donderdag 21 oktober 2021

Auslöschung - Wat te denken geeft aan de roman van Thomas Bernhard

Van alles komt hier samen, in de roman Auslöschung (1986) van Thomas Bernhard. De protagonist gaat weer lekker tekeer tegen Oostenrijk, tegen het katholicisme en ditmaal ook tegen het nationaalsocialisme en het socialisme, waarbij de lezer van de jaren tachtig meteen aan Kurt Waldheim moet denken, al wordt die niet genoemd. Er verschijnen dus ook gezichten, die ik in mijn andere blogserie met de Latijnse naam personae had aangeduid, 'maskers'.

De protagonist uit duidelijk zijn sympathie voor de tuinmannen op het landgoed van zijn ouders, en zijn weerzin tegen de jagers. We raken daarmee ook weer aan twee thema's die een rode draad in mijn blogs zijn gaan vormen. Bernhard lijkt soms in mijn eigen levensverhaal een personage, of persona, te worden, zoals hij zelf ook voortdurend personen in zijn teksten laat opkomen.

In het nawoord bij mijn uitgave van Bernhards romans spreken de auteurs (Martin Huber en Wendelin Schmidt-Dengler) van Umspringbilder. Daarmee spelen ze toe op een uitspraak van de meester zelf, over de relatie tussen de hoofdpersoon van Korrektur met Wittgenstein: het is Wittgenstein niet, en het is hem wel. Dat geldt natuurlijk altijd als je het over literatuur hebt, zelfs bij een sleutelroman. Literatuur is een vorm van kunst en verbeelding, geen verslaglegging. Toch zit er ook een extra betekenis in dat umspringen. Zoals we al zagen bij de roman Holzfällen springt niet alleen de werkelijke persoon om in de gefingeerde en andersom, zoiets geldt ook voor de emoties. Alle haat die wordt gespuid springt om in liefde. Bernhard houdt van Oostenrijk.

Als die personae dan werkelijk zo centraal staan bij Bernhard, waarom bespreek ik zijn roman dan niet in mijn blogserie Personae? Daar heb ik wel aan gedacht. Maar mijn centrale serie is toch Ideeën, waar ik ook de andere romans heb besproken. Tegelijk maak ik daarmee mijn gehechtheid aan Plato en de filosofie duidelijk, een gehechtheid die ik - weliswaar bij andere voorkeuren - met Bernhard deel. Zijn helden zijn Descartes, Schopenhauer en Wittgenstein. Voor de filosofie is het geen nadeel als er dingen bij elkaar komen en door elkaar lopen. Het biedt een extra kans om dingen te verhelderen en ons los te maken uit verstrikkingen.

Als ik Auslöschung lees, komt daar nog iets bij. In mijn werkelijke leven maakte ik onlangs een uitvaart mee, en wel van mijn vader (en kort daarna nog van mijn buurman). De uitvaart van de vader, en daarnaast ook van de moeder en zijn broer, is ook de gebeurtenis in de roman van Bernhard. Het lijkt alsof het werkelijke leven en de literatuur het erover eens zijn dat de uitvaart de perfecte omgeving is voor de persona. De ik-persoon in de roman zegt: 'Ein solches Begräbnis ist das grossartigste Drama, das sich denken lässt, dachte ich. Kein dramatischer Schriftsteller, nicht einmal Shakespeare, habe ich gedacht, hat jemals ein so grossartiges Drama geschrieben, dachte ich, wie ich den Salzburger Erzbisschof die Totenmesse lesen gesehen und gehört habe und die Menschenmenge vor ihm.' In termen van mijn andere blogserie zou je de ik-persoon kunnen zien als een komische versie van de jachtgod Phersu die komt opduiken bij theatervoorstellingen ter gelegenheid van een overledene.

