donderdag 6 juli 2023

Zwenken met de nog vroegere Marx

Nu de mens de natuur aan het vernietigen is, en daarmee indirect ook zichzelf, weten we pas goed dat we de mens niet los kunnen zien van de natuur. Het helpt dus ook niet om reservaten in te richten waarin we de natuur tegen de mens beschermen, want het zijn dan toch weer mensen die de reservaten moeten beheren en om dat te doen het conflict moeten aangaan met de anderen. Toch kunnen we de natuur ook tegen deze achtergrond opvatten als een dwingende overkoepelende kracht. Het lijkt immers tot de menselijke natuur te behoren om de natuur als iets buiten zichzelf te zien, iets dat we ofwel moeten redden ofwel volledig opgebruiken. Natuur moeten we nu in de oude zin verstaan, als de essentie van alles zoals die zich toont.

Als we natuur zo opvatten kunnen we ook het marxisme zien als een visie op de eenheid van mens en natuur. In onze arbeid veranderen we de grondstoffen in gebruikswaarde en ruilwaarde. Dat gebeurt volgens bepaalde historische wetmatigheden, maar dat is precies de natuur. Natuur vatten we nu op in de zin van de wetmatigheden die de mens via de geschiedenis brengen bij zijn essentie. De natuur is weliswaar veranderd in cultuur, maar deze kunnen we als een tweede natuur opvatten. Het zijn de wetten of gedragsregels die in een bepaalde cultuur gelden, en die volgens Marx worden bepaald door de natuurlijke wetmatigheden die resulteren in deze bepaalde wetten. Het is in essentie de mens die zichzelf de wet oplegt.

Een belangrijk boek over de natuurvisie van het marxisme is Paul Cobben, Marx bevrijd - Natuur en vervreemding in de 21ste eeuw. Het marxisme ziet hij zoals gebruikelijk als een bevrijdingsfilosofie, met behulp waarvan de mens zijn vervreemding kan opheffen en zich kan verzoenen met de natuur waarvan hij altijd deel is blijven uitmaken. Ik ben op dit boek geattendeerd door de krant en door vriend Rob, en zal er zeker nog een blog of wat aan wijden.

Maar eerst een stap vooraf. Al mailend met Rob schoot me te binnen dat Marx zich aan het begin van zijn loopbaan had verdiept in de filosofie van de oudheid. Zijn Dissertation (doctoraalscriptie) gaat over Democritus en Epicurus, en is online te lezen via deze link. Daarnaast vond ik op internet een artikel van Guli-Sanam Karimova waarin Marx' scriptie wordt verbonden met zijn latere ideeën, te vinden via deze link.

Wat me aan de naam Epicurus fascineert is zijn idee dat ons universum bestaat uit kleine ondeelbare deeltjes ('atomen') die in een constante stroom omlaagvallen. Dat idee nam hij over van Democritus. Maar daar voegde Epicurus aan toe dat de deeltjes een plotselinge, onvoorziene zwenking opzij maken, zodat ze met elkaar dingen kunnen vormen, het zogenaamde enklinamen. Marx was door deze toevoeging van Epicurus dermate gefascineerd dat hij diens filosofie contrasteerde met Democritus en in feite tot model van zijn eigen natuurfilosofie nam. Je kunt het ook zo zeggen: het is niet de mens die de vrijheid in de natuurlijke orde van buitenaf binnenbrengt, maar de vrijheid is al in de natuur zelf aanwezig.

Ik vermoed dat deze vroege Marx, de vroege Marx die zelfs nog voorafgaat aan wat we meestal de vroege Marx noemen, die van de Parijse manuscripten, ons iets te bieden heeft waardoor we de hele Marx anders kunnen lezen. Helaas vind ik daarover niets bij Cobben, maar waarom zou het enklinamen niet ook zijn sporen in diens boek achterlaten? Zoals gezegd, eerst de vroeg-vroege Marx.

Karimova leest de scriptie van Marx netjes zoals Marx het ook bedoeld heeft, als een verkenning die hem moet bevrijden van de dominante christelijke visies en vanuit de dialectische geschiedsvisie van Hegel. De kritiek op Democritus én Epicurus zet Marx aan vanuit de idee dat beide filosofen de tegenstellingen die ze met hun visie zelf oproepen niet genoeg hebben doordacht. Democritus zegt ergens dat we in werkelijkheid niets kunnen weten, de waarheid ligt in het verborgene. Daarmee bekent hij zich behalve tot het scepticisme tot een onveranderlijke essentie die los wordt gezien van de dingen zoals we ze waarnemen. Epicurus wordt door Marx daartegenover gesteld als filosoof die niet alleen vertrekt vanuit de verschijning, maar ook stelt dat je ware uitspraken over de natuur kunt doen, en in die zin 'dogmaticus'.

Toch zit er ook bij Epicurus een tegenstrijdigheid. Aan de ene kant poneert hij met Democritus een zuiver atoom dat als zodanig de grondslag van de natuur vormt. Aan de andere kant verkrijgt dit atoom in zijn bewegingen een kwaliteit die je evengoed als grondslag zou moeten zien, en zonder welke we het zuivere atoom niet in verband kunnen brengen met de dingen zoals we ze waarnemen. In feite maakt Epicurus daarmee niet de materie, maar de tegenspraak tussen materie en vorm tot basis van zijn filosofie. Daarmee komen we dicht in de buurt van Aristoteles (de generatieve kracht van de vormen) en natuurlijk van Hegel, die de tegenspraak als motor van de geschiedenis hanteert.

