donderdag 22 februari 2024

Het laatste zetje van Agamben

We blijven altijd kind, zegt filosoof Giorgio Agamben (1942) in Idee van het proza. Daarmee volgt hij de suggestie van biologen zoals Stephen Jay Gould, die stellen dat de mens evenals sommige diersoorten als volwassene bepaalde kenmerken van de kindertijd behoudt. De mens blijft onbehaard, en heeft een relatief groot hoofd in vergelijking met verwante diersoorten. Agamben legt een verband tussen deze neotenie en de bijzondere verhouding van de mens tot de taal. Dieren volgen een geschreven wet (bijv. DNA), mensen verhouden zich tot de wereld. De mens transcendeert in principe elk bijzonder milieu en elke bijzondere lotsbestemming.

Nu ligt het ook weer niet zo simpel dat we de mens alsnog kunnen vastleggen door hem als diersoort met bepaalde kenmerken te beschrijven, in dit geval neotenie, of juist door hem te definiëren in onderscheid tot het dier. In L'aperto (2000) buigt Agamben zich over de verhouding van de mens tot het dier, en komt hij uit bij een andere formule. De mens moet een nieuwe verhouding zoeken tot het dier in hemzelf, en wel rond de ervaring van openheid, leegte, verlatenheid. De mens heeft niet de keuze tussen een dierlijke of een niet-dierlijke identiteit, maar is precies de leegte die hem als dierlijk mens kenmerkt. (Zie ook deze blog.) Teruggeprojecteerd op de neotenie zou je deze kunnen herformuleren als de noodzaak om dierlijke kenmerken steeds opnieuw te formuleren, inclusief de neotenie zelf.

In een klein boekje dat pas is verschenen - L'ultima mano all' ebbrezza - lijkt Agamben zoiets te doen, al verwijst hij daarbij niet naar zijn eerdere boeken. Hij spreekt nu van epigenese als iets wat we in ons mensenleven steeds doen, we laten een nieuwe levensfase ontstaan uit het leven dat we hebben geleid. Zou je bij neotenie vooral aan de kindertijd kunnen denken, bij epigenese denkt Agamben vooral aan de ouderdom. De oude mens brengt zichzelf tot leven vanuit de eerdere levensfasen. Maar zoals we de neotenie bij de mens niet kunnen reduceren tot zijn jeugdige toestand, kunnen we ook de epigenese niet reduceren tot zijn laatste levensfase. In werkelijkheid, vermoed ik, gaat het om eenzelfde dynamiek. De mens is verwikkeld in een permanent proces van geboorte en veroudering. Neotenie houdt in dat de mens zijn laatste levensstadium al kort na zijn geboorte heeft bereikt, epigenese dat de mens nog geboren wordt in zijn laatste dagen.

Dat Agamben geïnteresseerd is in ouderdom hoeft gezien zijn gevorderde leeftijd niet te verbazen. Wel zou je misschien verwachten dat hij de tijd neemt om terug te kijken naar eerder werk. Maar Agamben is filosoof en snijdt de kwestie van de ouderdom op een algemener niveau aan. Anders gezegd: de mens leeft niet alleen zijn bijzondere levensverhaal, zijn leven als bios, maar leeft ook als zoè, het leven zonder meer, het 'naakte' leven. In zijn cyclus Homo sacer kwam Agamben uit bij de idee dat leven en levensvorm samenvallen, en wel rond het begrip 'gebruik', 'gebruik maken van'. Levensvorm houdt in dat de mens gebruik maakt van zijn leven, het leven, en 'is' in die zin dat leven.

De interesse van Agamben gold hierbij naast de ontologie vooral de politiek. In vorige blogs (bijvoorbeeld deze hier) volgden we hem in zijn beschouwing over Deleuze over het leven als volledig immanent, verblijvend of stromend in zichzelf, waarbij op een bepaalde manier ook steeds de nabijheid van geboorte en van sterven in het spel zijn. Voor Deleuze vormt dit een storende onzuiverheid, eigenlijk zou het er niet toe moeten doen in welke levensfase we ons bevinden, leven is geboorte en dood, geboorte noch dood. Voor een analyse van de manier waarop die nabijheid in het spel wordt gebracht kunnen we beter Foucault lezen. Die liet zien dat moderne vormen van macht vat hebben op het leven, niet alleen in zijn geïndividualiseerde vormen, maar juist ook in zijn immanente verschijning, het onpersoonlijke leven. Dat maakt het moeilijker om het immanente leven als zodanig op te vatten als verzet tegen de dominante macht, we zullen voor de analyse en voor het overdenken van politieke strategieën ook gebruik moeten maken van levensvormen in transcendente of quasi-transcendente gestalten, zoals ze hun betekenis ontlenen aan geboorte of dood. Voorbeeld van het eerste is de nataliteit bij Hannah Arendt, de verwijzing van politiek gezag naar de geboorte of stichtingsmoment van een 'natie' (natus betekent 'geboren zijn'). Voorbeeld van het tweede is Heidegger, met zijn gedachte dat de dood ons individualiseert, het is onze eigen onvervreemdbare 'onmogelijke mogelijkheid' om onze dood op ons te nemen.