Bernhard de komediant, die zoals een jager iedereen onder schot neemt, maar in werkelijkheid meer gemeen heeft met tuinmannen, dat wil zeggen mannen met een lagere status, die over het hoofd worden gezien door de heer des huizes. De ik-persoon is verlegen, maar slaagt erin om de tuinmannen de hand te schudden en zo goed en zo kwaad als het kan een gesprekje met hen te voeren. Deze gebeurtenis speelt zich niet af op het hoofdpodium, maar is wellicht om deze reden extra belangrijk.

En dan heb ik natuurlijk ook in mijn hoofd de toneelschrijver Thomas Bernhard, die erop uit leek om schandalen te veroorzaken en uitvoering van zijn stukken in Oostenrijk verbood. Was Oostenrijk zijn podium? Zijn zijn romans een soort afdankertjes van zijn toneelstukken, waarvan Jachtgezelschap ooit indruk op me maakte?

Misschien zegt behalve dat alomtegenwoordige sterven (het auslöschen) ook de geboorte soms iets. Thomas Bernhard is net als ik geboren in Heerlen. Uiteraard heeft deze plaats voor hem, Oostenrijker, een andere betekenis dan voor mij. Zijn moeder werkte in Nederland, en moest de geboorte van haar zoontje verborgen houden voor het Oostenrijks dorpje waar ze vandaan kwam, omdat de vader het kind niet erkende, en ze in haar dorp met de nek zou worden aangekeken. Heerlen werd het, vanwege de vroedvrouwenschool, waar ook 'gevallen vrouwen' terecht konden. Een plaats dus ver van het podium, iets voor een autobiografische beschouwing. Of iets voor een individu dat zich al lezend overgeeft aan bespiegelingen, zoals ik. Heerlen... het Bethlehem van de literatuur...

Een ander verschil tussen Bernhard en mij is de betekenis van de vaders, de levende en de overleden vaders. De vader in Auslöschung komt om door een auto-ongeluk, hij was de heer van een landhuis met omgeving, met nationaalsocialistische sympathieën. De vader van Bernhard was van lagere afkomst en voor zijn zoon nooit in beeld. Mijn vader was weer heel anders, ook van lagere afkomst maar altijd in beeld. Met enige fantasie onstaat er zodoende een driehoek van vaders, die je eventueel ook met hulp van Wittgenstein kunt duiden met het model van de 'familiegelijkenis'. Je hebt altijd wel iets gemeenschappelijk met een familielid, maar er is - behalve dat vaderschap - geen gemeenschappelijk kenmerk. De vader is niet een idee dat je breukloos kunt toepassen op andere vaders.

Maar misschien dus wel een Umspringbild en persona. Laten we die lijn even vasthouden om ons aan vast te klampen op het punt dat mijn leven zo verrassend raakt aan de roman van Bernhard. Voor mij een belangrijk punt wordt ook in het genoemde nawoord benoemd. Bernhard wil iets zeggen in zijn romans, en met zijn titel Auslöschung geeft hij een aanwijzing dat hij dit wil doen door iets tot sterven te brengen, door iets uit te wissen. Het meest opvallende is het verhaal. Bernhard is een Geschichtenzerstörer. De plot, volgens Aristoteles het belangrijkste element van het theater, moet eraan geloven. Vandaar ook die eindeloze monologen in de romans. Er vertelt wel iemand, maar wat hij vertelt is eigenlijk niets. We raken de draad kwijt.

Welnu, beste lezer, dat overkwam me ook steeds bij mijn vader. Mijn vader was ook goed in monologen, vooral bij wandelingen. Hij kon eindeloos vertellen over de ruzies op de melkfabriek waar hij als jongeman in de administratie terechtkwam. Maar van al die ruzies herinner ik me niets. Wel herinner ik me zijn stem, zijn gebaren, zijn presentie, kortom alles wat hem zo present maakte, zo theatraal. Mijn vader was een echte persona.