Toch geeft het te denken dat Marx op een bepaalde manier anders dan Hegel vasthoudt aan het materialisme van Epicurus. Nu is de passage waar Karimova dit uitlegt voor mij nogal duister. Ze zegt:

'Epikurs Naturphilosophie geht von der Ewigkeit der Materie aus. Die Ewigkeit der Materie wird aus der Leere des Raums abgeleitet: die Negation des abstrakten Raumes ist nichts anderes als die Negation der Materie in der Leere. Die relative Existenz aber, die dem Atom gegenüber tritt, das Dasein, das es zu negieren hat, ist die gerade Linie. Die unmittelbare Negation dieser Bewegung ist eine andere Bewegung, also räumlich vorgestellt, die Deklination von der gerade Linie (vgl. MEW 40: 281). In der Bewegung des Atoms in gerader Linie ist die Materialität desselben dargestellt, in der Deklination der gerade Linie realisiert sich seine Formbestimmung. Diese entgegengesetzten Bestimmungen werden unmittelbar entgegengesetzt (vgl. MEW 40: 281).' (Karimova p.150-51)

Er zijn dus drie componenten die worden onderscheiden: de leegte, het omlaagvallende atoom en het zwenkende atoom. De materie wordt min of meer gelijkgesteld met de leegte, maar aan het eind van deze alinea opeens met het omlaagvallende atoom. Het is of de leegte is verdwenen en de discussie verder alleen nog maar gaat over het omlaagvallende, 'democritische', essentiële atoom versus het opzij zwenkende, vormende atoom. Dat terwijl ik me van Epicurus-uitlegger Lucretius (De rerum natura) herinner dat die leegte echt bestaat, ze wordt niet in abstractie afgeleid van de atomen.

Het zou dus mogelijk zijn om de zwenking ook anders op te vatten, niet als de representant van de vorm die invloed uitoefent op de materie, of als vorm ermee in tegenspraak raakt, maar voortkomend uit de materie, dat wil zeggen de 'leegte'.

Maar ook als we meegaan met Karimova's (Marx') dialectische uitleg van de zwenking bij Epicurus blijft het interessant dat Marx hier zijn materialisme ontwerpt waarmee hij later een eind wil maken aan de idealistische filosofie. De materie is voor hem het werkelijke, concrete atoom, het ruimtelijke atoom dat recht omlaag valt maar ook het in de tijd zwenkende atoom, het atoom dat ruimte en tijd in zich verenigt. Daarmee is de vrijheid van de natuur zelf een feit. De natuur is niet de dwingende kracht waartegenover de mens zich als vrij subject moet positioneren, in zijn angst voor de dood die hij met zijn cultuur overwint. De natuur zelf is geen dwingende, causale kracht, ze bestaat zelf uit noodzaak en toeval, dwang en vrijheid.

Deze natuurfilosofie werkt Marx, in principe net als Epicurus, uit tot een ethiek, die analoog aan de natuur wordt gedacht. Maar waar bij Epicurus het atoom de grondslag vormt, zoals ook het individu in de samenleving, is het bij Marx de menselijke soort, waaruit je het individu niet kunt isoleren. Hij formuleert in zijn scriptie ook al een idee van de menselijke praxis, zij het nog niet zoals hij die later opvat, maar als kritische activiteit van de filosoof die de natuur opheldert.

Het lijkt nu of Marx' epicurisme achteraf bezien niet meer dan een opstapje is dat hij vanuit zijn praxisbegrip eerst bekritiseert en later spoorloos laat verdwijnen in zijn communisme. Dan zouden we toch weer te makkelijk heen stappen over die zwenking, de vrijheid in de natuur zelf die in strijd lijkt met toch het principe, ook bij Aristoteles, dat van toeval geen wetenschap kan bestaan. Kunnen we de materie nu voortaan opvatten als de historische kracht die zijn betekenis ontvangt vanuit de vormen, de vormen van zedelijkheid of de instituties (Proletariaat, Partij, Staat) die de materie representeren?

Dat zou teveel suggereren dat we weten wat die materie is. Het atoom, zegt Marx, het atoom dat in de natuur correspondeert met het individu als deel van de samenleving. Het individu dat we niet mogen isoleren uit de menselijke soort. Het individu dat in het communisme spoorloos lijkt te verdwijnen omdat zijn belang samenvalt met dat van de menselijke soort.

Maar nemen we eens aan dat deel van dat individu de zwenking is, de onvoorspelbare zwenking. Dan kunnen we eigenlijk niet meer van de dialectische machine spreken, van een eenheid van ruimte en tijd die we in het denken of in de praxis kunnen uittekenen. Het materialisme wordt nu de naam voor die onvoorspelbaarheid, de weerstand die altijd weer van binnenuit kan opduiken, bijvoorbeeld en misschien vooral in het individu.

 

Navalny viert eerste verjaardag van zijn vergiftiging met humor: 'Corruptie  redde mijn leven' | Buitenland | AD.nl



Geen opmerkingen:

Een reactie posten