Dit klinkt allemaal nogal abstract. De actualiteit helpt ons een handje om het allemaal wat concreter te maken. Rusland voert zijn strijd in Oekraïne onder verwijzing naar zijn historische oorsprong, het heilige Roes' waarvan het huidige Oekraïne het centrum vormt. Oekraïne zou niet het recht hebben zich van Rusland af te zonderen en moet - helaas met geweld - weer bij zijn historische broer worden gevoegd. Met de oorlog houdt Rusland dus zijn geboorte dichtbij. Aan de andere kant weet Rusland vanuit zijn geschiedenis alles van de hardheid van het leven en de nabijheid van de dood. Daaraan ontleent het ook weer zijn macht. Door de nabijheid van de dood weten Russen beter dan wie ook welke kansen deze ervaring biedt. Het kan het hoofd bieden aan westerse sancties, en offert honderdduizenden mannen voor de goede zaak.

Niet dat Agamben in zijn nieuwste boekje op deze actualiteit ingaat, maar in eerdere boeken liet hij zien hoe je zijn 'politieke ontologie' kunt toepassen op actuele problemen, en daarmee kan iedereen zijn voordeel doen. Mijn waarschuwing hierbij zou wel zijn dat we Agamben niet alleen makkelijker moeten maken, door hem snel toe te passen, maar hem minstens ook moeten volgen waar hij zaken problematiseert. In dit geval: het immanente leven zoals Deleuze dat opvat moeten we inzetten naast de machtsdiagnoses van Foucault, ze zijn 'elkaars struikelblok'. Als we vertrekken vanuit de ene kant moeten we de andere kant er meteen ook bij betrekken.

Misschien moet je een bepaalde leeftijd bereikt hebben om zodanig te kunnen relativeren dat het niet ten koste gaat van je scherpte. Daarover kan ik moeilijk oordelen, ik ben pas 61 op het moment van schrijven.

Wel, of juist daardoor, spreekt me een interpretatie aan van Agamben die zijn oog laat vallen op de beroemde mythe van Kronos (Saturnus) die zijn kinderen verorbert. We zien Kronos als een angstig man, bang voor de toekomst, bang voor de zoon die hem zal doden als hij opgroeit. Agamben betwijfelt dit. Kronos was niet bang, hij had vertrouwen in de toekomst. Vroeg of laat wordt er iets uit zijn keel gehaald, het gaat vanuit de tijdloosheid de tijd van het heden binnen. En zodra dit gebeurt, verliest dat heden iets van zijn karakter als geregistreerde tijd (anagrafe temporale). Het verleden wordt bepaald door het heden, maar evenzeer wordt dat heden uiteengerafeld, ontdaan van zijn chronologische identiteit. Wat geldt als oud of 'laat' (tardi) is iets van buiten de tijd dat binnentreedt in de tijd zoals we die ervaren of registreren. In ander verband sprak Agamben over 'de tijd van het einde', een term die hij hier herneemt. De oude mens beseft dat hij leeft in de tijd van het einde, hij heeft nog maar weinig tijd, en daarom heeft hij alle tijd van de wereld. Hij hoeft zich niet meer te haasten, hij kan eindelijk terugkijken naar zijn verleden als een vat vol mogelijkheden. Eindelijk wordt zijn verleden 'mogelijk', hij kan het leven.

In dit dunne boekje staan een aantal afbeeldingen. We komen het Opus posthumum van Kant tegen, waar Agamben in een ander recent boek een overdenking van het fameuze Ding an sich vond, en een lijn kon trekken vanuit het begrip chora bij Plato (zie deze blog). Ongetwijfeld is het niet toevallig dat het bij beide denkers om late geschriften gaat. Agamben heeft nu aandacht voor de taal en voor de layout van het manuscript. Late kunstenaars en denkers hebben hun werk al gedaan, hun gedachten gevormd binnen de kaders van een werk of oeuvre. Nu kijken ze nog eens naar de wereld, met hun werk op de voorgrond. Ze rafelen het werk uiteen, Plato voegt steeds meer kleine woordjes, partikels, tussen zijn zinnen (men, de, oun, te, gar), Hölderlin doorbreekt de continuïteit van zijn 'late' gedichten met een veelvuldig aber, Kant zet krabbels in zijn kantlijn, verticaal langs de horizontale tekst, stuit nog meer dan voorheen op de grenzen van zijn denken.