En precies dit stond weliswaar centraal bij de uitvaart, die ik zoals hij had geïnstrueerd moest leiden, zijn persoonlijkheid. Zijn kinderen en kleinkinderen moesten nu vertellen. Maar wat ze precies niet vertelden, of alleen maar door een paar toespelingen, waren zijn oneindige herinneringen van al die ruzies, lotgevallen, zijn meningen en visies.

Wel is er tegenwoordig veel plaats ingeruimd voor foto's. Bij uitvaarten krijg je lange reeksen foto's, vooral van de overledene. Het lijkt, zoals ik in mijn andere serie opmerkte, op de portretbeelden, de imagines, die bij Romeinse optochten werden meegedragen, waarmee de centrale autoriteit van de vaders in Rome werd onderstreept. Maar er is toch wel een verschil, en dit verschil wordt bij herhaling verwoord, wanneer we in Auslöschung lezen over de waarde van foto's. Foto's, het zal u niet verbazen, veranderen de levende persoonlijkheid in een verstarde grimas, de man die ons zo in zijn ban hield wordt ineens een karikatuur, een groteske.

Maar doordat wij die foto's allemaal laten zien, bij die uitvaart, komen we erachter (dit is waar de ik-persoon in Auslöschung achterkomt) dat er iets demonisch in onszelf moet schuilen. We laten de ware aard van de overleden persoon zien, nu we eenmaal bevrijd zijn van zijn dominantie. Wij hebben het blijkbaar nodig om die foto's te verzamelen en in onze bureaulade te stoppen, om ons weer even op te peppen als we weer eens een zwak moment hebben. We hebben macht over die overledene, zo lijkt het, hoewel we tegelijk onze eigen zwakte hebben ontdekt.

Nu komen we dus uit bij een verrassende nieuwe betekenis van het Umspringbild. De persona wordt een foto, en die foto is in essentie een foto van ons gebrek aan karakter, onze karakterzwakte. En geloof me, ik kan het weten, ik heb die foto's een paar weken geleden moeten verzamelen en op een rij moeten zetten. Ik dacht er nog mee te kunnen dealen door tijdens de toespraken steeds een foto te laten zien die bij die toespraak hoorde. Maar dat kon technisch niet, zei de man van de uitvaartorganisatie. Er moest na het stukje muziek steeds dezelfde foto op het scherm komen, zodat de vrouw achter de knoppen wist dat ze de muziek moest faden en de volgende toespraak kon beginnen.

Is Auslöschung dan niet meer dan een illustratie, een les die we ook uit het leven kunnen leren, waar het leven zich verdicht rond zijn meest theatrale gestalte? Zeker. Maar ik had u beloofd dat er ook een link met de filosofie aan zat, de reden dat ik deze blog hier in deze serie post en niet bij Personae. Dat heeft te maken met de functie van de filosofie, met name bij Descartes, zoals die wordt weergegeven in Auslöschung. Descartes is de man van het bewustzijn en van de twijfel, of liever van de zekerheid die wordt verkregen via de twijfel. Zijn grote moment is niet de twijfel, en evenmin de zekerheid, maar het moment dat we in de spiegel kijken.

De sleutelscène in Auslöschung is wanneer de ik-persoon in het slot overnacht, voor de uitvaart, in zijn blootje de gang op loopt, waar zijn zus hem ziet, en zichzelf in de spiegel ziet. Weer zo'n moment dat er nauwelijks theater is, er zijn maar twee toeschouwers (als je even die talloze lezers, bewonderaars en critici van Bernhard niet meetelt). Of drie. De ik-persoon ziet zichzelf in de spiegel en steekt de tong naar zichzelf uit. Hij wordt daarmee een grotesk personage, lijkt op de foto, de foto van zijn vader of zichzelf, en steekt de tong naar hem uit.

De betekenis van zo'n spiegelmoment, en van de filosofie zoals die van Descartes, noemt de ik-persoon Ablenkung. Hier openbaart zich geen waarheid, geen zekerheid. De zekerheid is de dood, de volstrekte zichtbaarheid is het theater zoals het theater van de uitvaart. Het spiegelmoment daarentegen is een moment van afleiding.

Ik moet nu - met nauwelijks verholen triomf - terugdenken aan een lezing en artikel dat ik zo'n twintig jaar geleden schreef voor het Tijdschrift voor slavische literatuur, over de verhouding van Anna Dostojevskaja tot haar overleden man en tot de filosoof Vladimir Solovjov. Anna schreef memoires, waarin ze vertelde over haar depressiviteit. Maar ze had ook salonbijeenkomsten georganiseerd, waarbij ook Solovjov uitvoerig over de grootsheid van schrijver Fjodor mocht vertellen. Ik titelde mijn artikel over Anna 'De afleiding van de dood'. Haar memoires konden worden afgeleid uit de dood, de dood van haar geliefde man, de beroemde schrijver. Ze waren een afgeleide daarvan, in de zin van een afgeleide betekenis. Maar ze bezorgden haar ook afleiding, zodat ze niet aan haar depressie bezweek. Troost, zouden we misschien liever zeggen. Maar de dood is niet altijd een ramp waarvoor we moeten worden getroost, het is vooral een leeg feit, een feit met te weinig betekenis. Er moet iets bij, bijvoorbeeld literatuur of filosofie, afleiding. Mijn artikel werd overigens door de redactie van het tijdschrift niet geaccepteerd. Ik had het overigens opgedragen aan filosofe Patricia de Martelaere, die mijn artikel wel kon waarderen, en bekende dat ze de rationaliteit van redacties vaak niet kon doorgronden. Ze kan dit niet meer bevestigen omdat ze kort daarna overleed. U moet me dus maar op mijn woord geloven, of niet. Uit verlangen eventueel naar ontroostbaarheid.

Nog een associatie, misschien niet de onbelangrijkste. Ik zit deze blog te schrijven in het huis van vriendin Manon, die ik ken van het Solovjov-onderzoek van destijds. Ik zit hier met mijn geliefde Inez, en vlak bij zee, op een paar kilometer afstand. Misschien verbindt me dit met een kant van Thomas Bernhard die hij zelf zeer wezenlijk acht, en die hij net als de Heerlen-episode verbindt aan de tijd na zijn geboorte. Zijn moeder ging met haar baby van Heerlen naar Rotterdam. Daar ging ze weer aan het werk. De baby kon zolang bij een visser blijven, in een visserskotter. De visser stopte zeven tot acht baby's in hangmatten die aan de onderkant van het dek hingen. Bernhard: 'Mir ist nicht viel über diese Zeit bekannt. Immerhin kann ich sagen, dass ich mein erstes Lebensjahr, die ersten Tage abgerechnet, ausschliesslich auf dem Meer verbracht habe, nicht am Meer, sondern auf dem Meer, was mir immer wieder zu denken gibt und in allem und jedem, das mich betrifft, von Bedeutung ist. Dieser Umstand wird für mich lebenslänglich eine Ungeheuerlichkeit sein. Im Grunde bin ich ein Meermensch.' (Werke 10, p. 438vv)

Onnodig te zeggen dat Oostenrijk niet aan zee ligt. Misschien meer nog dan Heerlen is de zee de niet-theatrale plaats, de geboorteplaats van de romans, de plaats waar geen gezichten, geen personae zijn. Lees je Auslöschung, die oneindige opvolging van zinnen en met die enorme omvang van 400 dichtbedrukte bladzijden, dan snap je een beetje hoe je misschien de romanschrijver kunt waarderen, los van de theaterschrijver en de romans als geboortegrond van het theater.

Onnodig te zeggen dat Descartes graag naar Nederland kwam, een land dat misschien filosofischer is dan we vaak denken, ondanks zijn politici en bevolking, en al hebben we bannelingen nodig, zoals ook Spinoza, om dat in te zien.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten