan niet, bij deze urgente roep. En zo sta ik midden in het leven, midden in de drukte, onmogelijk om goed te reageren, onmogelijk ook om niet te reageren.

Zou dat nu zijn wat Heidegger bedoelt met de 'onmogelijke mogelijkheid'? Als je op de roep van de dood reageert, dan moet het toch mogelijk zijn erop te reageren. Maar de taal heeft even niets anders te bieden dan een tegenspraak die ietsje te wijs klinkt. Wijsheid in de zin van weten dat ontspringt aan de ervaring van je beperktheid, je eindigheid. Mooi is dat zeker, en ik begrijp ook hoe de roep van de dood je uit je zelfbeslotenheid kan halen, de Entschlossenheit. Immers, ik sta toch maar mooi mijn zus te woord, en dat nog wel in een drukke trein. Maar wat zegt dat nou eigenlijk? Het is niets meer dan een soort plichtmatig gestotter wat ik voortbreng, of nog erger, een iets te wijze taal, of nog erger: overname, het verhaal van de ander dat je denkt te delen doordat je zegt dat je het herkent of begrijpt.

Op een weer andere manier kwam ik die roep in verband met de dood tegen naar aanleiding van de film die ik gisteren zag, Waarom Wettelen? van Dimitri Verhulst, over een merkwaardige rouwstoet die wandelt door het Vlaamse platteland, een zwarte komedie. Na afloop van een film ben ik meestal benieuwd naar de recensies. Dit keer waren ze nogal kritisch. Verhulst is een schrijver, en zijn vondsten werkten niet op het doek. Hij moest zich verlagen tot woordgrappen, terwijl de film toch beeld en emotie hoort te zijn. De roep kwam ik tegen bij de recensie van Bert Potvliege (zie via deze link):

'Het onvermogen van de film om een uniform tonaal geheel te vormen staat als een paal boven water. Vrij vroeg in de film stond het ons voor de ogen dat Verhulst niet doorheeft dat zijn eigen film schreeuwt naar hem. Terwijl de rouwende familieleden zich over de bochtrijke plattelandswegen voortslepen, krijgen we in de achtergrond een aandoenlijk geromantiseerd Vlaanderen in breedbeeld te zien. Die warme, zachte gloed van zonnige velden vloekt hard met de vaak platvloerse aard van Verhulsts dialoog, alsof het om twee films door elkaar gaat.'

Dit beeld van de recensent doet iets met me. Al vaak heb ik gemerkt dat ik in mijn blogs iets doe wat lijkt op recensies, maar me ongemakkelijk voel bij de oordelende, kritische bedoelingen. Eerst zocht ik een oplossing in de prijzende, hymnische toon, via mijn blogserie Prijzingen!, maar reclame maken helpt niet echt als tegengif, ik lees toch daarna altijd weer met grote interesse die recensies. Overigens: ook in het woord 'reclame' zit die roep, het betekent letterlijk 'steeds opnieuw schreeuwen' (re-clamare).

Blijkbaar ben ik meer gericht op begrijpen, en dat past weer beter bij onderhavige serie, Ideeën. Er liggen toch onverwachte, leerzame verbanden te wachten in de verwijzingen naar Plato en Agamben. Bij Plato bijvoorbeeld moet ik denken aan Symposium, waar Socrates zijn mooie theorie over de liefde uitlegt aan zijn vrienden bij een lekker glas, maar waar daarna de luidruchtige generaal Alcibiades komt binnenvallen en de theorie over de liefde lijkt te banaliseren met zijn verwarde verhaal over Socrates. Socrates, die overeind blijft, meestal ook letterlijk, en vooral ook, in een ander boek van Plato, tijdens het drinken van de gifbeker, de filosofie als waardige reactie op de roep van de dood.

Maar ook Agamben mag er wezen. In een vorige blog besprak ik zijn theorie over de taal als een restant, als iets wat overblijft, naar het model van de relikwieën van heiligen die in de middeleeuwen werden vereerd. Dat staat ook in de film van Verhulst centraal, ook daar loopt iedereen aan achter het restant van een mens, een mens nog wel die het leven wist te waarderen en te vieren, naar verluid. Dat de taal in de film af en toe de kracht van het beeld lijkt te verzwakken of tegen te spreken hoeft dan niet zo'n bezwaar te zijn. Als het beeld even zijn werk niet meer doet, met die te mooie landschappen, dan hebben we altijd nog die droge dialogen. Waarom, zo wordt gezegd, was die overleden Christine zo goed? Ja, als klant van de uitvaartdienst, dode klanten zijn meegaander dan levende.

Het simpele antwoord op Waarom Wettelen? is dus: omdat Christine zelf had bepaald dat ze niet in haar woonplaats begraven wilde worden, maar in Wettelen. Misschien ligt hier ook een aanwijzing voor de diepzinnigere vraag die ik probeerde op te werpen: wat roept de dood? Antwoord: de dood roept iets wat we niet goed begrijpen, maar waar we wel op antwoorden. We blijven achter in de woonplaats, omdat we geen zin hebben in al dat gedoe, of we gaan achter die wagen aan lopen, omdat we haar weduwnaar zijn, of omdat we een vrouw zijn die op zoek is naar weduwnaars als gezelschap, of om je familie eens goed de waarheid te zeggen (de verdreven pleegzoon). Kortom, we roepen van alles terug, 'van alles'.

Bij een relikwie hoort, zegt Agamben, dat het niet alles is. Het is een stukje lichaam, dus minder dan het lichaam, en dan ook nog dood. Maar ook weer meer dan het lichaam, want het overstijgt de levensduur van het lichaam, en het wijst vooruit naar een toekomstig leven, we kunnen hoop ontlenen aan het relikwie.

De komedie heeft zo zijn eigen manieren om de relikwie in te zetten in het theater en de literatuur. Bij mijn promotiefilosoof, de Russische filosoof Michail Bachtin, kwam ik de volgende passage tegen:

'A certain influence on the grotesque concept of the body was exercised by relics, which had great significance in the medieval world. It can be said that various parts of the saints' bodies were scattered over France and indeed throughout the medieval Christian world.'

Hierop volgt een bespreking van enkele parodieën waarin relikwieën een hoofdrol spelen. Ze gaan terug op de oudheid, bij Hieronymus vinden we 'Het testament van het varken', en in de dertiende eeuw 'Het testament van de ezel'. De dieren zijn veranderde, 'getravestieerde' gestalten van de goden. Het zijn de goden, maar dan verplaatst naar een lager 'topografisch' niveau, en bij die dieren zelf worden de lagere plekken weer benadrukt. En zo vinden we bij de romanschrijver Rabelais de fallus van de ezel terug:

'In medieval parodies its organs and its braying, as well as the shouts of the drivers play an important part. We hear these shouts in Rabelais' novel. There are several mentions of the abusive term: "viédaze", the ass's phallus. The topographical character of this abusive expression is quite obvious. Let us recall Rabelais' remark: 'This is as difficult as to extract a certain sound (pet) from the bottom of a dead ass."' (Rabelais and His World, p.351-2)

Er is dus een samenhang tussen de relikwieën en de scheet van een dode ezel, en wel in de taal. De taal is wat overblijft wanneer we de heilige en vulgaire intenties weghalen uit de taal, en wat overblijft is even moeilijk - onmogelijk - om te analyseren als de scheet van die dode ezel. 

Zelf vind ik de romans van Rabelais niet erg lachwekkend, voor mij zijn ze een soort heilige teksten die voor mij vooral betekenis hadden in de jaren negentig, als studieobject, ik moest iets met de filosofie van Bachtin. Dat verklaart misschien ook mijn grenzeloze vertrouwen in literatuur of films zoals die van Verhulst, het maakt me eigenlijk weinig uit of ik er echt hard om moet lachen, en of het wel of niet een goede film is. Ik weet er altijd wel een blog over te schrijven, waarin ik verbanden kan leggen met Plato en Agamben (en nu ook nog Bachtin), en dan ben ik meestal dik tevreden. In die zin is mijn leven eigenlijk al afgelopen in de jaren negentig. Ik ben toen geworden wie ik ben, en in die zin ben ik zelf een relikwie, zijn ook deze blogs relikwieën.

Voor mij had het betekenis gisteren dat ik naar die film liep samen met mijn dochter Noraly. Zij had de film uitgekozen. Ze had al boeken van Verhulst gelezen en die spraken haar wel aan. Het klinkt misschien als een cliché, maar het is mooi als je kinderen een leven leiden dat echter is dan dat van jezelf, en als ze dat ook nog met je willen delen. Bovendien liepen we vanaf station Lent over de Waalbrug, als je een rivier oversteekt voel je je een gestorvene die toetreedt tot een nieuw leven, een leven na de dood.

En om het nog mooier te maken: vlak voordat ik in de trein stapte belde vriend Eric me, waarbij ik de herhaling voelde van het (hierboven vermelde) gesprek met mijn zus. Ook weer zo'n ongelegen moment. Eric redigeert momenteel een tijdschriftnummer over 'De maatstaf van de dood', en de kwestie was of we bijdragen moesten inkorten. Welnu, van de medewerkers van het tijdschrift had Eric begrepen dat het niet hoefde. Mijn antwoord (mijn artikel over de dood van Vergilius) was dus oké, al had het evengoed anders kunnen zijn.

Zo zie je maar weer, de dood roept ons steeds dingen, en het is niet makkelijk er chocola van te maken. Maar een blog als deze, dat kan nog wel, en daar doen we het voor.

Absurde poëtische roadmovie Waarom Wettelen? | Cultuur - Contactzutphen.nl