Zelf had ik op jonge leeftijd al fascinatie voor de late Beethoven. Muziek ontbreekt weer eens zo goed als helemaal bij Agamben, maar de kamermuziek en manuscripten van de late Beethoven passen uitstekend bij de verhouding tot het oeuvre zoals Agamben dat schetst. De coherentie is er zeker, maar wordt niet meer zichtbaar in een afgerond omkaderd werk, maar via fragmenten en overgangen. Ook de leeftijd waarop die complexe composities tot me doordrongen - ik was zeventien - past bij de verwarring van de chronologie die Agamben beoogt. Later - vele jaren later - was ik bij een lezing van Edward Said in Amsterdam over politiek, die in diezelfde tijd ook schreef over de late Beethoven. Schijnbaar apolitiek, depolitisering van een oude zieke man, maar ik begin nu beter te begrijpen hoe het bijwoord of bijvoeglijk naamwoord laat (tardi) ons in een andere tijd brengt, in een andere ervaring van tijd, in een verwarring en fragmentatie van de chronologische tijd door het contact met de buiten-tijd, de aioon versus de chronos en de kairos. Men leze daarvoor Agamben zelf, als het in het Italiaans niet lukt, even wachten op de Engelse vertaling.

Geen depolitisering, omdat de ouderdom ons een ervaring van tijd geeft waarbij de mogelijkheden schijnbaar afnemen, maar in werkelijkheid scherper worden gezien en groeien. Wie nog maar weinig tijd heeft gaat die tijd beter gebruiken, niet om te haasten, niet om samen te vatten, maar om te leven wat de moeite waard was, en er echt was, maar wat we niet zagen. Edward Said volgt Adorno die in late style van Beethoven en anderen gevoel voor complexiteit en tegenspraken ziet, waardoor de kunstenaar het zicht opent op nieuwe mogelijkheden, anachronismen, iets wat in zijn eigen tijd bijna niet kan worden gezien.

Agamben zelf doet moeite om ook zijn tekst niet te verdichten tot een oeuvre. Zijn teksten zijn kort, schijnbaar improviserend, schijnbaar willekeurig. Filosofie en beschouwing van schilderkunst loopt door elkaar. We kunnen het boekje zeker ook lezen als een glos of commentaar, en wel op Seneca. Seneca, die zo graag ontslag wilde van zijn taak als adviseur en ideoloog van keizer Nero, en niets liever deed dan zich terugtrekken op een van zijn landgoederen, waar hij zijn brieven aan Lucilius schreef. Agamben opent zijn beschouwing met een citaat, zonder overigens de auteur te noemen:

'Ai bevitori piace sopratutto l'ultimo bicchiere (potio extrema), quello che annebbia e sommerge (illa quae mergit) e dà l'ultima mano all'ebbrezza (ebrietati summam manum imponit).' (p.11)

Ben Bijnsdorp vertaalt de hele alinea zo:

'Dit heb ik aan mijn buitenverblijf te danken, dat mijn ouderdom overal voor me opduikt waarheen ik me wend. Laten we haar omhelzen en beminnen; zij is vol genoegens als je weet met haar om te gaan. Het lekkerst zijn de vruchten als ze opraken; de pracht van de jeugd is het grootst als die ten einde loopt; wijnliefhebbers zijn tuk op de laatste dronk, juist die welke hen onderdompelt en het laatste zetje naar de dronkenschap geeft.'

Agamben past deze dronkenschap toe op het denken. Om te denken moeten we inderdaad - zoals Kant - steeds de grenzen opzoeken. En dan dat zetje geven, het zetje dat door die grens, het einde, wordt opgeroepen.

Om deze blog nog een extra zetje te geven, leg ik graag nog een verband met de roman die ik vorig jaar van mijn leerling Mai Thy kreeg, The last of the wine van Mary Renault (zie deze blog). Het laatste van de wijn gooiden de vrienden Alexias en Lysis in een kom, voor de goden, de god van de vriendschap, waarna ze water dronken. Na de laatste wijn drink je geen wijn meer, logisch. Logisch vanwege een soort nuchterheid die je opzoekt, met al je wijn en je denken. Je komt in een exces, maar niet een exces dat je nog ergens kunt lokaliseren, in nog weer een glas wijn, een boek of een blog. Het gaat om een ergens, een waar-heid (ubietas) die elke plaats overschrijdt naar de tijd. De tijd van het einde dus, die altijd laat komt.

Beethoven, Mozart manuscripts on show in Poland

 

2 opmerkingen: